Voorstel van wet van de leden Duivesteijn, Biesheuvel, Hofstra en Van 't Riet houdende nieuwe regels over het toekennen van bijdragen aan lagere inkomensgroepen ten behoeve van het verkrijgen en kunnen blijven bewonen van een eigen woning (Wet bevordering eigenwoningbezit).


Volledige tekst

Voorstel van wet van de leden Duivesteijn, Biesheuvel, Hofstra en Van 't Riet houdende nieuwe regels over het toekennen van bijdragen aan lagere inkomensgroepen ten behoeve van het verkrijgen en kunnen blijven bewonen van een eigen woning (Wet bevordering eigenwoningbezit).

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 11 april 2000, heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting van de leden Duivesteijn, Biesheuvel, Hofstra en Van 't Riet houdende wijziging van het voorstel van wet van de leden Duivesteijn, Biesheuvel, Hofstra en Van 't Riet houdende nieuwe regels over het toekennen van bijdragen aan lagere inkomensgroepen ten behoeve van het verkrijgen en kunnen blijven bewonen van een eigen woning (Wet bevordering eigenwoningbezit).

Het voorstel geeft de Raad van State aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Het wetsvoorstel strekt tot wijziging van het initiatiefwetsvoorstel van de Tweede-Kamerleden Duivesteijn, Biesheuvel, Hofstra en Van 't Riet tot wijziging van het voorstel van wet van evengenoemde leden, houdende regels over het toekennen van bijdragen aan lagere inkomensgroepen ten behoeve van het verkrijgen en kunnen blijven bewonen van een eigen woning (Wet bevordering eigenwoningbezit), zoals dit momenteel in de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanhangig is (kamerstukken I 1999/2000, 25 309, nr.142). De aanpassingen bevatten verbeteringen van het initiatiefwetsvoorstel en zijn vooral van wetgevingstechnische aard en beogen de uitvoering van de wet te verbeteren. Tevens heeft het voorstel betrekking op een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001.

1. Bij de Tweede nota van wijziging(zie noot 1) op het oorspronkelijke voorstel van Wet bevordering eigenwoningbezit (hierna: de wet) is voorgesteld de eigenwoningbijdrage door wijziging van artikel 30b, onder e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB’64) vrij te stellen van inkomstenbelasting (defiscalisering). Hierbij hebben de indieners anders dan bij het oorspronkelijke initiatiefvoorstel(zie noot 2) over het hoofd gezien dat de eigen woningbijdrage door de vrijstelling in mindering dient te worden gebracht op het bedrag van de hypotheekrente dat in aanmerking kan worden genomen als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, Wet IB’64. Aftrekbare kosten zijn, voorzover in dit kader van belang, de op de inkomsten drukkende kosten voorzover zij zijn gemaakt tot verwerving van die inkomsten. Indien door subsidiëring bepaalde kosten niet "drukken" op de desbetreffende inkomsten, kunnen zij niet tot de aftrekbare kosten worden gerekend. De defiscalisering van de eigenwoningbijdrage grijpt aldus diep in de systematiek van het initiatiefvoorstel in en ontneemt deels het effect aan de subsidiëring.
De thans in artikel I, onderdeel J, opgenomen wijziging beoogt dit effect teniet te doen door een fictieve fiscalisering van de eigenwoningbijdrage buiten beschouwing te laten. De gekozen methode heeft tot gevolg dat een inbreuk op het stelsel van de inkomstenbelasting wordt gemaakt. Deze inbreuk kan worden voorkomen door er bij het bepalen van het fiscaal effect in het kader van artikel 27 van de wet rekening mee te houden dat door de gekozen systematiek een deel van de hypotheekrente niet aftrekbaar zal zijn. Het voordeel van deze benadering is dat geen inbreuk wordt gemaakt op het fiscale stelsel.
Indien de voorgestelde afwijking van het stelsel van de inkomstenbelasting zou worden gehandhaafd, is de Raad van oordeel dat het voorstel het probleem wetssystematisch niet op de juiste "plek" repareert. Aanpassing van artikel 35 Wet IB’64, waarbij zou worden bepaald dat in afwijking van artikel 35, eerste lid, Wet IB’64 ook het gedeelte van de hypotheekrente waarvoor de tegemoetkoming van de eigenwoningbijdrage geldt, wordt geacht te drukken op de inkomsten uit de eigen woning, zou meer voor de hand liggen.

