Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte en van de wet van 19 juni 1996 tot wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte, de Wet op de huurcommissies en de Wet individuele huursubsidie in verband met de zogenaamde huursombenadering (Stb. 323) (wijziging percentages).


Volledige tekst

Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte en van de wet van 19 juni 1996 tot wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte, de Wet op de huurcommissies en de Wet individuele huursubsidie in verband met de zogenaamde huursombenadering (Stb. 323) (wijziging percentages).

Bij Kabinetsmissive van 15 februari 2000, no. 00.000721, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte en van de wet van 19 juni 1996 tot wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte, de Wet op de huurcommissies en de Wet individuele huursubsidie in verband met de zogenaamde huursombenadering (Stb. 323) (wijziging percentages).

Met het wetsvoorstel wordt een motiveringsplicht ingevoerd voor verhuurders jegens hun huurders inzake de voorgestelde huurverhoging boven het niveau van de inflatie. Hiermee wordt artikel 19 van de Huurprijzenwet woonruimte (hierna: de wet) gewijzigd, op grond waarvan de plicht tot motivering (nog) geldt voor voorstellen tot huurverhoging met meer dan 5,5%.
Als datum van inwerkingtreding wordt voorgesteld 1 juli 2000, de aanvangsdatum van een nieuw huurverhogingsjaar.
De Raad van State kan zich vinden in het voorstel en maakt de volgende opmerkingen.

1. In de memorie van toelichting is op diverse plaatsen sprake van het voornemen van de regering om het maximale huurverhogingspercentage te verlagen naar 4,25%. Daartoe is een wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw) noodzakelijk welke thans niet aan de orde is. Dit advies heeft dan ook geen betrekking op vorengenoemd voornemen. Eerst in geval van wijziging van het Bhw geeft de Raad daaromtrent advies.

2. In paragraaf 5 (Financiële effecten) van de memorie van toelichting valt te lezen dat het wetsvoorstel financiële gevolgen zal hebben voor de in de komende tijd tussen het Rijk en de zogenoemde niet-winstbeogende instellingen (NWI’s) te maken afspraken over sanering van die instellingen. Deze financiële gevolgen worden niet nader gepreciseerd. De Raad adviseert de memorie van toelichting op dit punt aan te vullen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 28 maart 2000


1. Een ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte dat voorziet in een wijziging van het maximale huurverhogingspercentage per woning is op 7 maart jl. bij de Raad van State aanhangig gemaakt. In dat ontwerpbesluit wordt het maximale huurverhogingspercentage per woning bepaald op 3,8. Dit sluit aan bij de resultaten van een politiek overleg dat ik op 15 februari jl. heb gevoerd. De memorie van toelichting is in overeenstemming gebracht met de inhoud van dat ontwerpbesluit.

2. In lijn met het advies van de Raad van State is in de memorie van toelichting nader gepreciseerd in hoeverre het wetsvoorstel financiële gevolgen zal hebben voor de nog te maken afspraken tussen het Rijk en de zogenoemde niet-winstbeogende instellingen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in dit wetsvoorstel tevens een bepaling op te nemen tot wijziging van artikel 25 van het Huurprijzenwet woonruimte dat erin voorziet dat de huurcommissie gehouden is een voorstel tot huurverhoging boven het daarvoor krachtens artikel 19, eerste lid, onder f, van die wet, van toepassing zijnde percentage, dat op zich door haar redelijk is bevonden, ambtshalve terug te brengen tot dat percentage, indien de in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder f, van de Huurprijzenwet woonruimte voorgeschreven berekeningswijze in het voorstel ontbreekt (artikel I, onderdeel C). In de praktijk wordt het als een knelpunt ervaren dat de Huurprijzenwet woonruimte niet voorziet in een instrument om gevolgen te verbinden aan het ontbreken van de hiervoor bedoelde berekeningswijze in een huurverhogingsvoorstel.
Naar verwachting zal als gevolg van dit wetsvoorstel het aantal huurverhogingsvoorstellen dat geen berekeningswijze bevat, toenemen. Om die reden is ervoor gekozen bedoeld knelpunt in het kader van dit wetsvoorstel op te lossen. Een dergelijke regeling is eveneens opgenomen in het wetsvoorstel, houdende integratie van de Huurprijzenwet woonruimte en de Wet op de huurcommissies in een uitvoeringswet huurprijzen woonruimte onder gelijktijdige overheveling van een deel van de tekst van de Huurprijzenwet woonruimte naar de nieuwe titel 7.4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Uitvoeringswet huurprijzenwet woonruimte) (kamerstukken II 1997/98, 26 090, nrs. 1-2). De Raad van State heeft in zijn advies terzake van dat wetsvoorstel hierover geen opmerking gemaakt.
In verband met de voorgestelde wijziging van artikel 25 van de Huurprijzenwet woonruimte, waarbij artikelleden zijn vernummerd, voorziet dit wetsvoorstel tevens in aanpassing van de verwijzingen naar leden van dat artikel in de artikelen 10a, 25, 25a, 26 en 32 van die wet.

Met het oog op voormelde wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte dat voorziet in een wijziging van het maximale huurverhogingspercentage in 3,8 per woning heb ik er voor gekozen om ten aanzien van de huurders met de laagste inkomens, die in aanmerking komen voor huursubsidie, zoveel mogelijk de gevolgen op te vangen van boveninflatoire huurstijgingen. In de motie Duivesteijn c.s. (kamerstukken II 1999/2000, 26 859, nr. 3), die op 22 februari 2000 door de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangenomen, is de regering verzocht de kwaliteitskortingsgrens, de aftoppingsgrenzen en de maximale huurprijsgrenzen binnen de Huursubsidiewet jaarlijks aan te passen aan het maximale huurverhogingspercentage. Naar aanleiding hiervan heb ik besloten in dit wetsvoorstel eenmalig (voor het subsidietijdvak 1 juli 2000 tot 1 juli 2001) de maximale huurgrenzen, de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrenzen te indexeren met voormeld huurverhogingspercentage. Op deze wijze worden voor individuele huurders in 2000, binnen de systematiek van de Huursubsidiewet, de financiële gevolgen als gevolg van een gedifferentieerd huurprijsbeleid, zoveel mogelijk opgevangen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer