Ontwerpbesluit houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de aanleg van de vijfde baan voor het luchtvaartterrein Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen in de gemeente Haarlemmermeer.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de aanleg van de vijfde baan voor het luchtvaartterrein Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen in de gemeente Haarlemmermeer.

Krachtens machtiging van Uwe Majesteit heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat met een schrijven van 25 oktober 1999, no.HKW/R 1999/10300, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt een voordracht met ontwerpbesluit, houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de aanleg van de vijfde baan voor het luchtvaartterrein Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen in de gemeente Haarlemmermeer.

Uit het ontwerpbesluit blijkt niet of, zoals behoorlijk bestuur vergt, met de eigenaren van de ter onteigening aangewezen percelen overleg is gevoerd over minnelijke verwerving van hun gronden en wat het resultaat van dit overleg is geweest. De informatie die hierover is verstrekt in de brief van 15 september 1999 van de NV Luchthaven Schiphol, verzoekster om onteigening, aan de Minister van Verkeer en Waterstaat kan niet (uitsluitend) dienen als basis voor de conclusie dat het minnelijk overleg over de grondverwerving met de betrokken eigenaren is gevoerd en dat dit overleg aan alle daaraan te stellen eisen heeft voldaan. De Kroon dient zelfstandig aandacht te besteden aan het verloop van het minnelijk overleg over de verwerving van de desbetreffende gronden teneinde ook daaruit de noodzaak van de onteigening te kunnen vaststellen. Voorzover zou blijken dat de onteigening niet noodzakelijk is omdat in onvoldoende mate door de verzoeker om onteigening is of wordt getracht de gronden in der minne te verwerven, dienen deze gronden buiten de onteigening te worden gehouden. Tevens wil het college erop wijzen dat, in gevallen waarin blijkt dat het minnelijk overleg afhankelijk is van de beoordeling van de afweging van de belangen in een tegen het herziene Aanwijzingsbesluit ingesteld beroep, een zorgvuldige rechtsbescherming meebrengt dat geen dagvaarding tot onteigening wordt uitgebracht voordat het herziene Aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden.
De Raad van State adviseert het ontwerpbesluit in vorenvermelde zin aan te passen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 14 februari 2000


De Raad van State merkt in zijn advies allereerst op, dat uit het ontwerpbesluit niet blijkt of, zoals behoorlijk bestuur vergt, met de eigenaren van de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken overleg is gevoerd over de minnelijke verwerving van de gronden en wat het resultaat van dit overleg is. De Kroon dient zelfstandig aandacht te besteden aan het verloop van het minnelijk overleg over de verwerving van de gronden, teneinde ook daaruit de noodzaak van de onteigening te kunnen vaststellen. Voorzover zou blijken dat de onteigening niet noodzakelijk is omdat in onvoldoende mate door de verzoekster om onteigening is of wordt getracht de gronden in der minne te verwerven, dienen deze naar het oordeel van de Raad van State buiten de onteigening te worden gehouden.

Naar aanleiding hiervan heb ik nader onderzoek ingesteld naar het minnelijk overleg dat de verzoekster om onteigening voorafgaand aan de indiening van haar verzoek met de betrokken eigenaren heeft gevoerd. In bijgaand ontwerpbesluit heb ik de uitkomst van dit onderzoek per grondplannummer weergegeven. Op grond daarvan kan mijns inziens worden geconcludeerd dat de verzoekster in alle gevallen tijdig minnelijk overleg met de eigenaren heeft gevoerd en dat dit overleg zodanig vruchteloos is gebleken, dat in redelijkheid de onteigeningsprocedure kon worden gestart.
Met betrekking tot de verwerving van de benodigde onroerende zaken merk ik nog op, dat de verzoekster om onteigening inmiddels via minnelijk overleg tot overeenstemming is gekomen met de eigenaren van de onroerende zaken met de grondplannummers 19, 23, 33, 34, 38, 48 en 70. De bij het ontwerpbesluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken heb ik in verband hiermee aangepast. De verzoekster om onteigening heeft verzocht deze onroerende zaken, en overigens ook de overige onroerende zaken die reeds op haar naam staan, wel ter onteigening aan te wijzen in verband met de titelzuiverende werking van het onteigeningsvonnis. In het gebied waar de vijfde baan voor Schiphol zal worden aangelegd zijn namelijk veel rechten gevestigd en valt niet uit te sluiten dat deze titelzuiverende werking moet worden ingeroepen.

De Raad van State wijst er in zijn advies in de tweede plaats op dat, in gevallen waarin blijkt dat het minnelijk overleg afhankelijk is van de beoordeling van de afweging van belangen in een tegen het herziene Aanwijzingsbesluit ingesteld beroep, een zorgvuldige rechtsbescherming meebrengt dat geen dagvaarding tot onteigening wordt uitgebracht voordat dit herziene besluit onherroepelijk is geworden.
Naar aanleiding hiervan wijs ik op artikel 15 van de Wet van 24 december 1998, Stb. 17, houdende regelen ter beheersing en versnelling van de procedures inzake de aanleg van de vijfde baan van de Luchthaven Schiphol (Wet procedures vijfde baan Schiphol), dat bepaalt dat het vonnis van onteigening van de rechtbank slechts in de openbare registers kan worden ingeschreven nadat de Planologische Kernbeslissing (PKB) en de Aanwijzing Schiphol onherroepelijk zijn geworden. Zoals in het bijgaand ontwerpbesluit wordt overwogen, is de Aanwijzing Schiphol door de uitspraak van de Raad van State van 28 juli 1998, no. E01.97.0309, nog niet onherroepelijk. Tegen de in verband met deze uitspraak vastgestelde herziene Aanwijzing zijn beroepen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarop nog geen uitspraak is gedaan.
Voorts wijs ik hier op hetgeen is gesteld in de tweede nota van wijziging op het voorstel van de Wet procedures vijfde baan Schiphol (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 25 863, nr. 10), waarbij een nieuwe onteigeningsparagraaf in de wet is ingevoegd. In de toelichting daarop is onder verwijzing naar artikel 15 (toen nog artikel 16) gesteld, dat er ter bespoediging van de onteigeningsprocedure impliciet in voorzien is dat direct na de totstandkoming van het koninklijk besluit kan worden overgegaan tot dagvaarding, dus nog lopende de eventuele gerechtelijke procedures tegen het luchthavenbesluit. Als tegenhanger hiervan is met het oog op de rechtszekerheid expliciet voorgesteld dat het vonnis tot onteigening eerst in de openbare registers kan worden ingeschreven, nadat de PKB en de Aanwijzing onherroepelijk zijn geworden. De parlementaire behandeling heeft in deze opzet geen wijziging gebracht. Naar mijn oordeel bestaat er dan ook geen aanleiding om het bijgaande ontwerpbesluit in de door de Raad van State bedoelde zin aan te passen.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat