Adviesaanvraag inzake de Regeling, houdende vaststelling van de vierde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving, met toelichting.


Volledige tekst

Adviesaanvraag inzake de Regeling, houdende vaststelling van de vierde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving, met toelichting.

Bij Kabinetsmissive van 25 oktober 1999, no.99.004828, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de adviesaanvraag inzake de Regeling, houdende vaststelling van de vierde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving, met toelichting.

De vierde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) beoogt onder meer een verankering van enkele toetsingskaders uit kabinetsnota’s en rapporten die in het kader van het project Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit zijn uitgebracht.

De Raad van State bespreekt in deel I van dit advies, voorzover nodig, de voorgelegde wijzigingen en aanvullingen; daarbij wordt de volgorde van de Ar aangehouden. In deel II behandelt hij enkele onderwerpen die in de ontwerpregeling niet aan de orde komen maar die naar zijn oordeel eveneens verdienen te worden behandeld in de Ar.

I De voorgelegde ontwerpregeling.

1. De toevoeging aan de toelichting op aanwijzing 8 bevat beschouwingen over normalisatie en certificatie. De Raad wijst erop dat het daarbij kán gaan om vormen van zelfregulering - het onderwerp van genoemde aanwijzing - maar dat dit bepaald niet persé zo is. Onder meer in de gevallen waarop de laatste alinea ziet, waarbij zelfstandige bestuursorganen een rol spelen, zal veelal van zelfregulering geen sprake zijn. Bevat een wettelijke regeling een statische verwijzing naar een door een particuliere instantie vastgestelde norm, dan is er van zelfregulering in elk geval geen sprake. Wat daar verder ook van zij, de figuren zelfregulering, normalisatie en certificatie zijn in veel opzichten verschillende fenomenen, die niet over één kam kunnen worden geschoren.
Daarom verdient het naar het oordeel van de Raad aanbeveling, de aanwijzing zelf te verruimen en daarin certificatie en normalisatie uitdrukkelijk te noemen naast zelfregulering. In de toelichting kan dan op de overeenkomsten en verschillen daartussen worden ingegaan.

2. Met betrekking tot aanwijzing 37 wordt onder meer voorgesteld de voorhangprocedure bij algemene maatregel van bestuur niet te doen plaatshebben met betrekking tot een reeds vastgesteld besluit, maar het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur voor te hangen. De Raad meent dat het staatsrechtelijk zuiverder is, dat eerst de regering haar verantwoordelijkheid neemt door de maatregel vast te stellen, en pas daarna de Kamers der Staten-Generaal de gelegenheid te bieden daarop commentaar te geven; dat eventuele commentaar kan zo nodig aanleiding geven tot aanpassing van de maatregel.
Daarom adviseert de Raad, te volstaan met in het bestaande model a de woorden "acht weken" te vervangen door: vier weken.

3. In de voorgestelde aanwijzing 50 wordt voor het gebruik van "Awb-termen" uitsluitend gelet op wat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt. Verschillende in het eerste lid van deze aanwijzing genoemde termen worden echter in niet -bestuursrechtelijke wetboeken in andere zin gebruikt, Zo bijvoorbeeld de termen "belanghebbende" (zie bijvoorbeeld artikel 1:20b van het Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), "beschikking" (artikel 1:4 BW, artikelen 429k en 138 van het Wetboek van Rechtsvordering) en "bezwaar" (artikel 195 WvSv).
Daarom adviseert de Raad, het eerste lid alleen betrekking te doen hebben op bestuursrechtelijke wettelijke regelingen, en daaraan toe te voegen dat de termen elders ook in die zin worden gebruikt, behalve als een wetboek ze reeds in andere betekenis hanteert: dan wordt voor het betrokken rechtsterrein de in dat wetboek gebruikte betekenis aangehouden.

4. In verband met voorstellen die betrekking hebben op de behoefte aan een eenvormige en consistente schrijfwijze van Europeesrechtelijke termen stelt de Raad het volgende aan de orde.

a. Aanwijzing 88a schenkt geen aandacht aan de manier waarop verwezen dient te worden naar een artikel van een gemeenschaps- of een Unieverdrag zoals dat luidde vóór 1 mei 1999. Het Hof van Justitie heeft ook daarvoor regels gegeven.(zie noot 1) Omdat - in het bijzonder in toelichtingen - de behoefte aan verwijzingen naar verdragsteksten van vóór 1 mei 1999 kan bestaan, verdient het aanbeveling de voorgestelde aanwijzing 88a aan te vullen.

b. In een aantal aanwijzingen(zie noot 2) wordt de verwijzing naar artikelen van het EG-Verdrag aangepast aan de nieuwe nummering daarvan.(zie noot 3) Uit een oogpunt van herkenbaarheid adviseert het college in memories en nota's van toelichting voorlopig achter de nieuwe artikelnummers tussen haakjes de oude nummers te vermelden, zoals ook het Hof van Justitie doet in zijn uitspraken, en een aanwijzing van die strekking op te nemen.

5. Ten aanzien van aanwijzing 130b wijst de Raad erop dat het soms te beperkt is om uitsluitend uit te gaan van "de adresgegevens van de aanvrager". Zo spelen bijvoorbeeld in de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Toeslagenwet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene Ouderdomswet en de Ziekenfondswet de adressen van anderen een rol. De Raad geeft in overweging de formulering zo aan te passen dat alle voor de specifieke situatie van belang zijnde adressen eronder kunnen vallen.
Een ander punt is het in de toelichting verstolen model voor de terugmeldingsverplichting, dat toegepast kan worden in situaties waarin van het opnemen van een koppeling wordt afgezien. Dit model behoort te worden opgenomen in de aanwijzing zelf.

6. In aanwijzing 163 wordt verwezen naar het in de bijlage I bij de Ar opgenomen toetsingskader voor de doorberekening van toelatings- en handhavingskosten "Maat houden". Hierbij plaatst de Raad de volgende kanttekeningen.

a. Het is de eerste keer dat een echt beleidsstuk op deze wijze de status van aanwijzing zou moeten krijgen, in zoverre gaat het om een kwestie met principiële kanten. De Raad acht zo'n statuswijziging minder gelukkig. Een beleidsstuk als het rapport "Maat houden" heeft een ander, veel meer tijdsbepaald karakter dan de Ar hebben. Deze laatste kunnen daarentegen worden beschouwd als codificatie van met de tijd gerijpte inzichten, waarvan de waarde is beproefd. Een beleidsstuk betreft bijna naar zijn aard nieuwe opvattingen, die veelal zijn ontwikkeld naar aanleiding van problemen die zich op een beperkt aantal beleidsterreinen hebben voorgedaan. Daarmee wordt het belang van een dergelijk stuk en de daarin vervatte standpunten overigens in het geheel niet ontkend. Die standpunten zijn echter niet zo breed geijkt als de in de Ar neergelegde regels, en ze lenen zich er dan ook niet toe "in acht genomen" te worden. Een zo strikte benadering past niet bij de inhoud van een rapport als "Maat houden".
Met betrekking tot dit rapport komt daar nog bij dat de Raad het niet in alle opzichten even gelukkig acht. Dit kon reeds worden opgemaakt uit zijn advies over het ontwerpbesluit drukapparatuur.(zie noot 4) Daarin kwam onder meer aan de orde de praktische hanteerbaarheid van het onderscheid tussen de verschillende vormen van handhavingsactiviteiten dat het rapport maakt.
De Raad beveelt aan, af te zien van het incorporeren in de Ar van beleidsstukken als "Maat houden", en paragraaf 4.12 met aanwijzing 163 niet op te nemen. In meer algemene zin wijst hij erop dat het van belang is de hanteerbaarheid van de Ar in het oog te houden: hoe omvangrijker ze worden - inclusief eventuele bijlagen - des te minder zijn ze geschikt voor dagelijks gebruik; ook loopt het gezag van de Ar gevaar indien ze te uitgebreid worden en als ze onderdelen gaan omvatten die onvoldoende algemeen zijn aanvaard.

b. Áls al een bijlage wordt toegevoegd, zou aanwijzing 103 mutatis mutandis moeten worden gevolgd, dat wil zeggen dat het nummer van de verwijzende aanwijzing wordt vermeld in het opschrift van de bijlage.

