Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen ter uitvoering van richtlijn 1999/32/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999, betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEG L 121).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen ter uitvoering van richtlijn 1999/32/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999, betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEG L 121).

Bij Kabinetsmissive van 7 december 1999, no.99.005798, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen ter uitvoering van richtlijn 1999/32/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999, betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEG L 121).

Het ontwerpbesluit strekt tot implementatie van richtlijn 1999/32/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 (hierna: de richtlijn).
De richtlijn bevat eisen met betrekking tot het maximum zwavelgehalte van zware stookolie, gasolie en gasolie voor de scheepvaart, met als doel de uitstoot van zwaveldioxide die door het gebruik van deze brandstoffen wordt veroorzaakt te verminderen.
Onderhavige wijziging van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen (hierna: Bzb) geeft de Raad van State aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

1. Volgens de transponeringstabel wordt artikel 1, tweede lid, onder a, van de richtlijn - dat een uitzondering bevat voor gasolie die wordt gebruikt door zeeschepen die een grens tussen een derde land en een lidstaat overschrijden - geïmplementeerd in artikel 2, eerste en tweede lid, Bzb.
Echter een aantal verschillen in formulering valt op:
- de richtlijn spreekt over "uit aardolie verkregen brandstoffen", het Bzb spreekt over " stoffen";
- de richtlijn heeft betrekking op gasolie die "wordt gebruikt door schepen die een grens tussen een derde land en een lidstaat overschrijden", het Bzb heeft betrekking op gasolie voor de zeescheepvaart "aanwezig in de brandstoftank van een vaartuig, dat binnen Nederlands grondgebied wordt gebracht".
Deze verschillen in formulering, die niet worden toegelicht, raken de reikwijdte van de richtlijn en het Bzb. De Raad betwijfelt of de richtlijn hiermee wel correct wordt geïmplementeerd. Het college adviseert in de nota van toelichting op het voorgaande in te gaan en zo nodig artikel 2 Bzb te heroverwegen.

2. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-president van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 31 januari 2000, no.W08.99.0602/V met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

- De verwijzing in de transponeringstabel met betrekking tot artikel 1 , tweede lid, onder b, van de richtlijn naar artikel 1 , eerste lid, van het ontwerpbesluit is niet juist.
Op dit punt behoeft de transponeringstabel verbetering.



Nader rapport (reactie op het advies) van 31 mei 2000


1. De door de Raad in zijn advies aangehaalde uitzondering voor gasolie voor de zeescheepvaart die wordt gebruikt door schepen die een grens tussen een derde land en een lidstaat overschrijden - zie artikel 1, tweede lid, onder a, tweede gedachtestreepje, van richtlijn 1999/32/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999, betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12:EEG (hierna: de richtlijn) is geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen (hierna: Bzb). De uitzondering voor uit aardolie verkregen vloeibare brandstoffen die door zeeschepen worden gebruikt, met uitzondering van brandstoffen die onder de definitie van artikel 2, derde lid, van de richtlijn vallen - zie artikel 1, tweede lid, onder a, eerste gedachtestreepje, van de richtlijn - is geïmplementeerd in artikel 2, derde lid (nieuw), Bzb. Deze uitzondering stond reeds in artikel 2, tweede lid (oud), Bzb. De verwijzing in de transponeringstabel naar artikel 2, tweede lid, Bzb, was derhalve gedateerd. In de tabel is alsnog een verwijzing naar artikel 2, derde lid, Bzb, opgenomen.

Met betrekking tot de door de Raad gesignaleerde verschillen in formulering tussen de richtlijn en het Bzb wordt het volgende opgemerkt. Het eerste verschil waarop de Raad wijst, is dat de richtlijn spreekt over 'uit aardolie verkregen brandstoffen', terwijl het Bzb spreekt over 'stoffen'. Het gedeelte van artikel 2, eerste lid (oud), Bzb, dat door de richtlijn wordt bestreken, is verwerkt in artikel 2, eerste lid (nieuw), Bzb. Het overige gedeelte van artikel 2, eerste lid ( oud), Bzb, is terechtgekomen in artikel 2, tweede lid (nieuw), Bzb. Hierin is de oude term ‘stoffen' gehandhaafd. Deze bepaling houdt echter geen verband met de implementatie van de richtlijn. Er is derhalve geen sprake van een onjuiste implementatie van de uitzondering voor uit aardolie verkregen vloeibare brandstoffen die door zeeschepen worden gebruikt, met uitzondering van gasolie voor de zeescheepvaart.

Naar aanleiding van het tweede verschil in formulering waarop de Raad wijst, merk ik op dat de zinsnede 'wordt gebruikt' uit de richtlijn inhoudelijk hetzelfde is als de zinsnede 'aanwezig in de brandstoftank' in artikel 2, eerste lid, Bzb. Deze bepaling bevat een uitzondering op - en moet daarom in samenhang worden gelezen met - het verbod van artikel 1, eerste lid, onder c, en tweede lid, Bzb, welke bepalingen betrekking hebben op het gebruik van bepaalde brandstoffen als brandstof. De formulering 'binnen het Nederlands grondgebied brengen' heeft zowel betrekking op schepen die vanuit derde landen naar Nederland komen als op schepen die vanuit andere lidstaten naar Nederland komen. De voorschriften uit de richtlijn gelden echter ook voor schepen die - anders dan in doorvoer uit een derde land - vanuit een andere lidstaat Nederland binnen komen varen. Om die reden is in artikel 2, eerste lid, Bzb, dat de implementatie behelst van artikel 1, tweede lid, onderdeel a, tweede gedachtestreepje van de richtlijn ('het overschrijden van de grens tussen een derde land en een lidstaat'), overeenkomstig de reikwijdte van dit artikellid, een nadere beperking in de uitzonderingsbepaling aangebracht. Aldus wordt de richtlijn op een mijns inziens correcte wijze geïmplementeerd. Bedoelde beperking houdt in dat de uitzondering alleen geldt indien de haven van vertrek van het vaartuig buiten de EG ligt. De nota van toelichting is op dit punt verduidelijkt.

2. Anders dan de Raad in deze redactionele kanttekening stelt, is de verwijzing in de transponeringstabel met betrekking tot artikel 1, tweede lid, onder b, van de richtlijn (de uitzondering voor brandstoffen die bestemd zijn om voor hun definitieve verbranding nog een processtap te ondergaan) naar artikel 1, eerste lid, Bzb, wel juist. Deze verwijzing is opgenomen aangezien het verbod in artikel 1, eerste lid, Bzb, betrekking heeft op het gebruik als brandstof. Het verbod strekt zich derhalve niet uit tot brandstoffen die zijn bestemd om voor hun definitieve verbranding nog een processtap te ondergaan. Aan de uitzondering in de richtlijn voor dergelijke brandstoffen wordt derhalve door artikel 1, eerste lid, aanhef: Bzb, gestalte gegeven. De transponeringstabel behoeft op dit punt dan ook geen aanpassing.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer