Ontwerpbesluit houdende regels omtrent het niet in betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)), met nota van toelichting.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende regels omtrent het niet in betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)), met nota van toelichting.

Bij Kabinetsmissive van 20 maart 2007, no. 07.000920, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels omtrent het niet in betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit is gebaseerd op artikel 5.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat wordt ingevoegd door het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) dat thans aanhangig is bij de Eerste Kamer.(zie noot 1) Artikel 5.16 bepaalt onder meer dat, kort gezegd, bevoegdheden waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen worden uitgeoefend indien aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen. Gevolg daarvan is dat de betrokken projecten kunnen worden gerealiseerd, ook in situaties waarin de grenswaarden al worden overschreden. 'Niet in betekenende mate bijdragen' wordt in het ontwerpbesluit geconcretiseerd als: niet leidend tot een verhoging van de concentratie met meer dan 3% van de grenswaarde.(zie noot 2)
De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt enkele opmerkingen met betrekking tot de verenigbaarheid met de geldende Europese richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit(zie noot 3) en de ontwerprichtlijn waarover thans besluitvorming plaatsvindt door de bevoegde Europese instellingen,(zie noot 4) en voorts met betrekking tot de onderbouwing van de 3%-grens, de aanwijzing van bedrijfslocaties als categorie die wordt aangemerkt als niet in betekenende mate bijdragend, en de in het besluit opgenomen cumulatiebepaling (artikel 5). Hij is van oordeel dat in verband daarmee (enige) aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Verenigbaarheid met bestaande en voorgestelde richtlijnen
Naar verwachting kunnen het besluit en de wet waarop het is gebaseerd, eerder in werking treden dan de voorgestelde richtlijn. Dat betekent dat het ontwerpbesluit, aangenomen dat het verenigbaar is met de ontwerprichtlijn, ook verenigbaar zal moeten zijn met de thans van kracht zijnde richtlijnen met betrekking tot luchtkwaliteit. Deze dwingen naar het oordeel van de Raad niet tot toetsing aan de gestelde grenswaarden bij individuele projecten. Uit de richtlijnen vloeit echter wel voort dat op de ingangsdata binnen de zones en agglomeraties aan de gestelde grenswaarden moet worden voldaan, en dat de niveaus vervolgens overal binnen de betrokken zone of agglomeratie onder de grenswaarden moeten worden gehouden. Dit betekent dat een systeem waarbij voor bepaalde (categorieën van) projecten geen rechtstreekse toetsing aan die waarden plaatsvindt, op zichzelf niet noodzakelijkerwijs onverenigbaar is met de geldende Europese richtlijnen, mits de hiervoor aangegeven grenzen worden gerespecteerd. Voor de ontwerprichtlijn is dat, voor zover thans valt te overzien, niet anders. Dat neemt echter niet weg dat individuele projecten in meer of mindere mate een effect zullen hebben op het tijdig bereiken van de gestelde normen. Gelet daarop zal het, als de verwezenlijking van de betrokken niet in betekenende mate bijdragende projecten (nibm-projecten) tot overschrijding van de grenswaarden leiden, noodzakelijk zijn om maatregelen te treffen ter compensatie van de door deze projecten gegenereerde nadelige effecten.
Op dit punt is er enig verschil tussen de situatie onder de huidige richtlijnen en die onder de ontwerprichtlijn.
De geldende richtlijnen bevatten een grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10), die van kracht is sinds 1 januari 2005. Zoals bekend wordt deze grenswaarde niet overal in Nederland gehaald. Onder die omstandigheden staat het op gespannen voet met de geldende richtlijnen dat in de desbetreffende gebieden boven de grenswaarden ruimte wordt geboden voor uitvoering van projecten die een verdere verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben. Dit zou anders kunnen zijn, als wordt aangetoond dat de extra uitstoot die de betrokken projecten genereren, binnen de betrokken zones wordt gecompenseerd door aanvullende maatregelen, zodanig dat het moment waarop aan de waarden wordt voldaan, niet (of niet significant) later ligt dan wanneer projecten en aanvullende maatregelen achterwege zouden blijven. Uiteraard stuit het laten doorgaan van belastende projecten op meer bezwaar naarmate de individuele bijdrage aan de overschrijding groter is (het 3%-criterium), maar ook het mogelijk optreden van cumulatieve effecten is hierbij een belangrijke factor (zie hierna).
Onder de ontwerprichtlijn is de situatie in zoverre anders dat de grenswaarden voor PM10 weliswaar direct van kracht zullen zijn, maar dat uitstel onder voorwaarden mogelijk is tot maximaal drie jaar na inwerkingtreding van die richtlijn. Voor de zones waarin de grenswaarde voor PM10 nu wordt overschreden, betekent dat dat de verplichting bestaat tot het opstellen van een luchtkwaliteitsplan (artikel 20 eerste lid jo 21 ontwerprichtlijn). Dat brengt mee dat van de belastende projecten die gedurende die periode worden ondernomen, in het plan zal moeten worden aangetoond dat de negatieve effecten zodanig worden gecompenseerd dat aan de grenswaarden zal worden voldaan op de datum waarop deze van kracht worden. Verder zal ervoor moeten worden gezorgd dat de overschrijding van de grenswaarden niet meer bedraagt dan de maximale overschrijdingsmarge (artikel 20, eerste respectievelijk derde lid). Hier biedt een aanpak gebaseerd op een programma waarin positieve en negatieve effecten van maatregelen respectievelijk projecten binnen een zone tegen elkaar worden afgezet, derhalve mogelijkheden. Wanneer evenwel reeds van kracht zijnde grenswaarden worden overschreden, dienen in het plan passende maatregelen te worden opgenomen die ervoor zorgen dat de periode van niet-naleving zo kort mogelijk wordt gehouden, aldus artikel 21, eerste lid, van de ontwerprichtlijn. Gelet op de woorden 'zo kort mogelijk' zal in een dergelijke situatie het doorgang laten vinden van belastende projecten niet snel aanvaardbaar worden geacht.