7. Artikel I, onderdeel CC, strekt tot vervanging van aanwijzing 229. Blijkens de toelichting op deze wijziging gaat het hierbij om een uitbreiding en aanscherping ten opzichte van de huidige aanwijzing 229. Ingevolge de bestaande aanwijzing wordt slechts een vergelijkend overzicht van de te wijzigen bepalingen en de voorgestelde bepalingen bijgevoegd indien dit ter verduidelijking van de voorgestelde wijzigingen wenselijk is. In de nieuwe aanwijzing is bepaald dat een dergelijk overzicht bij elk complex wijzigingsvoorstel aan de Raad en de beide kamers der Staten-Generaal wordt gezonden. Met die gedachte stemt de Raad graag in. Hij wijst echter op het volgende.

a. De Raad merkt in de eerste plaats op dat de toelichting op de nieuwe aanwijzing - anders dan die op de huidige aanwijzing - niet vermeldt dat een vergelijkend overzicht ook in een later stadium van de behandeling van een wetsvoorstel (bijvoorbeeld bij de indiening van een nota van wijziging) nuttig kan zijn. Evenmin wordt de passage uit de huidige toelichting overgenomen dat een eventueel voorontwerp in het vergelijkend overzicht kan worden betrokken.
Het college adviseert deze elementen van de oude toelichting over te nemen.

b. In de tweede plaats valt op dat de reikwijdte van de aanwijzing beperkt is tot voorstellen van wet. Nu het de bedoeling is de vergelijkende overzichten ook aan de Raad te zenden (om de advisering te vergemakkelijken), ligt het voor de hand ze ook bij voorstellen tot wijziging van algemene maatregelen van bestuur van meer dan eenvoudige aard aan de Raad te zenden. Geadviseerd wordt dan ook, de aanwijzing uit te breiden tot dergelijke ontwerpbesluiten.

II Nog niet geregelde punten.

De Raad maakt van de gelegenheid gebruik om enkele punten aan te roeren die in het voorgelegde ontwerp niet worden behandeld.

8. In de toelichting op aanwijzing 50 - die betrekking heeft op het gebruik van termen welke in de Awb worden gehanteerd - wordt opgemerkt dat voor reacties in het kader van de inspraakprocedures niet de term "bezwaren" dient te worden gebruikt, maar "zienswijzen" of "bedenkingen".
Aldus kan de indruk ontstaan dat deze laatste twee termen zonder meer door elkaar gebruikt kunnen worden. Naar het oordeel van de Raad zijn de termen echter niet inwisselbaar. De term "zienswijze" heeft een meer algemene strekking, en kan reeds in een eerdere fase van de besluitvorming worden gehanteerd, als er nog geen ontwerp van een besluit hoeft te zijn. De term "bedenkingen" past daarentegen bij - onder meer - de voorbereidingsprocedure van de Awb, waarin reeds een concreet ontwerpbesluit voorhanden is en waarbij het gaat om de vraag of betrokkenen daarmee kunnen instemmen. Tegen deze achtergrond adviseert de Raad de toelichting op aanwijzing 50 aan te passen.(zie noot 5)

9. Het verdient aanbeveling (de toelichting op) aanwijzing 63 zodanig aan te passen dat een voorziening wordt getroffen voor die gevallen waarin het woord "of" wordt gebruikt terwijl daarmee niet wordt gedoeld op de situatie dat meer dan één van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen.

10. Sinds 1 januari 1999 worden communautaire besluiten in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen aangeduid met vermelding van het gehele jaartal, in plaats van slechts met de laatste twee cijfers daarvan. In verband daarmee adviseert de Raad die wijze van aanduiding over te nemen in de aanwijzingen 89 en 341.

11. De Raad adviseert model C van aanwijzing 180 te vereenvoudigen en als volgt te redigeren: "De artikelen van deze wet/dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen kan verschillen." De verwijzing naar artikelen, waarmee hier is volstaan, omvat die naar hoofdstukken; deze hoeven dus niet afzonderlijk te worden genoemd. Voor het overige gaat het om het schrappen van een fout in de huidige redactie: de tijdstippen worden niet verschillend vastgesteld, zoals die redactie suggereert.