2. De Raad gaat er niet aan voorbij dat de indieners mede op verzoek van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een reactie van het kabinet hebben gevraagd op de wet. In deze reactie wordt opgemerkt dat "in het wetsvoorstel ervan uitgegaan wordt dat de uitkering (de eigenwoningbijdrage en de toeslag financiering overdrachtsbelasting) niet wordt belast en (impliciet) dat de hypotheekrenteaftrek niet wordt aangetast door de subsidie. Om dit te bereiken zullen wettelijke maatregelen moeten worden getroffen. Het kabinet zal hiervoor zo spoedig mogelijk voorstellen doen."(zie noot 3)
In het licht van deze geschiedenis adviseert de Raad artikel J van het voorliggende voorstel terug te nemen. In de eerste plaats heeft het kabinet op zich genomen de reparatie uit te voeren. De Raad neemt aan dat dit plaatsvindt in het kader van de (technische) wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), waarbij alle wijzigingen van de Wet IB’64 die na begin 1999 het Staatsblad hebben bereikt in de Wet IB 2001 zullen worden opgenomen. Aangekondigd is dat deze (technische) wijziging in de tweede helft van 2000 zal worden ingediend. Gelet op het complexe karakter van alle aanpassings- en wijzigingswetgeving die de invoering van de Wet IB 2001 meebrengt is de Raad van oordeel dat de aangekondigde reparatie met het minste risico van onevenwichtige inpassing beter kan worden meegenomen in vorenbedoelde (technische) wijziging dan in een incidentele operatie.
Daarnaast merkt de Raad op dat de wet ingrijpend aangepast dient te worden aan de Wet IB 2001, waarbij onder meer de artikelen 3, 4 en 27 van de wet alsmede nagenoeg alle "getallen" in verband met aanpassingen in de huursubsidiewetgeving betrokken zullen worden. Ook uit dien hoofde ligt een incidentele aanpassing aan de Wet IB 2001 minder voor de hand.
Tot slot wijst de Raad erop dat niet voorzien is in een overgangsregeling, indien de wet voor 1 januari 2001 in werking treedt, de beoogde datum van inwerkingtreding van het nieuwe stelsel van de inkomstenbelasting. In dat geval zal tot 1 januari 2001 weliswaar de hypotheekrente volledig aftrekbaar zijn maar zal de eigenwoningbijdrage in de inkomstenbelastingheffing worden betrokken.

3. De berekening van de eigenwoningbijdrage op grond van artikel 30 van de wet is onzuiver indien bij de verwerving van de woning geen overdrachtsbelasting is verschuldigd. De voorgestelde wijziging van artikel 30 van de wet beoogt overeenkomstig een toezegging van de indieners(zie noot 4) te vermijden dat een toeslag in verband met de overdrachtsbelasting wordt verstrekt bij nieuwbouwwoningen.
Naar het oordeel van de Raad is daartoe de voorgestelde wijziging van artikel 30, eerste lid, onder a, van de wet niet noodzakelijk en zou deze achterwege gelaten dienen te worden, maar zou in het tweede lid de term "Po" moeten voorstellen: het percentage, genoemd in artikel 14, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, doch 0 indien niet de overdrachtsbelasting, bedoeld in artikel 2 van die wet verschuldigd is. Op deze wijze blijft de samenhang tussen de omschrijving van de eigenwoningbijdrage in artikel 30, eerste lid, onder a, van de wet en (het eerste gedeelte van) de formule in het tweede lid behouden.

4a. In het voorgestelde artikel 22, derde lid, onder c, (artikel I, onderdeel C) is sprake van een verschil van 10 procent boven de onderhandse verkoopwaarde. Dit percentage wordt echter niet toegelicht. De Raad adviseert het percentage alsnog van een toelichting te voorzien.

b. Aan het slot van de memorie van toelichting bij artikel I, onderdeel C, staat dat het in artikel 11c, eerste lid, van het Besluit beheer sociale-huursector genoemde percentage benedenwaarts zal worden aangepast, teneinde een substantiële korting te kunnen verlenen. Zonder nadere toelichting valt deze passage niet te begrijpen. De Raad adviseert bedoelde passage alsnog van een toelichting te voorzien.

5. Artikel I, onderdeel G, bevat een wijziging van het eerste lid van artikel 42. Zo kan het aanvraagformulier in geval van een aanvraag voor een primaire toekenning niet alleen door de financier maar ook door andere daartoe door de minister aangewezen personen of instanties verkrijgbaar worden gesteld. Waarom deze wijziging noodzakelijk is, wordt niet toegelicht. Evenmin wordt toegelicht aan welke personen of instanties wordt gedacht. Het college adviseert hieraan in de toelichting alsnog aandacht te besteden.

De Vice-President van de Raad van State



Reactie (op het advies) de indieners van 6 juni 2000


1 en 2. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State hebben wij besloten artikel 60 (defiscalisering eigenwoningbijdrage) uit het wetsvoorstel te schrappen. Wij hebben het kabinet in overweging gegeven om deze materie in een regeringsvoorstel te vervatten.
Wij zijn met de Raad van mening dat gelet op het complexe karakter van alle aanpassings- en wijzigingswetgeving die de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 meebrengt de aangekondigde reparatie met het minste risico van onevenwichtige inpassing beter kan worden meegenomen in een regeringsvoorstel dan in een incidentele operatie als het onderliggende initiatiefvoorstel.

3. Het advies van de Raad van State om de wijziging van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel te schrappen, hebben wij niet gevolgd. Wij hebben expliciet gekozen voor het laten vervallen van de zinsnede: «, voorzover met de hypothecaire lening niet de verschuldigde overdrachtsbelasting, bedoeld in artikel 2 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, is gefinancierd, », aangezien niet is te controleren met welke gelden de eigenaar-bewoner de verschuldigde overdrachtsbelasting heeft gefinancierd. Daarmee heeft deze toevoeging geen toegevoegde waarde.
Het advies van de Raad van State om in het tweede lid van voormeld artikel, onder Po, een andere definiëring van dit onderdeel op te nemen, is door ons overgenomen.

4a, 4b. en 5 .Voor een reactie op deze onderdelen wordt verwezen naar de aanvullende brief (stuk nr. 4).

De indieners



(1) Kamerstukken II 1998/99, 25 309, nr.15.
(2) Kamerstukken II 1997/98, 25 309, nr.6, blz.9.
(3) Kamerstukken II 1999/2000, 25 309, nr.21, blz.3.
(4) Kamerstukken I 1999/2000, 25 309, nr.142b, blz.11.