Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen in verband met het in artikel 90 van die wet opnemen van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 een andere bestemming te bepalen voor de gehele of gedeeltelijke opbrengst van de heffing van premies ingevolge de Werkloosheidswet over uitkeringen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
- Kenmerk
- W04.99.0547/I
- Datum advies
- 7 februari 2000
- Vindplaats
- Kamerstukken II 1999/00, 27 056, A
- Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties
- Wet
Volledige tekst
Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen in verband met het in artikel 90 van die wet opnemen van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 een andere bestemming te bepalen voor de gehele of gedeeltelijke opbrengst van de heffing van premies ingevolge de Werkloosheidswet over uitkeringen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Zaaknummer: Adviesdatum: 07-02-2000
Vindplaats advies:
Bij Kabinetsmissive van 5 november 1999, no.99.005124, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen in verband met het in artikel 90 van die wet opnemen van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 een andere bestemming te bepalen voor de gehele of gedeeltelijke opbrengst van de heffing van premies ingevolge de Werkloosheidswet over uitkeringen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Het wetsvoorstel strekt ertoe in de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW) de mogelijkheid op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 een andere bestemming te geven aan de opbrengst van de heffing van WW-premie over WAO-uitkeringen.
De Raad van State heeft bezwaren tegen de in het voorstel opgenomen terugwerkende kracht tot 1 januari 1998.
In het voorgestelde achtste lid van artikel 90 wordt bepaald dat de opbrengst van de heffing van WW-premie kan worden gebruikt voor de bekostiging van uitgaven in verband met het onder de werkingssfeer van de Werkloosheidswet en de Ziektewet brengen van het overheidspersoneel.(zie noot 1) Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, is dit voor overheidswerkgevers belastend, omdat de vermindering van de basispremie WAO - waarop zij ingevolge artikel 90, eerste lid, aanspraak hebben - in dat geval niet doorgaat.
Volgens aanwijzing 167, onder 3, van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt aan belastende bepalingen, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht verleend.
De terugwerkende kracht is volgens de toelichting noodzakelijk om zoveel als mogelijk reeds beschikbare middelen te kunnen inzetten voor de invoeringsuitgaven WW/ZW overheid. Die enkele omstandigheid kan echter naar de mening van de Raad niet worden aangemerkt als een uitzonderlijk geval waarin terugwerkende kracht gerechtvaardigd is. Het college adviseert daarom het wetsvoorstel op dit punt te heroverwegen.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State
Nader rapport (reactie op het advies) van 15 maart 2000
Het advies van de Raad van State om het wetsvoorstel op dit punt te heroverwegen, neem ik niet over om de volgende redenen.
Door het kabinet is besloten dat de overheidswerkgevers als eigenrisicodragers de uitgaven in verband met de invoering van de WW en Ziektewet zelf financieren.
In de voorgestelde financieringsconstructie gebeurt dat doordat gebruik wordt gemaakt van middelen die thans al worden beheerd door de verantwoordelijke instantie voor de voorbereiding van de invoering van de WW en Ziektewet, het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Een voordeel is dat het Lisv op deze manier tijdig over voldoende budget kan beschikken. De premiebaten WW over WAO-uitkeringen van overheidswerknemers krijgen aldus een andere bestemming, waardoor de overheidswerkgevers tijdelijk een voordeel (de vermindering van de basispremie WAO) moeten missen. Hier staat tegenover dat de invoeringsuitgaven niet apart in rekening behoeven te worden gebracht bij de overheidswerkgevers, hetgeen uitvoeringstechnisch minder belastend is voor zowel de overheidswerkgevers als de uitvoeringsorganisatie.
Voorts zijn de overheidswerkgevers vooraf en aan het begin van het wetgevingstraject geïnformeerd over de voorgenomen andere bestemming van de WW-premies. Zij houden dus al rekening met deze financieringsconstructie en hebben de daarmee gemoeide middelen niet belegd. Daardoor is de voorgestelde financieringsconstructie voor hen per saldo minder belastend dan alternatieve constructies.
Ik moge U, mede namens mijn ambtsgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(1) Artikel I van het wetsvoorstel.
Vindplaats advies:
Bij Kabinetsmissive van 5 november 1999, no.99.005124, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen in verband met het in artikel 90 van die wet opnemen van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 een andere bestemming te bepalen voor de gehele of gedeeltelijke opbrengst van de heffing van premies ingevolge de Werkloosheidswet over uitkeringen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Het wetsvoorstel strekt ertoe in de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW) de mogelijkheid op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 een andere bestemming te geven aan de opbrengst van de heffing van WW-premie over WAO-uitkeringen.
De Raad van State heeft bezwaren tegen de in het voorstel opgenomen terugwerkende kracht tot 1 januari 1998.
In het voorgestelde achtste lid van artikel 90 wordt bepaald dat de opbrengst van de heffing van WW-premie kan worden gebruikt voor de bekostiging van uitgaven in verband met het onder de werkingssfeer van de Werkloosheidswet en de Ziektewet brengen van het overheidspersoneel.(zie noot 1) Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, is dit voor overheidswerkgevers belastend, omdat de vermindering van de basispremie WAO - waarop zij ingevolge artikel 90, eerste lid, aanspraak hebben - in dat geval niet doorgaat.
Volgens aanwijzing 167, onder 3, van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt aan belastende bepalingen, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht verleend.
De terugwerkende kracht is volgens de toelichting noodzakelijk om zoveel als mogelijk reeds beschikbare middelen te kunnen inzetten voor de invoeringsuitgaven WW/ZW overheid. Die enkele omstandigheid kan echter naar de mening van de Raad niet worden aangemerkt als een uitzonderlijk geval waarin terugwerkende kracht gerechtvaardigd is. Het college adviseert daarom het wetsvoorstel op dit punt te heroverwegen.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State
Nader rapport (reactie op het advies) van 15 maart 2000
Het advies van de Raad van State om het wetsvoorstel op dit punt te heroverwegen, neem ik niet over om de volgende redenen.
Door het kabinet is besloten dat de overheidswerkgevers als eigenrisicodragers de uitgaven in verband met de invoering van de WW en Ziektewet zelf financieren.
In de voorgestelde financieringsconstructie gebeurt dat doordat gebruik wordt gemaakt van middelen die thans al worden beheerd door de verantwoordelijke instantie voor de voorbereiding van de invoering van de WW en Ziektewet, het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Een voordeel is dat het Lisv op deze manier tijdig over voldoende budget kan beschikken. De premiebaten WW over WAO-uitkeringen van overheidswerknemers krijgen aldus een andere bestemming, waardoor de overheidswerkgevers tijdelijk een voordeel (de vermindering van de basispremie WAO) moeten missen. Hier staat tegenover dat de invoeringsuitgaven niet apart in rekening behoeven te worden gebracht bij de overheidswerkgevers, hetgeen uitvoeringstechnisch minder belastend is voor zowel de overheidswerkgevers als de uitvoeringsorganisatie.
Voorts zijn de overheidswerkgevers vooraf en aan het begin van het wetgevingstraject geïnformeerd over de voorgenomen andere bestemming van de WW-premies. Zij houden dus al rekening met deze financieringsconstructie en hebben de daarmee gemoeide middelen niet belegd. Daardoor is de voorgestelde financieringsconstructie voor hen per saldo minder belastend dan alternatieve constructies.
Ik moge U, mede namens mijn ambtsgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(1) Artikel I van het wetsvoorstel.