12. Voor veel wettelijke regelingen geldt dat er in de praktijk vaak naar wordt verwezen niet met hun volle citeertitel maar met een afkorting daarvan: BW, Awb, Abw, Wet IB'64, WRO, enz. Er zijn ook diverse uitvoeringsregelingen die een citeertitel dragen waarin de wet waarop ze berusten in afkortingsvorm voorkomt.
Van een aantal wetten zijn verschillende afkortingen in omloop. De Raad wijst in dit verband op het bestaan van ten minste drie "tradities" voor afkortingen: de Algemene databank wet- en regelgeving, de Leidraad voor juridische auteurs(zie noot 6), en de afkortingenlijst van de Raad van State. Veel schrijvers hanteren nog weer eigen afkortingen.
Naar het oordeel van de Raad verdient het aanbeveling om tot standaardisering te komen. Daartoe adviseert hij aan aanwijzing 184 een lid toe te voegen dat erin voorziet dat bij regelingen waarvan moet worden aangenomen dat dikwijls naar hun afgekorte citeertitel zal worden verwezen, in de toelichting op de slotbepaling (dat is de bepaling die de citeertitel vaststelt) een aanbeveling wordt gegeven voor de te gebruiken afkorting.

13. In aansluiting op het model voor het slotformulier van aanwijzing 194 stelt de Raad voor in het in aanwijzing 193 opgenomen model het woord "deze" te vervangen door: deze wet.

14. Naar aanleiding van de Securitelaffaire zijn aanwijzingen opgenomen waarin aandacht wordt besteed aan notificatieverplichtingen (aanwijzingen 261a en 261b). Deze zijn vooral gericht op de notificatieverplichtingen in het kader van de Notificatierichtlijn.
In de praktijk is in het bijzonder de aanmeldingsverplichting voor steunmaatregelen, bedoeld in artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag van belang. De Raad acht het van belang hierover in de Ar een en ander te regelen, zodat - in het bijzonder bij wetgeving in formele zin - kan worden zorggedragen voor een adequate toetsing, een zorgvuldige procedure en een goede informatievoorziening.

15. In de toelichting op aanwijzing 263 - die betrekking heeft op de samenloop van de advisering door de Raad en de Europese Commissie - wordt opgemerkt dat indien de Raad advies uitbrengt voordat het advies van de Europese Commissie is ontvangen, de Raad het voorbehoud zal maken dat hij ervan uitgaat dat het voorstel nogmaals aan hem voor advies zal worden voorgelegd indien het oordeel van de Commissie aanleiding geeft tot verandering van meer dan technische aard.(zie noot 7) Bovendien wordt opgemerkt dat het aanbeveling verdient een kopie van het advies van de Commissie aan de Raad te zenden.(zie noot 8)
Sinds juni 1997 heeft de Raad ongeveer 70 maal het hiervoor genoemde standaardvoorbehoud moeten maken. Daarom adviseert hij, de in de toelichting beschreven procedure op te nemen in aanwijzing 263, zodat het voorbehoud niet meer hoeft te worden gemaakt.

16. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden, dat de procedure van het vaststellen van deze wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt voortgezet, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 26 januari 2000,
no.W01.99.0516/I, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

- De laatste volzin van de toe te voegen nieuwe alinea van de toelichting op aanwijzing 176 (artikel I, onder Z) vervangen door: De uitvoeringsregeling kan dan op hetzelfde moment in werking treden als de wet waarop zij is gebaseerd.



Nader rapport (reactie op het advies) van 30 mei 2000


I De voorgelegde ontwerpregeling
1. Aan de aanbeveling van de raad is in zoverre gevolg gegeven, dat is verduidelijkt dat (wettelijke) toepassing van vormen van zelfregulering zoals normalisatie en certificatie een invulling is van aansluiting bij het zelfregulerend vermogen zoals voorgeschreven in aanwijzing 8. Op deze wijze blijkt uit de tekst dat niet bedoeld is dat normalisatie of certificatie per se zelfregulering zijn. Gelet op de algemene strekking van aanwijzing 8, is afgezien van een uitvoerige beschouwing over de precieze verhouding tussen (volkomen) zelfregulering, zelfregulerend vermogen en de verschillende gradaties waarin wettelijke toepassingen van normalisatie en certificatie nuttig kunnen zijn.

