Ontwerpbesluit inrichting en orde politieverhoor.
- Kenmerk
- W03.16.0330/II
- Datum advies
- 25 november 2016
- Vindplaats
- Staatscourant
- Justitie en Veiligheid
- Algemene maatregel van bestuur
Ontwerpbesluit houdende regels voor de inrichting van en de orde tijdens het politieverhoor waaraan de raadsman deelneemt (Besluit inrichting en orde politieverhoor), met nota van toelichting.
Bij Kabinetsmissive van 13 oktober 2016, no.2016001790, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels voor de inrichting van en de orde tijdens het politieverhoor waaraan de raadsman deelneemt (Besluit inrichting en orde politieverhoor), met nota van toelichting.
Het ontwerpbesluit ziet op rechtsbijstand door een raadsman aan een verdachte tijdens politieverhoren (hierna: verhoorbijstand) en bevat nadere regels over de inrichting van en de orde tijdens het politieverhoor. Het ontwerpbesluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L 294) (hierna: de richtlijn). (zie noot 1)
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het besluit vast te stellen, maar acht aanpassing daarvan aangewezen. De Afdeling merkt op dat de deelname van de raadsman tijdens het verhoor volgens de toelichting niet beperkt is tot de in het ontwerpbesluit opgenomen bevoegdheden, maar dat de raadsman ook gerechtigd is om vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen af te leggen. De Afdeling adviseert deze bevoegdheden in het ontwerpbesluit te expliciteren. Daarmee wordt tevens recht gedaan aan de richtlijn, die een effectieve en actieve deelname van de raadsman tijdens het verhoor beoogt, en aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1. Inleiding
a. Richtlijn
Het ontwerpbesluit vloeit voort uit de richtlijn, welke minimumvoorschriften bevat betreffende het recht van een verdachte op toegang tot een raadsman in strafprocedures. (zie noot 2) De toegang tot de raadsman dient volgens de richtlijn op een zodanig moment en op zodanige wijze te geschieden, dat de betrokken personen hun rechten van verdediging in de praktijk daadwerkelijk kunnen uitoefenen. (zie noot 3)
De richtlijn regelt daartoe in het bijzonder het recht op verhoorbijstand en bepaalt dat de verdachte het recht toekomt dat de raadsman tijdens het verhoor van de verdachte aanwezig is en aan het verhoor daadwerkelijk kan deelnemen. (zie noot 4)
Volgens de considerans van de richtlijn kan de raadsman tijdens een verhoor van de verdachte door de politie onder meer vragen stellen, verduidelijking vragen en verklaringen afleggen. (zie noot 5)
b. Wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn
Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn is thans aanhangig bij de Eerste Kamer (hierna: het wetsvoorstel). (zie noot 6) In het wetsvoorstel is het recht op verhoorbijstand opgenomen. De raadsman kan op verzoek van de aangehouden verdachte het verhoor bijwonen en daaraan deelnemen. (zie noot 7) Onder deelnemen wordt volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verstaan dat de raadsman, binnen de grenzen van de regels over de inrichting van en de orde tijdens het verhoor, onder meer opmerkingen kan maken, vragen kan stellen en om verduidelijking kan vragen. (zie noot 8) Volgens het wetsvoorstel kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de inrichting van en de orde tijdens het verhoor waaraan de raadsman deelneemt. (zie noot 9) Voorliggend ontwerpbesluit voorziet in die regels. (zie noot 10)
c. Inhoud ontwerpbesluit
De raadsman is volgens het ontwerpbesluit bevoegd voor aanvang en na afloop van het verhoor opmerkingen te maken of vragen te stellen. (zie noot 11) Tijdens het verhoor kan hij de verhorende ambtenaar op een drietal punten opmerkzaam maken:
- dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt,
- dat de verhorende ambtenaar het pressieverbod (zie noot 12) overtreedt of
- dat de (fysieke of psychische) toestand van de verdachte een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert. (zie noot 13)
2. Effectieve deelname raadsman tijdens het verhoor
Volgens het wetsvoorstel waaruit het onderhavige ontwerpbesluit voortvloeit, kan de raadsman het verhoor bijwonen en daaraan deelnemen. (zie noot 14) De Nota van toelichting bij het ontwerpbesluit vermeldt het volgende over de deelname van de raadsman tijdens het verhoor:
"Er is geen aanleiding om, zoals de NOvA bepleit, in dit artikel te herhalen dat de raadsman bij de verhoren aanwezig kan zijn en daaraan kan deelnemen. Dat is immers reeds met zoveel woorden bepaald in artikel 28d, eerste lid, Sv. Dat daadwerkelijk deelnemen inhoudt dat de raadsman onder meer vragen mag stellen, om verduidelijking mag vragen en verklaringen mag afleggen, vloeit al uit het in de wet gebruikte begrip "deelnemen" voort, en behoeft niet, zoals de NOvA voorstelt, nader in het ontwerpbesluit te worden geëxpliciteerd. Bovendien bepaalt artikel 5, tweede lid, reeds dat de raadsman voor de aanvang en na afloop van het verhoor vragen kan stellen (waaronder begrepen vragen ter verduidelijking) en opmerkingen kan maken. Artikel 6 bepaalt vervolgens welke opmerkingen tijdens het verhoor kunnen worden gemaakt."