Zowel onder de huidige richtlijnen als onder de ontwerprichtlijn zal in ieder geval duidelijkheid moeten bestaan over (1) de vraag wat de verwachte nadelige effecten zijn van de voorgenomen projecten en (2) de vraag op welke manier die effecten in overschrijdingssituaties zullen worden gecompenseerd.
(1) Wat het eerste betreft wordt in de nota van toelichting opgemerkt dat het cumulatieve effect van alle kleinere (nibm-)ontwikkelingen wordt bepaald 'via de prognose van de trendmatige ontwikkeling van bevolking, verkeer en bedrijvigheid', en dat dat effect wordt 'verwerkt' in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL). De toelichting maakt niet duidelijk op welke manier dat verwerken precies plaatsvindt. De vraag rijst verder of op basis van dergelijke algemene prognoses een voldoende nauwkeurig beeld kan worden gegeven van de te verwachte effecten, ook op regionaal en lokaal niveau. Op projectniveau vindt immers volgens het ontwerpbesluit in veel gevallen geen nader onderzoek meer plaats.
(2) Wat betreft de compensatie van de door nibm-projecten gegenereerde nadelige effecten wordt in de nota van toelichting opgemerkt dat de effecten van de 'nibm'-projecten worden verdisconteerd bij de te verwachten ontwikkeling van de luchtkwaliteit in een bepaald gebied en dat het NSL voorziet in maatregelen die deze overschrijdingen teniet doen. Uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel waarop het ontwerpbesluit is gebaseerd, kan echter worden afgeleid dat het NSL pas bij het van kracht worden van de nieuwe richtlijn wordt vastgesteld en er tot die tijd slechts sprake is van een 'beleidsvoornemen' waarvan de status onduidelijk is. Daardoor is niet duidelijk hoe is verzekerd dat de door die projecten teweeggebrachte effecten daadwerkelijk door aanvullende maatregelen worden gecompenseerd.
Gelet op het voorgaande adviseert de Raad (1) nader in te gaan op de wijze van verwerken van de gesommeerde effecten van nibm-projecten in het NSL en te verduidelijken in hoeverre de beschreven wijze van bepalen van de effecten van die projecten uitsluitsel biedt over de effecten die - ook op regionaal en lokaal niveau - kunnen worden verwacht. Voorts adviseert hij (2) te verduidelijken hoe in overschrijdingssituaties compensatie van die effecten is verzekerd, ook gedurende de periode dat het NSL nog niet van kracht is.