2. Om redenen van staatsrechtelijke zuiverheid spreekt de raad thans een voorkeur uit voor parlementaire betrokkenheid bij een reeds vastgestelde algemene maatregel van bestuur (amvb) boven parlementaire betrokkenheid bij een ontwerp-amvb. Ik stel voorop dat de staatsrechtelijke zuiverheid met name tot uitdrukking komt in aanwijzing 35, waarin als hoofdregel is neergelegd dat in de wet geen formele betrokkenheid van het parlement bij gedelegeerde regelgeving behoort te worden geregeld. Indien dat in bijzondere gevallen toch onvermijdelijk is, dan verdient het de voorkeur hiervoor de meest praktische weg te kiezen. De belangrijkste overweging om in het in aanwijzing 37, onder a, bedoelde model uit te gaan van parlementaire betrokkenheid in de fase van het ontwerpen van een amvb, is dat in dat stadium de beide kamers der Staten-Generaal nog reële invloed kunnen uitoefenen op de inhoud van de amvb, zonder dat dit een wijziging van een reeds bekrachtigde amvb vergt.
In paragraaf 43 van het eindrapport van de Commissie Wetgevingsvraagstukken (Orde in de regelgeving, Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 19851, waaraan de aanwijzingen inzake parlementaire betrokkenheid bij gedelegeerde regelgeving indertijd zijn ontleend. is ingegaan op de keuze voor de fase waarin het parlement van de beoogde inhoud van de amvb op de hoogte wordt gesteld. Daarbij onderscheidde de commissie twee subvarianten: óf het ontwerp wordt aan de beide kamers toegezonden voordat het aan de Koningin wordt aangeboden en om advies naar de Raad van State gezonden, óf nadat de amvb is vastgesteld en in het Staatsblad is geplaatst (maar nog niet in werking getreden) wordt hiervan aan de kamers mededeling gedaan. Elk van beide genoemde subvarianten had volgens de commissie voor- en nadelen. Bij de subvariant van toezending van een ontwerp wees de commissie erop dat vanzelfsprekend nog allerlei wijzigingen mogelijk zijn en het parlement er niet helemaal zeker van kan zijn dat niet, ook niet op essentiële onderdelen, in het ontwerp nog veranderingen zullen worden aangebracht. Daar stond volgens de commissie tegenover dat een definitieve besluitvorming nog niet heeft plaatsgevonden, hetgeen met zich brengt dat de bereidheid tot het aanbrengen van veranderingen naar aanleiding van opmerkingen vanuit de kamers wellicht groter zal zijn. Het andere systeem, waarin het parlement attent gemaakt wordt op een in het Staatsblad geplaatste algemene maatregel van bestuur (waarnaar thans de voorkeur van de Raad van State lijkt uit te gaan) had volgens de commissie als voordelen dat de volksvertegenwoordiging met zekerheid weet welke voorschriften over een paar maanden zullen gaan gelden en dat het parlement in beginsel kennis kan nemen van het advies van de Raad van State. Uiteindelijk achtte de commissie voor de uiteindelijke keuze bepalend of de bij amvb te regelen materie zich leent voor een zinvol gebruik van een inspraakmogelijkheid over een voorontwerp. Voor die gevallen gaf de commissie een modelbepaling, die indertijd is overgenomen in het huidige model b van aanwijzing 37. Voor gevallen waarin inspraak over een bij amvb te regelen materie minder zinvol is, stelde de commissie de variant voor, die indertijd is overgenomen in het huidige model a van aanwijzing 37, dus eerst vaststelling van de amvb, daarna toezending aan het parlement en daarna inwerkingtreding.
Van belang acht ik te constateren dat in de uitgebreide beschouwingen die de Commissie Wetgevingsvraagstukken aan dit vraagstuk heeft gewijd. de staatsrechtelijke zuiverheid bij de keuze van de ene of de andere subvariant geen enkele rol heeft gespeeld. Beide subvarianten voor gecontroleerde delegatie werden door de commissie als gelijkwaardig beoordeeld. Van staatsrechtelijke bezwaren tegen gecontroleerde delegatie als zodanig, in welke subvariant dan ook, was volgens de commissie geen sprake. Elders in het rapport (blz. 56) noemde de commissie het overleggen van concept-algemene maatregelen van bestuur aan het parlement gedurende de parlementaire behandeling van een wetsvoorstel overigens "een goede vorm", waarbij zij aantekende dat deze vorm echter niet in alle gevallen mogelijk zal zijn.
Nu in de praktijk veelvuldig de behoefte is gebleken om te voorzien in het overleggen van een amvb aan het parlement in het ontwerp-stadium, zonder daarbij tegelijkertijd te voorzien in een algemene inspraakmogelijkheid(zie noot 9), geef ik, mede tegen de achtergrond van de beschouwingen die de Commissie Wetgevingsvraagstukken indertijd aan dit onderwerp heeft gewijd, de voorkeur aan een modelbepaling die voorziet in overlegging van een ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal. Daarbij is ook een overweging dat voor de zwaardere vormen van parlementaire betrokkenheid bij gedelegeerde regelgeving - de figuren van tijdelijke delegatie, delegatie onder goedkeuring bij wet en voorwaardelijke delegatie - wél het model is voorgeschreven van betrokkenheid bij een vastgestelde amvb. Het lichte karakter van de gecontroleerde delegatie rechtvaardigt ook een zo eenvoudig mogelijke opzet.