De Afdeling maakt uit deze toelichting op dat daadwerkelijke deelname van de raadsman aan het verhoor in de visie van de wetgever inhoudt dat hij gerechtigd is om vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen af te leggen. Dit vloeit volgens de toelichting al voort uit het in het wetsvoorstel gebruikte "deelnemen aan het verhoor", zodat het niet nodig is deze bevoegdheden in het ontwerpbesluit te expliciteren. (zie noot 15) Bovendien kan de raadsman voor aanvang en na afloop van het verhoor vragen en opmerkingen maken en tijdens het verhoor een drietal nader omschreven opmerkingen plaatsen, aldus de toelichting. (zie noot 16)
Uit het gebruik van het woord "bovendien" kan worden opgemaakt dat de in het ontwerpbesluit opgenomen bevoegdheden van de raadsman niet limitatief zijn bedoeld, maar dat zij bovenop vorenvermelde uit het begrip "deelnemen" voortvloeiende bevoegdheden komen.
Uit het vorenstaande volgt dat niet is beoogd de deelname van de raadsman tijdens het verhoor te beperken tot de in het ontwerpbesluit opgenomen bevoegdheden. Omdat voorts de invulling van het begrip "deelnemen" tijdens het verhoor de kern van de regeling vormt, adviseert de Afdeling de bevoegdheid om vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen af te leggen tijdens het verhoor in het ontwerpbesluit te expliciteren.
Het expliciteren van de bevoegdheden van de raadsman tijdens het verhoor die onder "deelnemen" vallen (vragen stellen, verduidelijking vragen en verklaringen af te leggen), strookt naar het oordeel van de Afdeling ook met de richtlijn. (zie noot 17) Deze beoogt immers een effectieve en actieve deelname van de raadsman tijdens het verhoor ("participate effectively") en schrijft voor dat de raadsman tijdens het verhoor aanwezig is en daaraan daadwerkelijk kan deelnemen. (zie noot 18) Dit richtlijnvoorschrift dient te worden bezien in het licht van de considerans, die bepaalt dat de raadsman tijdens een verhoor onder meer vragen kan stellen, verduidelijking kan vragen en verklaringen kan afleggen. (zie noot 19)
De richtlijn bouwt voort op artikel 6 EVRM, dat het recht op rechtsbijstand van verdachten waarborgt, waaronder het recht op verhoorbijstand, en dat tot doel heeft "equality of arms" tussen de verdachte en de vervolgende instantie. (zie noot 20) De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) biedt de lidstaten voldoende ruimte voor de concrete invulling van het recht op verhoorbijstand, mits dit recht praktisch en effectief is. (zie noot 21) De verdachte moet volgens het EHRM gebruik kunnen maken van "the whole range of services specifically associated with legal assistance". (zie noot 22) Ook hiermee is het expliciteren van de bevoegdheden van de raadsman tijdens het verhoor in lijn.
