Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende aanwijzing van lichamen en personen, met een publieke taak belast, die bevoegd zijn tot het aanbieden van een strafrechtelijke transactie inzake milieudelicten en vaststelling van de grenzen waarbinnen die bevoegdheid kan worden uitgeoefend (Transactiebesluit milieudelicten).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende aanwijzing van lichamen en personen, met een publieke taak belast, die bevoegd zijn tot het aanbieden van een strafrechtelijke transactie inzake milieudelicten en vaststelling van de grenzen waarbinnen die bevoegdheid kan worden uitgeoefend (Transactiebesluit milieudelicten).

Bij Kabinetsmissive van 16 maart 2000, no.00.001510, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende aanwijzing van lichamen en personen, met een publieke taak belast, die bevoegd zijn tot het aanbieden van een strafrechtelijke transactie inzake milieudelicten en vaststelling van de grenzen waarbinnen die bevoegdheid kan worden uitgeoefend (Transactiebesluit milieudelicten).

Het ontwerpbesluit heeft ten doel om voor eenvoudige en veel voorkomende overtredingen en misdrijven op het terrein van het milieu een strafrechtelijke transactiebevoegdheid in handen te leggen van het bestuur. Omdat het openbaar ministerie en het bestuur nauwelijks ervaring hebben met het instrument van de bestuurlijke transactie is er daarbij voor gekozen om de mogelijkheid van transactie van het bestuur eerst bij wijze van experiment op beperkte schaal in te voeren. Per arrondissement worden één of twee categorieën bestuursorganen aangewezen waaraan gedurende een proefperiode van tweeënhalf jaar voor bepaalde strafbare feiten transactiebevoegdheid wordt verleend. De Raad van State onderschrijft de hoofdlijnen van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen met betrekking tot de verhouding tussen de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voorgestelde transactiebevoegdheid, de samenwerking tussen het bestuur en het openbaar ministerie, de bestemming van de opbrengsten van de transactiebedragen en met betrekking tot de evaluatie. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Zoals ook uit de nota van toelichting kan worden opgemaakt moet onder het begrip "lichamen of personen met een publieke taak belast" in artikel 37, eerste lid, van de Wet op de economische delicten (WED) hetzelfde worden verstaan als onder het begrip "bestuursorgaan" in de Awb. De vraag kan dan ook rijzen in hoeverre de in het ontwerpbesluit neergelegde transactiebevoegdheid al dan niet door de Awb wordt genormeerd. De toelichting gaat daar niet op in. Dat zou alsnog moeten gebeuren.

2. Het ontwerpbesluit heeft tot gevolg dat ten aanzien van de aangewezen milieudelicten zowel het bestuur als het openbaar ministerie zullen beschikken over
transactiebevoegdheid. De nota van toelichting(zie noot 1) vermeldt terecht dat deze omstandigheid het noodzakelijk maakt dat bestuur en openbaar ministerie nauw met elkaar samenwerken en afspraken maken. Om welke punten het daarbij in concreto zal gaan wordt niet vermeld. Volstaan wordt met de mededeling dat ten aanzien van deze aspecten enige aandachtspunten zullen worden opgenomen in de richtlijn Transactiebesluit milieudelicten. Waar het van groot belang is dat bestuur en openbaar ministerie, ten opzichte van de justitiabelen, één en dezelfde gedragslijn hanteren acht de Raad dit onvoldoende en wordt aanbevolen die aandachtspunten in de nota van toelichting op te nemen.

3. Ingevolge artikel 5 wordt het door het bestuursorgaan bepaalde transactiebedrag aan de staat betaald. Zoals de nota van toelichting(zie noot 2) terecht stelt is dat in overeenstemming met de artikelen 37 juncto 36 WED en 74 van het Wetboek van Strafrecht. Deze artikelen sluiten echter niet uit, dat er een regeling zou kunnen worden getroffen op grond waarvan de opbrengsten van de transacties uiteindelijk aan de bevoegde bestuursorganen toevloeien(zie noot 3). Het bestuursorgaan dat de kosten en lasten draagt verbonden aan de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid zal immers in het algemeen ook de opbrengsten daarvan dienen te genieten. Dat is ook het uitgangspunt dat wordt gehanteerd in het rapport Bestuurlijke boeten in het milieurecht.(zie noot 4)
Dat die kosten en lasten mogelijk gering zullen zijn omdat de benodigde infrastructuur en uitvoeringsorganisatie veelal reeds aanwezig zijn in verband met de bestuurlijke handhaving lijkt onvoldoende grond om van dit uitgangspunt af te wijken. De Raad meent dan ook dat het ontwerpbesluit in dit opzicht nader dient te worden bezien. Daarbij wordt er nog op gewezen dat het niet toekennen van de opbrengsten aan het bestuursorgaan ertoe zou kunnen leiden dat niet wordt overgegaan tot het hanteren van de transactiebevoegdheid doch er de voorkeur aan wordt gegeven gebruik te maken van de handhavingsbevoegdheid.