2. 3%-grens
Het ontwerpbesluit legt de grens voor het niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof op 3% van de grenswaarde. Voor zwevende deeltjes (PM10) en NO2 komt dat neer op 1,2 microgram per m3.
De nota van toelichting merkt op dat voor het operationeel maken van het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' in de eerste plaats is gekeken naar de algemene taalkundige betekenis en de passendheid voor de gevallen die hierbij voor ogen stonden, hetgeen aanleiding was de grens ergens te leggen tussen de 1 en de 10%. Vervolgens is gekozen voor het 3%-criterium, mede omdat dat ook in Duitsland wordt gehanteerd bij verlening van milieuvergunningen en is geaccepteerd door de Europese Commissie, aldus de toelichting.(zie noot 5)
De Raad is van mening dat dit punt een meer draagkrachtige motivering behoeft. Zo zou in de toelichting moeten worden ingegaan op de vergelijkbaarheid van het Duitse en het Nederlandse wettelijke stelsel op het punt van de implementatie van de luchtkwaliteitsrichtlijnen en op de situatie in andere ons omringende lidstaten, zoals België en het Verenigd Koninkrijk. Het staat niet zonder meer vast dat de acceptatie van de Duitse norm door de Europese Commissie betekent dat ook in de Nederlandse situatie dezelfde norm mag worden toegepast. Overigens bevat de toelichting geen nadere informatie omtrent de manier waarop de Commissie van haar instemming met de Duitse norm heeft laten blijken.
De Raad adviseert de keuze van de 3%-grens nader te motiveren.

3. Bedrijfslocaties
Artikel 4 biedt de mogelijkheid tot het aanwijzen door de minister van categorieën van gevallen waarin de uitoefening van bevoegdheden in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen. Voor die categorieën wordt niet meer op projectniveau beoordeeld of ze voldoen aan de 3%-norm, maar vindt toetsing op categorieniveau plaats door de minister. Uit het vierde lid van artikel 4 volgt dat deze bij de aanwijzing van categorieën de 3%-norm in acht neemt.
Volgens het tweede lid kan de aanwijzing onder andere betrekking hebben op categorieën van bedrijfslocaties. De nota van toelichting vermeldt echter dat het waarschijnlijk niet goed mogelijk zal blijken voor bedrijfslocaties te komen tot een categorieaanwijzing op basis van artikel 4. Bovendien zullen bedrijfslocaties onder andere vanwege de vaak aanwezige achtergrondvervuiling en de op dit punt bestaande variëteit in (combinaties van) bedrijven moeilijk in een categorie kunnen worden ondergebracht. Onder deze omstandigheden is het niet wenselijk een delegatiegrondslag van die strekking op te nemen.
De Raad adviseert artikel 4, tweede lid onder a, te laten vervallen.

4. Cumulatieregeling (artikel 5)
Het laten doorgaan van projecten met nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit wordt bezwaarlijker naarmate het een groter aantal projecten betreft (het gaat bijvoorbeeld om 70% van het totale aantal te bouwen woningen, aldus de nota van toelichting; samen zo'n 5000 projecten). Ook als deze projecten elk op zichzelf maar een geringe bijdrage leveren aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, kan het cumulatieve effect van de binnen een zone uitgevoerde projecten aanzienlijk zijn. De in het ontwerpbesluit opgenomen regeling om cumulatie tegen te gaan (artikel 5) biedt wat dat betreft maar beperkt soelaas, doordat zij niet op alle projecten van toepassing is (bijvoorbeeld niet op wegaanleg of -aanpassingen) en alleen ziet op projecten die zeer dicht bij elkaar liggen en gebruik maken van dezelfde ontsluitingswegen. Overigens zal ook indien er geen geldende grenswaarden worden overschreden, moeten worden verzekerd dat de effecten van de uit te voeren projecten gezamenlijk niet leiden tot een dergelijke overschrijding, of tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit op lokaal niveau.
De Raad adviseert te verduidelijken op welke manier wordt verzekerd dat de cumulatieve effecten niet zullen leiden tot overschrijdingen van de gestelde waarden en evenmin op plaatselijk niveau belangrijke verslechteringen ten gevolge zullen hebben.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W08.07.0061/IV met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- Verduidelijken of met 'trendmatige' en 'autonome' ontwikkeling op hetzelfde verschijnsel wordt gedoeld, en zo ja, een keuze maken voor één van beide termen.
- Op blz. 8, tweede tekstblok, vijfde regel, na "artikel 8.40 van de Wm" invoegen: of op grond van die maatregel stellen van nadere eisen (maatwerkvoorschriften).