Indien de bevoegdheden van de raadsman om tijdens het verhoor vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen af te leggen niet in het ontwerpbesluit worden opgenomen, kan de voorgestelde regeling ten onrechte afbreuk doen aan de bevoegdheden van de raadsman (zie noot 23), hetgeen moeilijk met de ratio van de richtlijn en artikel 6 EVRM valt te verenigen.
De Afdeling onderkent dat er een evenwicht moet zijn tussen het belang van het verhoor als opsporingsmiddel dat de waarheidsvinding dient en het verdedigingsbelang. Dat betekent niet dat de raadsman tijdens het verhoor een onbeperkt of ongeclausuleerd interventierecht heeft en evenmin dat wordt afgedaan aan het belang van het verhoor als opsporingsmiddel. De regel in het ontwerpbesluit dat de raadsman bij het verlenen van rechtsbijstand geen onredelijk gebruik maakt van zijn bevoegdheden (zie noot 24) biedt voldoende handvatten om bedoelde balans recht te doen. De Afdeling wijst er daarbij op dat in de praktijk nu reeds een ruimere inbreng van de raadsman tijdens het verhoor wordt toegestaan (zie noot 25) en van knelpunten vooralsnog niet is gebleken.
Gelet op het vorenstaande adviseert de Afdeling in het ontwerpbesluit alsnog te voorzien in de bevoegdheid van de raadsman om tijdens het verhoor vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen af te leggen.
3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.16.0330/II
- In artikel 5, tweede lid, van het ontwerpbesluit een verwijzing opnemen naar artikel 28d, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Strafvordering (de bevoegdheid van de raadsman om onderbreking van het verhoor te verzoeken), nu dit volgens de artikelsgewijze toelichting op artikel 6 is beoogd.
Nader rapport (reactie op het advies) van 23 januari 2017
1. Effectieve deelname raadsman tijdens het verhoor
a. Het begrip verhoor
De Afdeling advisering merkt op dat de deelname van de raadsman tijdens het verhoor volgens de toelichting niet beperkt is tot de in het ontwerpbesluit opgenomen bevoegdheden. De Afdeling adviseert om de bevoegdheden van de raadsman om vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen af te leggen in het ontwerpbesluit te expliciteren
Naar aanleiding van dit advies signaleer ik dat een aantal begrippen essentieel is met het oog op het recht op rechtsbijstand. Ik doel hier op de eerste plaats op het begrip "verhoor" en vervolgens op de terminologie die hiermee samenhangt, te weten "voor aanvang van het verhoor, na afloop van het verhoor" en "tijdens het verhoor". Artikel 28d, eerste lid, eerste volzin, Sv (nieuw) luidt: "Op verzoek van de aangehouden verdachte en de verdachte die is uitgenodigd om op een plaats van verhoor te verschijnen om te worden verhoord, kan de raadsman het verhoor bijwonen en daaraan deelnemen". Deze bepaling is in lijn met artikel 3, derde lid, onder b van de Europese richtlijn (2013/48/EU). Het ontwerpbesluit geeft uitwerking aan artikel 28d Sv (nieuw).
Onder verhoren worden de situaties verstaan waarin de verdachte object van onderzoek is. Dit betreft in de eerste plaats de vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon over diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit (zie noot 26). Verder betreft het zogenoemde sociaal verhoor: het bevragen van de sociaal-financiële omstandigheden van verdachten.
Artikel 5, tweede lid van het ontwerpbesluit bepaalt: "Behoudens het bepaalde in artikel 6 is de raadsman alleen voor aanvang van het verhoor en na afloop daarvan bevoegd om opmerkingen te maken of vragen te stellen. De verhorende ambtenaar stelt de raadsman daartoe voor aanvang van het verhoor en na afloop daarvan in de gelegenheid".
De concept-nota van toelichting gaat er vanuit dat de raadsman opmerkingen kan maken en vragen kan stellen nadat de cautie is gegeven. Dit zou impliceren dat de raadsman zijn inbreng kan leveren nadat de cautie is gegeven, maar voordat het verhoor is aangevangen.
