Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende intrekking van het Besluit studiefinanciering en vervanging door het Besluit studiefinanciering 2000 ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Besluit studiefinanciering 2000).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende intrekking van het Besluit studiefinanciering en vervanging door het Besluit studiefinanciering 2000 ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Besluit studiefinanciering 2000).

Bij Kabinetsmissive van 22 juni 2000, no.00.003782, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende intrekking van het Besluit studiefinanciering en vervanging door het Besluit studiefinanciering 2000 ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Besluit studiefinanciering 2000).

Als gevolg van de vervanging van de Wet op de studiefinanciering (WSF) door de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) met ingang van 1 september 2000, zal ook het Besluit studiefinanciering worden gewijzigd. Naast terminologische wijzigingen en aanpassing van verwijzingen, zal onder meer een hoofdstuk worden toegevoegd met betrekking tot weigerachtige en onvindbare ouders. Dit hoofdstuk is de codificatie van beleidsregels die in deze vorm al sinds 1996 bestaan.(zie noot 1) De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit maar maakt daarbij kanttekeningen.

1. In hoofdstuk 3 van het ontwerpbesluit zijn de beleidsregels opgenomen die de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) hanteert voor het geval ouders weigeren bij te dragen in de studiekosten van hun studerende kind.(zie noot 2) Algemeen verbindende voorschriften moeten naar hun aard duidelijker geformuleerd worden dan beleidsregels. Codificatie van beleidsregels vergt daarom vaak enige aanpassing van de formulering. In hoofdstuk 3 is hier naar het oordeel van de Raad onvoldoende rekening mee gehouden. Hij wijst in dit verband op de voorgestelde artikelen 7, 10 en 12.
In artikel 7, eerste lid, staat dat van een structureel conflict tussen ouder en studerende sprake is, als de ouder weigert om de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken. De weigering van de ouder wordt daarmee verheven tot voldoende voorwaarde om tot toekenning van een aanvullende beurs te besluiten. Uit de toelichting blijkt echter dat het slechts een noodzakelijke voorwaarde is. Voorts roept het gebruik van de term "alimentatie" in de artikelen 10 en 12 de vraag op of hiermee alimentatie in de zin van het Burgerlijk Wetboek dan wel een andere vorm van bijdrage in het levensonderhoud wordt bedoeld. Als laatste is niet duidelijk wat in artikel 10 onder de term niet-inbaar moet worden verstaan noch aan welke vereisten moet worden voldaan wil hier sprake van zijn.
De Raad adviseert de onduidelijkheden in genoemde bepalingen weg te nemen.

2. Artikel 9 heeft betrekking op het ontbreken van contact tussen de studerende en de ouder. Indien de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt geen wezenlijk contact meer had met de ouder, kan hij aanspraak maken op een aanvullende beurs. De termijn is afkomstig van de eerdergenoemde beleidsregels.
In de toelichting wordt niet ingegaan op de gronden die hebben geleid tot de keuze van twaalf jaar als criterium. Het ontbreken van enig wezenlijk contact gedurende zes jaar is een streng criterium waarvoor in de toelichting een motivering zou moeten worden gegeven.
De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

3. Artikel 11 heeft betrekking op de ouder van wie de verblijfplaats onbekend is. De studerende kan aanspraak maken op een aanvullende beurs als de verblijfplaats van de ouder onbekend is en dus geen rekening kan worden gehouden met diens inkomen. De bepaling kent twee termijnen van onderzoek. De eerste termijn duurt drie maanden en heeft betrekking op het onderzoek van de IB-groep naar de ouder die in Nederland verblijft. Voor de ouder van wie de woonplaats niet bekend is en die vermoed wordt in het buitenland te zijn, heeft de IB-groep zes maanden de tijd om onderzoek te verrichten; dit lijkt een lange tijd, waarbij bovendien niet duidelijk is of de studerende in de tussentijd aanspraak kan maken op een aanvullende beurs.
De Raad adviseert deze twee aspecten nader toe te lichten.

4. De nota van toelichting bespreekt in de artikelsgewijze toelichting niet alle artikelen. Omdat veel bepalingen nagenoeg hetzelfde luiden als in het huidige besluit, is het niet nodig geacht die van een toelichting te voorzien. Als gevolg hiervan is de toelichting niet zelfstandig leesbaar en kan informatie over de desbetreffende bepalingen slechts worden achterhaald door de toelichting op het huidige besluit te raadplegen. Dit belemmert de mogelijkheid om inzicht in de regeling te krijgen.
Voorts geeft het ontbreken van een toelichting bij sommige bepalingen aanleiding tot vragen.

a. In artikel 53, onderdeel B, staat dat artikel 2.2 van het Uitvoeringsbesluit WHW vervalt. Die bepaling noemt de bijzondere omstandigheden die kunnen leiden tot financiële ondersteuning van studenten. Doordat een toelichting ontbreekt, is niet duidelijk of hier gevolgen voor betrokkenen aan verbonden zijn.

b. In het derde hoofdstuk, tweede alinea, onder het kopje Procedure van de nota van toelichting wordt met een verwijzing naar jurisprudentie gesteld dat wanneer bij een studerende het ouderlijk inkomen niet meer meetelt, de studiefinancieringsgerechtigde broers en zusters daaronder niet mogen lijden. De vermelding van jurisprudentie is op deze plaats overbodig omdat die zijn neerslag al heeft gekregen in artikel 3.13 WSF 2000. In de toelichting wordt echter niet naar die bepaling verwezen.

c. In het eerste lid van artikel 13 van het Besluit studiefinanciering staat dat "indien degene aan wie studiefinanciering is toegekend, hierom verzoekt, wordt met ingang van de eerstvolgende uitbetaling het gehele toegekende bedrag uitbetaald door bijschrijving op een door hem aangewezen bank- of postbankrekening in Nederland". De toelichting bevat geen reden voor het achterwege laten van een vergelijkbare bepaling.

Gelet op het voorgaande adviseert de Raad de toelichting te completeren en te herzien.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 27 juli 2000


1. Overeenkomstig de strekking van artikel 7 waar het de weigering betreft die een structureel karakter moet hebben, is dit beter in het artikel verwoord. Voorts is in artikel 6 aangegeven dat het alimentatie betreft in de zin van titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

2. In de toelichting op artikel 9 heb ik de keuze voor het criterium van "sinds het twaalfde jaar geen contact" onderbouwd.

3. In de toelichting op artikel 11 heb ik nader aangegeven waarom de periode van onderzoek naar een onbekende verblijfplaats van een ouder in het buitenland 3 maanden langer is dan bij een verblijfplaats in Nederland. Voorts heb ik aangegeven dat met terugwerkende kracht tot het tijdstip van aanvraag de aanvullende beurs wordt toegekend (uiteraard voor zover daar wat het inkomen betreft aanspraak op bestaat).

4. De aanbeveling van de Raad om de toelichting aan te vullen waar het betreft de artikelen die niet waren toegelicht omdat zij ongewijzigd uit het (oorspronkelijke) Besluit studiefinanciering waren overgenomen, heb ik overgenomen.
De specifieke opmerkingen die de Raad maakt ten aanzien van artikel 53, onderdeel B, de weigerachtige ouders inzake het niet meetellen van het ouderlijk inkomen, en artikel 13, eerste lid (oud), heb ik in de toelichting verwerkt.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
bij afwezigheid
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen



(1) Beleidsregels "weigerachtige ouders" van de IB-Groep, van 9 februari 1996, S&M/MT/96.02.08.
(2) Beleidsregels "weigerachtige ouders" van de IB-Groep, van 9 februari 1996, S&M/MT/96.02.08, Uitleg Mededelingen IB-Groep, 21 februari 1996, nr.6.