Nader rapport (reactie op het advies) van 26 oktober 2007

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met zijn opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

1. Verenigbaarheid met bestaande en voorgestelde richtlijnen
De Raad adviseert (1) nader in te gaan op de wijze van verwerken van de gesommeerde effecten van nibm-projecten in het NSL en te verduidelijken in hoeverre de beschreven wijze van bepalen van de effecten van die projecten uitsluitsel biedt over de effecten die - ook op regionaal en lokaal niveau - kunnen worden verwacht. Voorts adviseert hij (2) te verduidelijken hoe in overschrijdingssituaties compensatie van die effecten is verzekerd, ook gedurende de periode dat het NSL nog niet van kracht is.

Het advies is gevolgd. In de nota van toelichting is uitvoerig uiteengezet op welke wijze de gesommeerde effecten van nibm-projecten in het NSL en in de daarvoor ontwikkelde "saneringstool" en de monitor zijn of worden verwerkt.

Samengevat: de effecten van de nibm-projecten worden (als totaal) verdisconteerd in de (ontwikkeling van) achtergrondconcentraties zoals deze worden opgenomen in het toekomstige Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbij wordt een regionale verdeling aangehouden.

Door de voor het NSL ontwikkelde "saneringstool" (een fijnmazige database waarin met behulp van de rekenmodellen de ontwikkeling van de luchtkwaliteit tot op straatniveau kan worden bepaald) en de in artikel 5 opgenomen anticumulatiebepaling worden lokale (nieuwe) overschrijdingen als gevolg van nibm projecten voorkomen. Ook de monitor luchtkwaliteit en de jaarlijkse update, waarin de effecten van alle projecten en maatregelen worden verwerkt, dragen hiertoe bij. Het NSL laat zien dat overal tijdig aan de grenswaarden wordt voldaan. Daarbij wordt uitgegaan van de termijnen van de komende nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit en schone lucht voor Europa en de daarin opgenomen mogelijkheden tot het verkrijgen van uitstel en vrijstelling van de verplichting om aan bepaalde grenswaarden te voldoen (de derogatie).

2. De 3%-grens
De Raad adviseert de keuze van de 3%-grens nader te motiveren.
Het advies is gevolgd. In de nota van toelichting is een nadere motivering opgenomen. Daarbij is mede in beschouwing genomen de wijze waarop de ons omringende lidstaten omgaan met projecten die nauwelijks van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht. Samengevat: de grens van 3% voor nibm is onderdeel van het systeem van het NSL en vindt daarin ook zijn onderbouwing. Binnen dat systeem is een grens van 3% altijd het uitgangspunt geweest. Het gaat daarbij om projecten die een zeer beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit. De effecten van de projecten beneden de 3% grens worden niet afzonderlijk in het NSL verwerkt maar (als totaal) verdisconteerd in de ontwikkeling van de achtergrondconcentraties van het NSL, waarbij een regionale verdeling is aangehouden. Het NSL laat zien dat , rekening houdend met de uitvoering van projecten, overal tijdig aan de grenswaarden wordt voldaan. De achtergrondconcentratie zal door de maatregelen verbeteren met ten minste 1,2 µg/m3 (hetgeen overeenkomt met 3%). Daardoor wordt gewaarborgd dat nibm-projecten niet leiden tot een toename van de concentraties. Door middel van een (verbeterde) anticumulatiebepaling en de saneringstool wordt verzekerd dat (ook lokaal) geen overschrijdingen kunnen optreden. Jaarlijks achteraf wordt door middel van de monitor bewaakt dat geen overschrijdingen plaatsvinden (ook niet lokaal) en worden indien nodig aanvullende maatregelen genomen. 3% blijft voorts binnen de wettelijke grondslag van "niet in betekenende mate".