In dit licht roepen de bewoordingen "voor aanvang van het verhoor" respectievelijk "na afloop daarvan" in artikel 5, tweede lid, van het ontwerpbesluit vragen op. Een belangrijke vraag die hierbij rijst is of de bevoegdheid van de raadsman om opmerkingen te maken en vragen te stellen een bevoegdheid is die hij tijdens het verhoor kan uitoefenen. Om deze onduidelijkheid weg te nemen wijzig ik de tekst. Ik vervang in artikel 5, tweede lid, van het besluit de bewoordingen "voor aanvang van het verhoor en na afloop daarvan" door "direct na aanvang van het verhoor" en "direct voorafgaand aan de afloop van het verhoor". Ook pas ik de nota van toelichting op dit punt aan. Het begrip verhoor in het ontwerpbesluit wordt door de genoemde wijziging in lijn gebracht met de in de wet gebruikte en in de jurisprudentie ontwikkelde terminologie. Hierdoor wordt ook een denkbare onduidelijkheid voorkomen ten opzichte van artikel 28d, eerste lid, Sv (nieuw), dat het recht betreft om het verhoor bij te wonen en daaraan deel te nemen.
De bevoegdheid van de raadsman om direct na aanvang van het verhoor opmerkingen te maken en vragen te stellen wordt begrensd door de normen van artikel 7, eerste en tweede lid. De tweede volzin van dit artikel luidt: "Hij maakt geen onredelijk gebruik van deze bevoegdheden" en het tweede lid: "De raadsman verstoort de orde van het verhoor niet". Dit impliceert enerzijds dat de raadsman voldoende gelegenheid krijgt om opmerkingen te maken en vragen te stellen en anderzijds dat deze gelegenheid niet onbeperkt is. De verhorende ambtenaar kan enige tijd na de aanvang van het verhoor bepalen dat de mogelijkheid om opmerkingen te maken en vragen te stellen voldoende is geboden. Vervolgens kan hij - de verhorende ambtenaar - zijn eerste vragen aan de verdachte stellen. Dit vloeit voort uit de rol van de verhorende ambtenaar als leider van het verhoor en handhaver van de orde binnen het verhoor, zoals vastgelegd in artikel 2.
Deze benadering geldt eveneens voor de uitoefening van de bevoegdheid van de raadsman om direct voorafgaand aan de afloop van het verhoor opmerkingen te maken en vragen te stellen. Hiertoe moet voldoende gelegenheid worden geboden en vervolgens kan de verhorende ambtenaar bepalen dat het verhoor wordt beëindigd.
b. Effectieve en actieve deelname van de raadsman tijdens het verhoor
De Afdeling advisering wijst onder meer op artikel 3, derde lid, onder b, van de richtlijn en op overweging (25) van de considerans. Artikel 3, eerste lid, van de richtlijn bepaalt dat lidstaten ervoor zorgen dat de verdachten of beklaagden recht hebben op toegang tot een advocaat, op een zodanig moment en op zodanige wijze dat de betrokken personen hun rechten van verdediging in de praktijk daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Het derde lid bepaalt wat de toegang tot een advocaat inhoudt. In dit lid staat onder b): "de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden het recht hebben dat hun advocaat bij het verhoor aanwezig is en daaraan daadwerkelijk kan deelnemen. Deze deelname geschiedt overeenkomstig procedures in het nationale recht, mits die procedures de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het desbetreffende recht onverlet laten. Wanneer een advocaat aan het verhoor deelneemt, wordt het feit dat dergelijke deelname heeft plaatsgevonden, geregistreerd door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat;".
Overweging (25), laatste volzin, luidt: "De advocaat kan tijdens een verhoor van de verdachte of de beklaagde door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie, alsmede tijdens een hoorzitting voor de rechtbank, overeenkomstig die procedures onder meer vragen stellen, verduidelijking vragen en verklaringen afleggen, die dienen te worden geregistreerd overeenkomstig het nationale recht."
De considerans bij een Europese richtlijn heeft, anders dan een artikel in de tekst van een richtlijn, geen rechtstreekse en zelfstandige verbindende kracht ten opzichte van lidstaten. Een overweging ligt de tekst van de richtlijn toe en is van belang voor de interpretatie van de artikelen.