3. Aan het advies van de raad is gevolg gegeven.

4a. Vanwege het "ex tunc"-karakter van rechtspraak, waarbij het recht dat gold ten tijde van het ontstaan van een geschil of het plegen van een delict het uitgangspunt is, ligt het in de rede dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat een aanbevolen citeerwijze voor artikelen van de verschillende gemeenschapsverdragen heeft vastgesteld, ook een voorziening heeft getroffen voor het verwijzen naar de tekst van artikelen zoals die luidden voor 1 mei 1999. Gezien het over het algemeen "ex nunc"-karakter van regelgeving zal slechts sporadisch behoefte bestaan aan het verwijzen naar "oude" artikelen van de gemeenschapsverdragen. Met het oog daarop is afgezien van het opnemen van een aanwijzing hieromtrent. Uiteraard kan wel gebruik gemaakt worden van de door het Hof van Justitie ontwikkelde citeerwijze. Met het oog op de kenbaarheid van deze citeerwijze is in de toelichting van aanwijzing 88a de vindplaats van de mededeling van het Hof hieromtrent aangegeven.

4b. Overneming van het voorstel van de Raad zou betekenen dat in de aanwijzingen een voorziening wordt opgenomen met een zeer tijdelijk karakter. Dit heeft, gelet op het bestendige karakter van de Aanwijzingen voor de regelgeving, niet de voorkeur. Dit neemt niet weg dat ik met de Raad het belang van herkenbaarheid van verwijzingen naar artikelen van het EG-Verdrag volledig onderschrijf. Naar mijn oordeel kan deze doelstelling echter het beste worden bereikt als de geldende nummering van het EG-verdrag zo snel mogelijk gemeengoed wordt, zonder dat wordt voorgeschreven om bij verwijzingen ook steeds de oude artikelnummers te vermelden,

5. Met de raad kan worden ingestemd dat het soms niet voldoende is om alleen uit te gaan van de adresgegevens van de aanvrager. De raad geeft een aantal voorbeelden waarbij dit inderdaad het geval is. Meer in het bijzonder spelen in dergelijke regelingen vaak ook het adres van de echtgenoot, (geregistreerd) partner en het adres van een kind een rol. In de modelbepaling van aanwijzing 130b is de formulering derhalve zodanig aangepast dat met specifieke situaties rekening kan worden gehouden.
Het in de toelichting opgenomen model voor de terugmeldingsverplichting is niet overgebracht naar de aanwijzing zelf, aangezien dit model vooral een signalerings- en voorbeeldfunctie heeft. Het zal in ieder concreet geval ook weer anders uitwerken en past daarom minder goed in het lichaam van de aanwijzingen zelf.

6a en 6b. Naar mijn oordeel zijn de checklists voor doorberekening van toelatings- en handhavingskosten inmiddels voldoende uitgekristalliseerd om een plaats te krijgen in de Aanwijzingen voor de regelgeving. De verschillende opvattingen die in de loop van de jaren zijn ontwikkeld omtrent de mogelijkheid en wenselijkheid van het doorberekenen van handhavingskosten hebben de basis gevormd voor het MDW-rapport Maat houden. Bovendien zijn de Checklists bij het rapport, ter toetsing van de houdbaarheid en toepasbaarheid van de checklists, in het jaar na het verschijnen van het rapport geëvalueerd. Daartoe is in overleg met de ministeries een aantal wetgevingsdossiers geselecteerd, waarvoor zogenoemde beoordelingsfiches zijn ingevuld. Daaruit bleek dat de betrokken ministeries de checklists zeer werkbaar vonden (zie voor een uitgebreider verslag van deze evaluatie Kamerstukken II 1996i97, 24 036, nr. 64).
Naar aanleiding van de evaluatie zijn de checklists nog op een aantal punten bijgesteld. Overigens deel ik ten volle het oordeel van de raad dat de hanteerbaarheid van de Ar in het oog moet worden gehouden. Om de omvang beperkt te houden, is daarom bij nadere overweging voorzien in publicatie van de checklist in de Staatscourant, zodat in de Aanwijzingen voor de regelgeving kan worden volstaan met een verwijzing naar de vindplaats in de Staatscourant.