4. Aansluitend aan het vorenstaande merkt de Raad op dat in de toelichting een uiteenzetting zal dienen te worden opgenomen over de verhouding tussen de transactie- en de handhavingsbevoegdheid en de wijze waarop naar het oordeel van de indiener van het ontwerpbesluit door bestuursorganen van die bevoegdheden gebruik zal kunnen worden gemaakt.

5. De Raad adviseert in de nota van toelichting de belangrijkste punten te noemen waaraan wordt getoetst of het experiment geslaagd is, wanneer voortzetting of uitbreiding van het experiment in de rede ligt en onder welke omstandigheden het voor de hand ligt alle daarvoor in aanmerking komende bestuursorganen transactiebevoegdheid als in het ontwerpbesluit aan de orde, te geven.

6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 22 mei 2000, no.W03.00.0106/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- Artikel 7, vierde lid, zodanig aanpassen dat de constatering van de overtreding vooropstaat (onderdelen e en f), en het transactieaanbod daarna volgt (onderdelen a tot en met d).
- Ten aanzien van de aanduidingen "bedoeld" en "als bedoeld" aanwijzing 82 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen (bijvoorbeeld in artikel 10).
- In de nota van toelichting kiezen voor een uniform begrippenkader en derhalve de termen strafrechtelijke transactie en bestuurlijke transactie niet door elkaar gebruiken.
- De toelichting bij artikel 7, vierde lid, vermeldt dat indien het bestuur als voorwaarde bij het transactievoorstel het betalen van een geldsom stelt, het tevens aangeeft wat de hoogte van de te betalen geldsom is. Daarmee wordt de indruk gewekt dat het bestuur op dit punt over een discretionaire bevoegdheid zou beschikken. Dat is echter, naar blijkt uit artikel 5, niet het geval. Het betalen van een geldsom moet altijd als voorwaarde worden gesteld. De nota van toelichting dient hier derhalve te worden aangepast.



Nader rapport (reactie op het advies) van 4 juli 2000


1. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is in paragraaf 3 van de nota van toelichting ingegaan op de verhouding tussen de in het ontwerpbesluit neergelegde transactiebevoegdheid en de Algemene wet bestuursrecht. Ik verwijs de Raad naar de toelichting op artikel 2 van het ontwerpbesluit.

2. Artikel 37, tweede lid, van de Wet op de economische delicten regelt dat het bestuur bij de gebruikmaking van de aan hem toegekende transactiebevoegdheid onder toezicht staat van het openbaar ministerie. Bovendien bevat dit artikellid voor het bestuur de verplichting om zich bij de uitoefening van zijn transactiebevoegdheid te houden aan de richtlijnen van het openbaar ministerie. In deze richtlijnen zal, zoals in de nota van toelichting is aangegeven, worden ingegaan op de samenwerking en de afstemming tussen het bestuur en het openbaar ministerie opdat een goede strafrechtelijke aanpak van de in het ontwerpbesluit aangewezen milieudelicten is gewaarborgd. Zoals gebruikelijk is bij richtlijnen van het openbaar ministerie, zullen deze richtlijnen in de Staatscourant worden geplaatst opdat zij voor een ieder kenbaar zijn. Om die reden is het naar mijn oordeel uit een oogpunt van kenbaarheid voor justitiabelen strikt genomen niet noodzakelijk dat de aandachtspunten die in de onderhavige richtlijn voor het bestuur en het openbaar ministerie zijn geformuleerd, in de nota van toelichting worden weergegeven. Niettemin heeft de opmerking van de Raad voor mij aanleiding gevormd om in paragraaf 2 van de nota van toelichting in het onderdeel "Verhouding OM en bestuur" deze aandachtspunten aan te stippen.