Ik meen dat het ontwerpbesluit, met inachtneming van de in dit nader rapport beschreven wijzigingen, voldoet aan artikel 3, derde lid, onder b) van de richtlijn. Het ontwerpbesluit geeft invulling aan het recht van een advocaat om aanwezig te zijn bij het verhoor en om daaraan deel te nemen. Het ontwerpbesluit laat de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het desbetreffende recht onverlet.
De laatste volzin van overweging (25) kan, vanwege de aard van een overweging, niets toevoegen aan de inhoud van een artikel. De overweging legt het recht om deel te nemen uit door te beschrijven dat de advocaat tijdens een verhoor overeenkomstig de nationale procedures onder meer vragen kan stellen, verduidelijking kan vragen en verklaringen kan afleggen. Deze elementen van de overweging maken al deel uit van de bevoegdheden die in het besluit zijn opgenomen. Zij zijn als volgt opgenomen in de artikelen 5 en 6 van het besluit:
- vragen stellen: artikel 5, tweede lid in de bewoordingen "vragen te stellen";
- verduidelijking vragen: artikel 5, tweede lid in de bewoordingen "vragen te stellen" en in artikel 6, in de bewoordingen "erop opmerkzaam te maken: a. dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt":
- verklaringen kan afleggen: artikel 5, tweede lid, in de bewoordingen "opmerkingen te maken".
Deze elementen passen ook binnen de eerder aangehaalde wettelijke bepaling waaraan met dit besluit uitvoering wordt gegeven, te weten in artikel 28d.
Verder is de toelichting bij artikel 4 aangepast. Uit het gebruik van het woord "bovendien" kan volgens de afdeling Advisering worden opgemaakt dat de in het ontwerpbesluit opgenomen bevoegdheden van de raadsman niet limitatief zijn bedoeld, maar dat zij bovenop de uit het begrip "deelnemen" voortvloeiende bevoegdheden komen.
Ik heb het woord "bovendien" echter gebruikt om aan te duiden dat ik in aanvulling op mijn eerder gegeven reden (om in artikel 4 niet te herhalen dat de raadsman bij de verhoren aanwezig kan zijn en daaraan kan deelnemen) een tweede argument naar voren bracht. Nu blijkt dat deze formulering verschillend kan worden uitgelegd, is deze gewijzigd.
Artikel 28d, eerste lid, derde volzin, Sv (nieuw) luidt: "De verhorende ambtenaar kan een verzoek van de verdachte of diens raadsman tot onderbreking van het verhoor voor onderling overleg afwijzen, indien door het voldoen aan herhaalde verzoeken de orde of de voortgang van het verhoor zou worden verstoord."
Uit deze volzin blijkt dat de verdachte of diens raadsman een verzoek kan doen tot onderbreking van het verhoor voor onderling overleg. Deze bevoegdheid was niet in het ontwerpbesluit opgenomen, omdat ze al in de wet is vastgelegd. Teneinde buiten twijfel te stellen dat de bevoegdheden van de artikelen 5 en 6 van het ontwerpbesluit en de genoemde bevoegdheid uit de wet om onderbreking van het verhoor te verzoeken elkaar aanvullen en elkaar niet uitsluiten of doorkruisen, neem ik in artikel 5, tweede lid, een verwijzing op naar artikel 28d, eerste lid, derde volzin, Sv (nieuw) .
Ik geef hiermee tevens graag gevolg aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling advisering. Op deze wijze wordt tevens duidelijk gemaakt dat het ontwerpbesluit in samenhang met artikel 28d een limitatieve opsomming geeft van de bevoegdheden van de raadsman.
De afdeling Advisering wijst er op dat de richtlijn voortbouwt op artikel 6 EVRM, dat het recht op rechtsbijstand van verdachten waarborgt. Zij beschrijft dat de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de lidstaten voldoende ruimte voor de concrete invulling van het recht op verhoorbijstand, mits dit recht praktisch en effectief is.