7. Het voorstel onder a van de raad om de genoemde elementen uit de oude toelichting over te nemen, is overgenomen. Het voorstel onder b van de raad om ook bij complexe voorstellen tot wijziging van algemene maatregelen van bestuur een vergelijkend overzicht van de te wijzigen bepalingen en de voorgestelde bepalingen aan de Raad van State te zenden heb ik eveneens gaarne overgenomen.

II Nog niet geregelde punten
Ik stel het op hoge prijs dat de raad actief wil bijdragen aan de verdere aanvulling en verbetering van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Op de door de raad gedane voorstellen reageer ik als volgt.

8. In het nader rapport bij het onlangs ingediende voorstel voor een Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb is uitgebreid ingegaan op de terminologie "zienswijze" c.q. "bedenkingen" ter aanduiding van de inbreng van belanghebbenden in het kader van de nieuw voorgestelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure in de Awb (Kamerstukken I1 1999/2000, 27 023, B, punt 1). Het daar gegeven betoog, waarnaar ik kortheidshalve moge verwijzen, mondt uit in handhaving van de keuze om deze inbreng in het vervolg aan te duiden als "zienswijze" en niet als "bedenkingen". Het ligt derhalve op dit moment niet meer in de rede de toelichting op aanwijzing 50 in de door de raad voorgestelde zin aan te passen. Indien genoemd wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal de toelichting op aanwijzing 50 moeten worden aangepast, in dier voege dat het gebruik van de term "bedenkingen" in het kader van inspraakprocedures niet langer als alternatief wordt aanbevolen.

9. Het voorstel van de raad om de betekenis van het gebruik van het woord "of" in opsommingen in de toelichting bij aanwijzing 63 te verduidelijken, is overgenomen.

10. Naar aanleiding van het advies van de Raad zijn de in aanwijzing 89 als voorbeeld genoemde communautaire besluiten vervangen door voorbeelden van besluiten die zijn gepubliceerd na 1 januari 1999. Aan de toelichting is een verklarende zin toegevoegd. De voorbeelden in aanwijzing 341 verduidelijken hoe men correct 'statisch' verwijst; het opnemen van recentere voorbeelden heeft hiervoor geen meerwaarde. Aangezien de notatie ervan op zichzelf niet verouderd of onjuist is, behoeft deze aanwijzing dus geen aanpassing.

11. Hoewel een vereenvoudiging van de redactie mij zeker aanspreekt, is het voorstel van de raad tot wijziging van model C van aanwijzing 180 niet overgenomen. De in dit model geboden mogelijkheid om bij gefaseerde inwerkingtreding de in werking tredende hoofdstukken in plaats van de in werking tredende artikelen te noemen, is nuttig, niet alleen omdat het een opsomming van artikelen vermijdt, maar ook omdat onder een hoofdstuk ook de opschriften van het hoofdstuk en van eventuele paragrafen worden begrepen, hetgeen bij artikelen strikt genomen niet het geval is. Voorts lijkt mij het woord "vastgesteld" in dit model niet onjuist. De strekking van het model is immers dat er in het inwerkingtredingsbesluit verschillende tijdstippen worden vastgesteld.
Het woord "vastgesteld" wordt in deze zin ook gebruikt in model B van aanwijzing 180.

12. De door de raad aanbevolen aanvulling van aanwijzing 184 inzake het gebruik van standaardafkortingen voor regelingen bevat een voor de wetgevingspraktijk nuttige aanbeveling, zodat ik het voorstel gaarne heb overgenomen.

13. Met de Raad ben ik van oordeel dat op zichzelf het model voor het slotformulier van wetten niet geheel consistent is ten opzichte van het model voor het slotformulier van amvb's. Desalniettemin geef ik er de voorkeur aan om in aanwijzing 193 de huidige redactie te handhaven. Ik acht het minder gewenst om zonder dringende noodzaak wijzigingen aan te brengen in een vertrouwde en door traditie bepaalde formulering, waarvan het model ook al in voorlopers van de Aanwijzingen voor de regelgeving(zie noot 10) was voorgeschreven.