Essentieel is dat de 3% grens een afkapgrens is die in wezen enkel inhoudt of een project linksom (gesommeerd) of rechtsom (afzonderlijk) in het NSL wordt meegeteld. De keuze voor een 3% grens in Nederland is mede geïnspireerd door het Duitse recht. Uit een nader rechtsvergelijkend onderzoek van prof. dr. Chr. Backes komt naar voren dat thans in de TA-Luft wordt uitgegaan van een 3% grens. Daarnaast volgt uit het onderzoek dat ook bij introductie van een afkapgrens van 3% - in combinatie met een definitief NSL waarmee de normen tijdig (na verkrijging van derogatie) worden bereikt - het Nederlandse systeem meer en betere waarborgen voor het respecteren van de grenswaarden bevat dan welk ander systeem in Europa dan ook. In de beheersbaarheid van effecten op lokaal niveau en het tegengaan van lokale cumulatie wordt voorzien door de (fijnmazige) saneringstool, in combinatie met de anticumulatiebepaling en de monitor. Verder is uit onderzoek gebleken dat cumulatie zich naar verwachting in de praktijk zelden zal voordoen, terwijl de anti-cumulatiebepaling een vangnet voor eventuele resterende gevallen biedt.

De gekozen opzet maakt een werkbaar NSL mogelijk. Enerzijds omdat niet ieder klein project zichtbaar hoeft te worden in het NSL. Anderzijds doordat kan worden ingestaan (en bevestigd met cijfers dat) de effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit kunnen worden gecompenseerd door de effecten van maatregelen. De monitor, jaarlijkse update en uiteindelijke doorzettingsmacht van de Minister van VROM zijn het slot op de deur.

Uit het voorgaande volgt dat de 3% grens onlosmakelijk is verbonden met de programmasystematiek en een vastgesteld NSL.
Hieruit én uit het advies van de Raad volgt dat de 3% grens niet kan worden toegepast zolang de programmasystematiek nog niet van kracht is. Deze systematiek zal naar verwachting eerst begin 2009 van kracht kunnen worden. Tot die tijd is sprake van een interimperiode, waarin al wél de nieuwe wet van kracht is maar de programmasystematiek nog niet. Definitieve vaststelling van het NSL moet immers wachten op de komende nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit en schone lucht voor Europa en op verkregen én geïmplementeerde derogatie. Ter verdere toelichting: het NSL kan op z'n vroegst pas in het eerste kwartaal van 2009 worden vastgesteld. Dit omdat de derogatie op zijn vroegst kan worden aangevraagd vanaf de publicatie van de nieuwe richtlijn (naar verwachting mei 2008). Vervolgens volgt een wachttijd van maximaal negen maanden hetgeen naar verwachting dus zal leiden tot een verkregen derogatie in februari 2009.
Tijdens de interimperiode is sprake van een ook juridisch gezien wezenlijk andere situatie dan in de periode daarna, wanneer het NSL in werking is. Tijdens de interimperiode is nog steeds sprake van overschrijding van geldende grenswaarden en is nog geen sprake van een vastgesteld NSL. Evenals nu geldt tijdens de interimperiode dat nieuwe projecten alleen mogelijk zijn indien deze niet leiden tot het niet, of niet significant later, halen van de grenswaarden. Uitgaande van het criterium "niet (significant) later halen van de grenswaarden" is in het besluit een grens van 1% opgenomen voor deze tijdelijke interimperiode. Daardoor kunnen de kleinste en minst vervuilende projecten (veelal kleine woningbouwprojecten) gedurende die periode doorgang vinden.
Dit is mogelijk doordat voor de komende jaren door het MNP een daling van de relevante achtergrondconcentraties van zowel PM10 als NO2 met circa 0,4 - 0,6 µg/m3 per jaar wordt verwacht als gevolg van (internationaal) bronbeleid. Uitgaande van het genoemde criterium acht het kabinet projecten die 1% (0,4 µg/m3) aan de concentraties toevoegen nog verenigbaar met dit criterium, omdat op de locatie van een dergelijk project de verslechtering door het project (veelal ruim) binnen een jaar gecompenseerd wordt door de trendmatige verbetering van de luchtkwaliteit. Hier komt nog bij het perspectief van de totstandkoming van een NSL met verkregen derogatie dat laat zien dat aan het eind van de derogatieperiode de grenswaarden overal worden bereikt. Voor alle duidelijkheid: dat is inclusief de effecten van de projecten die onder de tijdelijke 1% grens doorgang kunnen vinden. De tijdelijke 1% grens is dus niet van invloed op de saneringsopgave van het NSL.
De tijdelijke 1% grens en de 3% grens zijn beiden in het besluit opgenomen, zodat geen latere wijziging van het besluit nodig zal zijn. De tijdelijke 1% grens houdt op te gelden met ingang van het tijdstip dat het NSL definitief wordt vastgesteld. Op dat moment gaat de 3% grens gelden.

3. Bedrijfslocaties
De Raad adviseert artikel 4, tweede lid onder a, te laten vervallen.
Het advies is gevolgd. Het betreffende onderdeel is geschrapt.

4. Cumulatieregeling (artikel 5)
De Raad adviseert te verduidelijken op welke manier wordt verzekerd dat de cumulatieve effecten niet zullen leiden tot overschrijdingen van de gestelde waarden en evenmin op plaatselijk niveau belangrijke verslechteringen ten gevolge zullen hebben.
Het advies is gevolgd. De betreffende bepaling is aangescherpt. Hierbij heeft een uitbreiding tot alle relevante bronnen plaatsgehad. Voorts zijn in de bepaling enkele aanvullende criteria opgenomen met het oog op de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid:
- de bepaling is gekoppeld aan de periode waarop het NSL betrekking heeft en heeft betrekking op projecten die gedurende die periode worden gerealiseerd (ratio: daarna wordt overal aan de grenswaarden voldaan en heeft toepassing van de bepaling geen toegevoegde waarde);
- de werking van het nabijheidscriterium is geclausuleerd in die zin dat dit van toepassing tot een afstand van ten hoogste 1000 meter vanaf de plangrens, met dien verstande dat binnen die afstand gelegen locaties niettemin buiten beschouwing blijven indien de toename ter plaatse niet meer is dan 0,1 microgram/m3 zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide. Op een dergelijk punt kan immers redelijkerwijs geen cumulatie tot boven de nibm grens meer optreden. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier niet om een begrenzing van de saneringsinspanning of van nibm maar uitsluitend om een begrenzing van het criterium wanneer in elkaars nabijheid gelegen locaties als één geheel dienen te worden beschouwd voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen.
Uit onderzoek (zie daarvoor de nota van toelichting bij het besluit) is overigens gebleken dat de kans op lokale cumulatie van nibm-projecten zeer gering is. Voor resterende gevallen biedt de anticumulatiebepaling een vangnet. In samenhang met de reeds toegelichte saneringssystematiek (NSL, saneringstool, monitor) is aldus voldoende verzekerd dat de cumulatieve effecten niet zullen leiden tot overschrijdingen van de gestelde waarden.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.
De desbetreffende kanttekeningen zijn verwerkt in de nota van toelichting.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer



(1) Kamerstukken I 2006/07, 30 489, nr. A.
(2) In algemene zin verwijst de Raad naar hetgeen afdeling V van de Raad heeft opgemerkt over het 'in betekenende mate'-criterium in de door haar uitgebrachte voorlichting over het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van 1 juni 2006. Tevens benadrukt de Raad dat het uiteindelijke oordeel over de aanvaardbaarheid van de gekozen wijze van implementatie berust bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
(3) Richtlijn 96/62/EG van de Raad van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296), zoals gewijzigd bij verordening 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PbEG L 284); richtlijn 1999/30/EG van de Raad van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltje en lood in de lucht (PbEG L 163), zoals gewijzigd bij beschikking 2001/744/EG van de Commissie van 17 oktober 2001 (PbEG L 278).
(4) COM(2005) 447 def. Verwijzingen naar de ontwerprichtlijn hebben betrekking op de tekst zoals opgenomen in het politiek akkoord, waarover de Raad van de Europese Unie op 23 oktober 2006 overeenstemming bereikte.
(5) Nota van toelichting, algemeen deel, paragraaf 2.



Ontwerpregeling met toelichting (doc, 105 kB)