3 De Raad stelt dat de artikelen 37 juncto 36 van de Wet op de economische delicten en artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht niet uitsluiten dat er in het ontwerpbesluit een regeling zou kunnen worden getroffen op grond waarvan de opbrengsten van de transacties uiteindelijk aan de bevoegde bestuursorganen toevloeien. In dat verband wijst de Raad in de eerste plaats op artikel 85 van de Waterschapswet. Dit artikel voorziet er in het vierde lid in dat de waterschappen de ontvangsten van de betaalde transacties toekomen.
I n de tweede plaats wijst de Raad op het feit dat het bestuursorgaan dat de kosten en lasten draagt die verbonden zijn aan de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid, in het algemeen ook de opbrengsten daarvan geniet.
Anders dan de Raad ben ik van oordeel dat zonder wijziging van artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht het niet mogelijk is de ontvangsten uit hoofde van artikel 37 van de Wet op de economische delicten ten goede te laten komen aan de in het ontwerpbesluit genoemde bestuursorganen in plaats van aan de staat. Een wijziging van het ontwerpbesluit op dat punt, zoals de Raad voorstelt, zou strijdig zijn met artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikelonderdeel bepaalt immers met zoveel woorden dat de transactiebedragen aan de staat moeten worden betaald. Ik acht thans geen termen aanwezig om op dit punt tot wetswijziging over te gaan, mede omdat ook de ontvangsten van de transacties die worden aangeboden door het openbaar ministerie, de politie en de in het Transactiebesluit 1994 genoemde buitengewone opsporingsambtenaren, in de kas van de staat vloeien. Een toekomstige wetswijziging op dit punt zal afhangen van het standpunt dat het kabinet zal innemen met betrekking tot de voorstellen die een interdepartementale werkgroep dit jaar zal doen over de bestemming van de ontvangsten die worden verkregen in het kader van het handhaven van regelgeving in brede zin (zie het kabinetsstandpunt "Handhaven op niveau; kamerstukken 1999/2000, 26 800 VI, nr. 67, blz. 14).
In dit verband acht ik het van belang erop te wijzen dat het besluit geen nieuwe taak aan de desbetreffende bestuursorganen opdraagt, maar alleen een nieuwe bevoegdheid toekent die er in beginsel juist toe dient geconstateerde overtredingen effectiever en doelmatiger dan voorheen te kunnen sanctioneren. Daarvan mag een stimulans voor de handhaving op dit terrein worden verwacht. Om die reden wordt het onderhavige experiment door alle betrokkenen ondersteund. In de pilotprojecten zal, mede op verzoek van de betrokken bestuursorganen, worden bezien of deze nieuwe bevoegdheid ook consequenties heeft voor hun werklast en zo ja, welke die consequenties zijn.
In het verlengde daarvan zal ook de vraag aan de orde komen naar de behoefte aan compensatie van die eventuele extra werklast en de wijze waarop daarin kan worden voorzien.
Tot slot is mij niet geheel duidelijk wat de Raad bedoelt met zijn opmerking dat het niet toekennen van de opbrengsten aan de betrokken bestuursorganen ertoe zou kunnen leiden dat niet wordt overgegaan tot het hanteren van de transactiebevoegdheid doch er de voorkeur aan wordt gegeven gebruik te maken van de handhavingsbevoegdheid. De bevoegdheid tot het aanbieden van een transactie is immers een van de instrumenten voor het bestuur om de milieuregelgeving te handhaven.

4. In paragraaf 1 van de nota van toelichting is aangegeven dat het bestuur, al naar gelang de omstandigheden en afhankelijk van het feit of tegen overtreding van het desbetreffende milieudelict de bestuursrechtelijke weg openstaat, een keuze kan maken tussen toepassing van een bestuursrechtelijk handhavingsinstrument (bijvoorbeeld dwangsom of bestuursdwang) of het aanbieden van een strafrechtelijke transactie of van beide instrumenten. Verder is in paragraaf 2 van de nota van toelichting in het onderdeel "Verhouding OM en bestuur" aangegeven dat het openbaar ministerie en het bestuur afspraken zullen maken met het oog op een eenduidig en effectief bestuurlijk en strafrechtelijk optreden tegen overtredingen van de milieuregelgeving. Hiermee is naar mijn mening voldaan aan het verzoek van de Raad in de toelichting een uiteenzetting op te nemen over de verhouding tussen de transactiebevoegdheid en de overige handhavingsbevoegdheden die het bestuur zijn toegekend, alsmede over de wijze waarop daarvan gebruik zal kunnen worden gemaakt.

5. Overeenkomstig het advies van de Raad zijn in de nota van toelichting de belangrijkste punten genoemd waaraan wordt getoetst of het onderhavige experiment is geslaagd. Verder is daarin conform het advies van de Raad vermeld wanneer voortzetting of uitbreiding van het experiment in de rede ligt en onder welke omstandigheden het voor de hand ligt dat aan alle daarvoor in aanmerking komende bestuursorganen transactiebevoegdheid als in het ontwerpbesluit aan de orde, wordt gegeven.

6. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn in het ontwerpbesluit dan wel de nota van toelichting verwerkt. Van deze gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om inde inwerkingtredingsbepaling van het ontwerpbesluit en de nota van toelichting de datum van inwerkingtreding van het besluit op 1 november 2000 te bepalen in plaats van 1 juni 2000. Als gevolg hiervan is de datum waarop het besluit van rechtswege zal vervallen, vastgesteld op 1 mei 2003.
Verder zijn in de bijlage bij het ontwerpbesluit de nrs. M 180 tot en met M 208 (Besluit opslag vuurwerk milieubeheer) geschrapt en dientengevolge ook in artikel 2, onder b, van het ontwerpbesluit. De reden hiervoor is dat naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede op dit moment wordt bezien op welke wijze in de toekomst moet worden omgegaan met de bevoegdheden op het terrein van het vuurwerk. In verband daarmee wordt het thans niet wenselijk geacht aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die aan de proefprojecten meedoen, een nieuwe bevoegdheid op dat terrein toe te kennen.

Ik moge U hierbij, na overleg met de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, alsmede de Staatssecretarissen van Verkeer en Waterstaat en van Financiën, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie



(1) Paragraaf 2, onderdeel "Verhouding OM en bestuur".
(2) Paragraaf 2, laatste volle alinea.
(3) In dit verband kan worden verwezen naar artikel 85 van de Waterschapswet.
(4) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Publicatiereeks milieubeheer, nr.1997/5, paragraaf 9.4.