14. Anders dan de raad veronderstelt, hebben de aanwijzingen 261a en 261b ook betrekking op het aanmelden van steunmaatregelen. De derde alinea van de toelichting op aanwijzing 261a, die uitdrukkelijk op het aanmelden van steunmaatregelen ingaat, is naar aanleiding van het advies van de raad geactualiseerd en nader gepreciseerd.

15. Aan het advies van de raad is gevolg gegeven door in de toelichting bij aanwijzing 263 te verduidelijken dat de verplichting om de Raad van State bij wijzigingen opnieuw om advies te vragen, zoals die in zijn algemeenheid is geformuleerd in aanwijzing 277, onverkort van toepassing is bij wijziging naar aanleiding van een advies van de Commissie. Door het verwijderen van de referentie aan een door de raad te maken voorbehoud in de toelichting bij aanwijzing 263 en door het verduidelijken van het belang van aanwijzing 277 voor de bedoelde situatie kan het voorbehoud in het vervolg achterwege blijven.

16. De door de raad voorgestelde zin is toegevoegd.

17. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de vierde wijziging nog op de volgende punten aan te vullen :

a. de aanwijzingen 221, 313 en 322 zijn verduidelijkt op het punt van de medeondertekening van goedkeuringswetten;
b. in de aanwijzingen 12, onder b, en 139 en in de toelichting bij aanwijzing 139 is "administratieve boete" vervangen door: bestuurlijke boete;
c. de toelichting bij aanwijzing 46 is geschrapt aangezien daarin een thans niet meer bestaande functionaris werd genoemd.
d. in aanwijzing 124ij is het tijdvak waarover een instellingswet voor een zelfstandig bestuursorgaan de eerste maal wordt geëvalueerd gelijkgetrokken met het tijdvak waarover periodiek moet worden geëvalueerd (vier jaar).
e. de verwijzing naar de beleidslijn inzake het verlenen van terugwerkende kracht in de achtste zin van de toelichting bij aanwijzing 167 is geactualiseerd;
f. de aanwijzingen 321 en 323 zijn redactioneel gecorrigeerd;
g. diverse aanwijzingen waarin verwijzingen waren opgenomen naar thans niet meer bestaande wetsbepalingen, zijn aangepast;
h. diverse aanwijzingen zijn aangepast aan de naamgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Ik verzoek U goed te vinden dat de procedure voor vaststelling van de vierde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt voortgezet.

De Minister van Justitie



(1) Zie het Weekoverzicht HvJ EG, nr.31/98, blz.25-26, waarin de citeerregels zijn gepubliceerd die het Hof van Justitie aanhoudt. Deze regels zijn aangevuld en gewijzigd in juli 1999 (PbEG 1999, C 246/1 en voorts het perscommuniqué nr.57/99 van 30 juli 1999 (Nieuwe eenvormige citeerwijze voor de artikelen van de verdragen, door het Hof en het Gerecht van Eerste Aanleg toegepast na de hernummering van die artikelen ingevolge het Verdrag van Amsterdam).
(2) Aanwijzingen 261a, 261b, 334 en 335.
(3) Ingevolge artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam zijn de artikelen, titels, hoofdstukken en afdelingen van het EG-Verdrag en het EU-Verdrag hernummerd. De concordantietabellen zijn gepubliceerd in PbEG 1998 C 340/85 en verder.
(4) Advies van 6 mei 1999, no.W12.99.0108/IV, bijvoegsel Stcrt.1999, 151.
(5) Vergelijk het advies van de Raad van 17 september 1999 inzake het Wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de samenvoeging van de afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht tot één uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb), no.W03.99.0345/I, nog niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend.
(6) Commissie Leidraad, Leidraad voor juridische auteurs, 2de druk, Deventer 1997.
(7) In verreweg de meeste gevallen spreekt de Raad overigens van "van meer dan bijkomstige aard".
(8) Advies van 17 juni 1997, no.W01.97.0158/I, punt 13.
(9) Zie o.a. de artikelen 50 Huursubsidiewet, 10a, zesde lid, Welzijnswet 1994, 17a, tweede lid, Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, 5, tweede lid, Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden, 4, vierde lid, Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, 5, tweede lid, Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart, 1, tweede lid, Wet politieregisters, 25, negende lid, Luchtvaartwet, en 2, vijfde lid, Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.
(10) Zie aanwijzing 55 van de Aanwijzingen inzake de wetgevingstechniek (1972) en aanwijzing 94 van de Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek (1984).