Met de implementatiewet en dit besluit zijn er voldoende mogelijkheden voor deelname aan het verhoor. De begrenzing van de mogelijkheden passen bij het karakter van het verhoor als middel van opsporing. Het verhoor heeft niet het karakter van een vrijblijvend gesprek. De voor verhoor opgehouden verdachte bevindt zich in een situatie die hij niet zelfstandig kan beëindigen. Hij moet dulden dat hem vragen worden gesteld. Het kan onder omstandigheden nodig zijn de verdachte aaneengesloten en indringend te bevragen. Een ongeclausuleerd recht voor de advocaat om te interveniëren zou dat verhinderen. Verder wijs ik erop dat verhoorders een ruimere rol van de advocaat kunnen toestaan. Als het naar het oordeel van de verhorende ambtenaar doelmatig en redelijk is dan kan hij de raadsman de mogelijkheid geven tijdens het verhoor vaker te interveniëren dan in dit besluit is vastgelegd. De orderegels zijn vooral bedoeld voor gevallen waarin het door een onredelijke opstelling van een raadsman nodig is om een grens te trekken.
In de jurisprudentie is geen ongeclausuleerd recht op aanwezigheid van een advocaat erkend en evenmin een recht van een bij het verhoor aanwezige advocaat om onbeperkt te interveniëren. De Salduz-jurisprudentie van het EHRM geeft geen gedetailleerde uitwerking van de inhoud en de reikwijdte van het recht op verhoorbijstand. Wel volgt uit die rechtspraak dat het recht op verhoorbijstand op zodanige wijze moet worden vormgegeven dat dit niet slechts theoretisch of illusoir is, maar praktisch en effectief. Nationale regels mogen niet afdoen aan de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het recht op verhoorbijstand in die zin dat het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden zou worden. In elke zaak is de vraag of de beperking in het licht van het geheel van de procedures de verdachte een "fair hearing" heeft onthouden. Uit de rechtsoverweging die de Afdeling aanhaalt en luidt: "An accused should be able to obtain the whole range of services specifically associated with legal assistance" blijkt dat meer moet worden geboden dan de enkele aanwezigheid van de raadsman bij het verhoor, maar volgt niet dat er een onbeperkt recht zou zijn om te interveniëren.
De Hoge Raad heeft zich in zijn arrest van 22 december 2015 evenmin uitgelaten over de precieze invulling van het recht op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie. Dit arrest geeft dan ook geen reden om uit te gaan van een ongeclausuleerd recht op rechtsbijstand bij het verhoor van de verdachte, noch van een onbeperkt recht van een advocaat om tijdens het verhoor vragen te stellen en opmerkingen te maken. In het arrest ligt de nadruk op de aanwezigheid bij het verhoor.
De Hoge Raad heeft zich in zijn prejudiciële beslissing van 13 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:736) uitgesproken over de invulling van de bevoegdheden inzake rechtsbijstand bij het verhoor. De Hoge Raad sprak zich uit over de regels van de Beleidsbrief OM en de bijbehorende bijlage 2, die de rechtsbijstand bij het verhoor betreffen (Staatscourant 2016, 8884). In rechtsoverweging 3.6.8 overwoog de Hoge Raad onder meer: "Ook overigens kan - in zijn algemeenheid - niet worden gezegd dat de toepassing van de regels die zijn neergelegd in de Beleidsbrief OM en de bijbehorende Bijlage 2, ongeacht de omstandigheden van het geval, ertoe leidt dat wordt tekortgedaan aan een praktische en effectieve uitoefening van het recht van een verdachte op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie". De Hoge Raad nam daarbij expliciet de bevoegdheden die in bijlage 2 bij de beleidsbrief zijn opgenomen in aanmerking. Deze bevoegdheden komen in materieel opzicht overeen met de regeling in de artikelen 1 tot en met 8 van het besluit.
De nieuwe bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en van het besluit bieden aldus een reeks bevoegdheden aan de raadsman voor de rechtsbijstand bij het verhoor van de aangehouden verdachte. De juridische voorwaarden en inkadering zijn in de bepalingen van de genoemde regelingen opgenomen. Ik schets een overzicht van de mogelijkheden waarover de raadsman beschikt om op te treden.
