Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels betreffende de wijze waarop de hoogte van het in artikel 56, vierde lid, Wet op het notarisambt bedoelde eigen vermogen wordt bepaald (Besluit vermogensbegrip notariële tarieven familiepraktijk).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels betreffende de wijze waarop de hoogte van het in artikel 56, vierde lid, Wet op het notarisambt bedoelde eigen vermogen wordt bepaald (Besluit vermogensbegrip notariële tarieven familiepraktijk).

Bij Kabinetsmissive van 4 december 2000, no.00.006486, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels betreffende de wijze waarop de hoogte van het in artikel 56, vierde lid, Wet op het notarisambt bedoelde eigen vermogen wordt bepaald (Besluit vermogensbegrip notariële tarieven familiepraktijk).

Met het ontwerpbesluit wordt beoogd aan te sluiten op het nieuwe stelsel voor de inkomstenbelasting dat 1 januari 2001 in werking zal treden. De Raad van State maakt naar aanleiding van het ontwerpbesluit een aantal opmerkingen met betrekking tot de vraag of dit oogmerk met het ontwerpbesluit kan worden bereikt. Hij is van oordeel dat in verband met deze opmerkingen over het ontwerpbesluit in deze vorm niet positief kan worden geadviseerd.

1. Het ontwerpbesluit is gebaseerd op de Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 (Kamerstukken II 1999/2000, 27 184) (hierna: de Aanpassingswet). De Raad merkt op, dat de voorgestelde wijziging van artikel 56 van de Wet op het notarisambt en de toelichting op dit artikel niet in het voorstel van de Aanpassingswet zoals dat aan de Raad ter advisering is aangeboden, was opgenomen maar bij gelegenheid van het uitbrengen van het nader rapport de voorgestelde redactie heeft gekregen.
Artikel 56 van de Wet op het notarisambt heeft betrekking op de kosten van bepaalde ambtelijke werkzaamheden (familiepraktijk). Maximumtarieven gelden niet voor degenen die over een vermogen van meer dan f.500.000,-- beschikken.
De Raad is van oordeel dat bij deze achtergrond met een globale aanduiding van het vermogen kan worden volstaan. Aangehouden zou kunnen worden de omschrijving van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, dat bepaalt dat de bezitingen en de schulden in aanmerking worden genomen naar de waarde in het economische verkeer, eventueel aangevuld met een waarderingsvoorschrift voor onroerende zaken waarvoor bij de waardering van de Wet waardering onroerende zaken kan worden aangeknoopt.
De Raad is van oordeel dat het voorgestelde ontwerpbesluit onvolkomenheden bevat en in de praktijk niet goed uitvoerbaar is. In het voorstel ontbreekt een omschrijving van de schulden. In het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand is een dergelijke omschrijving, toegesneden op de toevoegingspraktijk en derhalve niet overeenkomstig toepasbaar voor de voorgestelde toets, wel opgenomen. Aangezien de waarde van het vermogen het saldo van de waarde van de bezittingen en de schulden is, moet in ieder geval ook een omschrijving van de schulden worden gegeven.
Tevens wordt voorgesteld de niet genoemde bezitingen alleen in aanmerking te nemen indien zij een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Op deze wijze wordt een subjectief oordeel van de notaris mede bepalend voor de vraag of de gestelde grenswaarde is overschreden, hetgeen tot rechtsonzekerheid leidt. In de praktijk van de rechtsbijstand is gebleken dat een dergelijke bepaling conflictgevoelig is.
De rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is "uitgehold" door vele vrijstellingen, in het bijzonder de vrijstellingen voor maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal. Naar het oordeel van de Raad dienen deze beleggingen bij de waardebepaling van het vermogen in aanmerking te worden genomen.
Voor het vermogen dat wordt aangewend voor het verwerven van het resultaat uit overige werkzaamheden (afdeling 3.4 Wet IB 2001), dat door de meesleepregelingen aanmerkelijk kan zijn, dient een maatstaf te worden bepaald.
Anders dan de toelichting stelt, kan de waarde van aanmerkelijk belangaandelen niet zonder meer uit een recente jaarrekening worden afgeleid. De waardering van deze aandelen is complex en conflictgevoelig, getuige de zeer omvangrijke jurisprudentie die voor de vermogensbelastingheffing op dit punt gewezen is. In de praktijk kan van een eenvoudig toepasbare regeling dan ook geen sprake zijn.
Naar het oordeel van de Raad dient het ontwerpbesluit geheel te worden herzien.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State heeft mitsdien blijkens het vorenstaande bezwaar tegen het ontwerpbesluit en geeft U in overweging niet aldus te besluiten.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 13 december 2000, no.W03.00.0571/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In het opschrift na "artikel 56, vierde lid," invoegen: van de.
- In artikel 1, eerste lid, "de vaststelling van het vermogen" vervangen door: de vaststelling van het eigen vermogen, bedoeld in artikel 56, vierde lid, van de Wet op het notarisambt.
- In artikel 1, tweede lid, "Wet op de inkomstenbelasting 2001" vervangen door: Wet inkomstenbelasting 2001.
- In artikel 1, tweede lid, "zijn van toepassing" vervangen door: zijn van overeenkomstige toepassing.



Nader rapport (reactie op het advies) van 12 maart 2001


De Raad van State heeft bezwaar tegen het ontwerpbesluit en geeft in overweging niet aldus te besluiten.

Daartoe gemachtigd door de ministerraad moge ik U in overweging geven het hierbij gevoegde ontwerpbesluit overeenkomstig het advies van de Raad van State niet te bekrachtigen en goed te vinden dat het onderhavige rapport tezamen met het advies van de Raad van State en het ontwerpbesluit en de daarbij behorende nota van toelichting, zoals deze aan de Raad van State zijn voorgelegd, openbaar wordt gemaakt.

De Staatssecretaris van Justitie