De aangehouden verdachte wordt de gelegenheid verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor gedurende ten hoogste een half uur met de raadsman een onderhoud te hebben. Deze termijn kan met een half uur worden verlengd.
De raadsman kan het verhoor bijwonen en daaraan deelnemen. Direct na aanvang van het verhoor kan de raadsman alle vragen stellen en opmerkingen maken die hij nodig acht. Deze eerste fase van het verhoor wordt afgesloten zodra de verhorende ambtenaar bepaalt dat de mogelijkheid om opmerkingen te maken en vragen te stellen voldoende is geboden. Vervolgens stelt de verhorende ambtenaar zijn eerste vragen. In dit stadium heeft de raadsman een aantal specifieke bevoegdheden:
- Hij kan meermalen een verzoek doen tot onderbreking van het verhoor voor onderling overleg. De verhorende ambtenaar kan dit alleen afwijzen als door het voldoen aan herhaalde verzoeken de orde of de voortgang van het verhoor zou worden verstoord;
- Hij kan de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam maken:
a. dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt;
b. dat de verhorende ambtenaar zich niet houdt aan de norm dat de verhorende ambtenaar zich onthoudt van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd;
c. dat de fysieke of psychische toestand van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert.
Direct voor afloop van het verhoor volgt de laatste fase. De verhorende ambtenaar stelt dan de raadsman weer in de gelegenheid om opmerkingen te maken of vragen te stellen. Als hiertoe voldoende gelegenheid is geboden bepaalt de verhorende ambtenaar dat het verhoor wordt beëindigd.
De bevoegdheid om opmerkingen te maken of vragen te stellen, aan het begin en aan het eind van het verhoor, omvat de mogelijkheid van de advocaat om vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen af te leggen, zoals genoemd in overweging (25) van de Europese richtlijn. De bevoegdheid om verduidelijking te vragen komt bovendien tot uiting in de mogelijkheid om erop te wijzen dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt. Deze bevoegdheid bestaat in het stadium van de ondervraging door de verhorende ambtenaar.
Na het verhoor wordt aan de verdachte en, voor zover deze het verhoor heeft bijgewoond, aan de raadsman de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken over de weergave van het verhoor in het proces verbaal. Deze opmerkingen worden aan de verhorende ambtenaar verstrekt en worden, voor zover zij niet worden overgenomen, in het proces-verbaal vermeld.
Ik concludeer dat de raadsman over ruime bevoegdheden beschikt direct na aanvang van het verhoor en direct voor afloop daarvan. Vanaf het moment dat de verhorende ambtenaar meldt de ondervraging te beginnen tot het moment waarop hij laat weten dat zijn ondervraging is beëindigd, is de rol van de raadsman een beperktere. Niettemin kan de verhorende ambtenaar de raadsman de mogelijkheid geven om ook tijdens de ondervraging vaker te interveniëren dan in de regelgeving is vastgelegd, als dit naar het oordeel van de verhorende ambtenaar doelmatig en redelijk is. Dit zal in het algemeen het geval zijn als het, mede door een redelijke opstelling van de raadsman, niet nodig is om een grens te trekken.
Het voorgaande leidt tot aanpassing van artikel 5 van het besluit en de nota van toelichting. Ik handhaaf hiermee in essentie de benadering die ik heb uiteengezet bij de behandeling van het implementatiewetsvoorstel door de Tweede en de Eerste Kamer. De raadsman krijgt de beschikking over een deugdelijk en effectief samenstel van bevoegdheden.
Met dit besluit, voorzien van de genoemde aanpassingen wordt aangesloten bij de normen van de EU-richtlijn en van de jurisprudentie van het EHRM.
2. De redactionele bijlage
De redactionele opmerkingen zijn verwerkt, zoals hiervoor onder 1.b werd toegelicht.
Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Veiligheid en Justitie
(1) Op de lidstaten rust de verplichting om de richtlijn uiterlijk op 27 november 2016 in nationale regelgeving om te zetten (artikel 15 van de richtlijn).
(2) De richtlijn bevat daarnaast regels met betrekking tot onder meer de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen de verdachte en zijn raadsman (artikel 4), het recht van verdachten om een derde te informeren over de vrijheidsbeneming (artikelen 5 en 7), het recht van verdachten die van hun vrijheid zijn beroofd, om te communiceren met een derde (artikelen 6 en 7) en het recht op toegang tot een raadsman in overleveringsprocedures (artikel 10).
(3) Artikel 3, eerste lid, van de richtlijn. De richtlijn bevat de opdracht aan de lidstaten om volgens het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht passende en doeltreffende voorzieningen te treffen om de bij de richtlijn toegekende rechten te waarborgen (Considerans van de richtlijn, par. 49).
(4) Artikel 3, derde lid, onder b, van de richtlijn. De deelname van de raadsman geschiedt overeenkomstig procedures in het nationale recht, mits die procedures de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het desbetreffende recht onverlet laten. Van dit recht kan volgens de richtlijn slechts in geval van dwingende redenen worden afgeweken.
(5) Considerans van de richtlijn, par. 25.
(6) Kamerstukken I 2016/17, 34 157, nr. C.
(7) Voorgestelde artikel 28d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
(8) Kamerstukken II 2014/15, 34 157, nr. 3, blz. 28.
(9) Voorgesteld artikel 28d, vierde lid, Sv.
(10) Het ontwerpbesluit is reeds ter kennis van beide Kamers gebracht. Het is als bijlage II bij de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gevoegd.
(11) Artikel 5, tweede lid, van het ontwerpbesluit.
(12) In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd (artikel 29, eerste lid, Sv).
(13) Artikel 6 van het ontwerpbesluit.
(14) Voorgesteld artikel 28d, eerste lid, Sv.
(15) Voorgesteld artikel 28d, eerste lid, Sv.
(16) Dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt, dat de verhorende ambtenaar het pressieverbod overtreedt of dat de (fysieke of psychische) toestand van de verdachte een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert. Zie de artikelen 5 en 6 van het ontwerpbesluit.
(17) De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 13 september 2016 geoordeeld dat de in de Beleidsregels OM vervatte regeling inzake inrichting en orde politieverhoor "niet een zodanige inhoud kent dat in dit stadium gezegd kan worden dat alsdan grond bestaat voor het geven van een bevel tot buitentoepassinglating daarvan of tot aanpassing daarvan door de voorzieningenrechter vanwege onmiskenbare strijd met de Richtlijn". (ECLI:NL:HR:2016:2068, r.o. 3.4.1). Dit oordeel neemt niet weg dat het expliciteren van de onder "deelnemen" vallende bevoegdheden in overeenstemming is met de richtlijn.
(18) Artikel 3, derde lid, onder b, van de richtlijn.
(19) Considerans van de richtlijn, par. 25.
(20) EHRM (Grote Kamer) 27 november 2008, nr. 36391/02 (Salduz t. Turkije), par. 53.
(21) EHRM (Grote Kamer) 27 november 2008, nr. 36391/02 (Salduz t. Turkije), par. 51.
(22) De verdachte bevindt zich in de beginfase van de strafprocedure in een bijzonder kwetsbare positie, hetgeen in veel gevallen alleen kan worden gecompenseerd door de bijstand van een raadsman. EHRM (Grote Kamer) 27 november 2008, nr. 36391/02 (Salduz t. Turkije), par. 52 en 54.
(23) De bevoegdheid van de raadsman om (volgens het wetsvoorstel) gedurende het verhoor om onderbreking te vragen, betekent niet dat hij, zoals de richtlijn voorschrijft, daadwerkelijk aan het verhoor kan deelnemen en tijdens het verhoor vragen kan stellen, verduidelijking kan vragen en verklaringen kan afleggen. De onderbreking kan weliswaar worden benut om de proceshouding nader te bepalen, maar kan niet op een lijn worden gesteld met daadwerkelijke deelname tijdens het verhoor.
(24) Artikel 7, eerste lid, van het ontwerpbesluit.
(25) Kamerstukken I 2016/17, 34 157, nr. E, blz. 3.
(26) Onder meer HR 15 mei 2012, LJN BU8773, NJ 2012/398 en HR 12 juni 2012, LJN BW6864, NJ 2012/436.