Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars teneinde kunstenaars met een eigen woning niet langer van een beroep op de Wet inkomensvoorziening kunstenaars uit te sluiten.


Volledige tekst

Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars teneinde kunstenaars met een eigen woning niet langer van een beroep op de Wet inkomensvoorziening kunstenaars uit te sluiten.

Bij Kabinetsmissive van 17 december 1999, no. 99.006160, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars teneinde kunstenaars met een eigen woning niet langer van een beroep op de Wet inkomensvoorziening kunstenaars uit te sluiten.

De Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) staat nu niet open voor kunstenaars die vermogen hebben in de vorm van beroepsvermogen of van een eigen woning. Inmiddels is gebleken dat daaraan wel behoefte bestaat.
Daarom wordt nu een wijziging van de WIK voorgesteld die leidt tot het buiten beschouwing laten van zulk vermogen, in het bijzonder door voor de overwaarde van de eigen woning een krediethypotheek aan de kunstenaar te verschaffen. Deze kan dan jaarlijks tot maximaal het krachtens de WIK toekomende bedrag lenen.

De Raad van State maakt hierna enkele opmerkingen over de vermogenstoets bij het geven van toegang tot de WIK en over het kostenbeloop bij het toestaan van krediethypotheken.

1. Met het wijzigingsvoorstel wordt bevorderd dat kunstenaars die vermogen hebben dat noodzakelijk is voor hun beroepsuitoefening eveneens voor WIK-uitkeringen in aanmerking komen. Daarvoor biedt het voorstel een in algemene termen omschreven vermogenstoets (zie noot 1). In aansluiting hierop biedt alleen de memorie van toelichting een verdere invulling van die toets onder vermelding van atelierruimte en oefenruimte.
De Raad merkt hierbij op dat de bedoelde vermogenstoets vraagt om nadere regels, in het bijzonder als het gaat om vermogen dat zowel privé als beroepshalve wordt benut, zoals verkoopbare kunst in woonvertrekken en de ontvangstruimte voor zowel privé- als zakenrelaties. Daarbij doet zich de vraag voor, in hoeverre aansluiting zal worden gezocht bij het onderscheid tussen privé- en beroepsvermogen dat de fiscus reeds hanteert. Met het geven van die nadere regels alleen in de toelichting dient, mede gelet op aanwijzing 214 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, niet te worden volstaan.
Het college beveelt aan de bedoelde regelgeving tot stand te brengen en daarbij aandacht te besteden aan het hiervoor bedoelde onderscheid tussen vermogensbestanddelen dat de fiscus reeds hanteert.

2. Ingevolge artikel 8, derde lid, komen nader genoemde kosten van de krediethypotheek voor rekening van de kunstenaar, zij het dat die kosten ten laste kunnen worden gebracht van de krediethypotheek. Deze kosten moeten echter in verhouding staan tot de korte periode van vier jaar waarover WIK-uitkeringen ontvangen kunnen worden. Voorts merkt de Raad op dat niet duidelijk is of rente over de ten laste van de krediethypotheek opgenomen bedragen verschuldigd kan zijn en of een beschikbaarheidsprovisie verschuldigd is.
De Raad adviseert in de toelichting aan te geven hoe deze bijkomende kosten en renten zich verhouden tot de bedragen die krachtens de WIK worden uitgekeerd. Zo nodig ware in de regeling zelf een toereikende beperking hiervan op te nemen.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 24 januari 2000, no. W12.99.0617/IV, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In artikel I, onder D, in het voorgestelde artikel 4a van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, aan «artikel 4, onderdeel a,» toevoegen: «aanhef,», daar niet wordt beoogd af te wijken van de inkomenstoets die na de aanhef van het laatstgenoemde artikel volgt.
- In artikel I, onder E, aan «artikel 6» toevoegen: , eerste lid,.
- In de artikelsgewijze toelichting de toelichtingen op Artikel II en Artikel III omwisselen.



Nader rapport (reactie op het advies) van 2 maart 2000


1. De aanbeveling van de Raad om in de wet de mogelijkheid op te nemen tot het stellen van nadere regels voor de vaststelling van het vermogen is overgenomen. Bij het ontwerpen van deze regelgeving zal worden nagegaan of en in hoeverre voor het onderscheid tussen privé- en beroepsvermogen, waar de Raad op doelt, kan worden aangesloten bij de criteria die de fiscus hierbij hanteert. De wettekst is in vorenbedoelde zin aangepast.

2. De aanbeveling van de Raad om, gegeven de relatief korte duur van de WIK-uitkering, in de wet (zo nodig) een beperking op te nemen met betrekking tot de ten laste van de kunstenaar komende kosten in verband met het verstrekken van een uitkering onder verband van hypotheek wordt niet overgenomen. De voorgestelde regeling komt overeen met de regeling die geldt voor belanghebbenden als bedoeld in de Algemene bijstandswet aan wie onder verband van hypotheek bijstand wordt verstrekt.
Ook in die regeling wordt de omvang van de ten laste van de bijstandsgerechtigde komende kosten niet gerelateerd aan de duur van de periode waarover bijstand wordt verstrekt. Ook daar geldt, dat deze periode vier jaar (of korter) kan zijn.
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad, dat het niet duidelijk is of rente over de ten laste van de krediethypotheek opgenomen bedragen verschuldigd kan zijn wordt opgemerkt, dat dit - net als bij de regeling op grond van de Abw - niet het geval is. De onderhavige regeling voorziet hier immers niet in. Van rentebetaling zal slechts sprake zijn bij niet tijdige aflossing van de geldlening, zoals wordt aangegeven in de toelichting op artikel 8, vijfde lid, van dit wetsvoorstel, net als dat het geval is bij de regeling op grond van de Abw. Verder vraagt de Raad of er een beschikbaarheidsprovisie verschuldigd is, hetgeen evenmin het geval is.
De opmerking van de Raad over het al dan niet verschuldigd zijn van rente over ten laste van de krediethypotheek opgenomen bedragen en de vraag over het al dan niet verschuldigd zijn van een beschikbaarheidsprovisie, lijken te zijn ingegeven door de veronderstelling, dat bij de onderhavige regeling, bij het vestigen van een hypotheek, een bedrag wordt gereserveerd (bij een bank of bij de gemeente zelve), waaruit de uitkeringen worden gefinancierd. Dit is echter niet het geval. De onderhavige regeling voorziet er slechts in dat de uitkering in de vorm van een geldlening wordt verstrekt met als zekerheidstelling het vermogen, gebonden in de woning van de kunstenaar.

3. De redactionele kanttekeningen zijn verwerkt.

4. Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel een bepaling op te nemen op grond waarvan de strafbepalingen ex. artikelen 43, 44 en 45 van de WIK komen te vervallen. Deze wijziging houdt verband met de Wet van 20 januari 2000, Stb. 40, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen). Deze wet maakt strafbepalingen in de afzonderlijke wetten overbodig. Bij deze wet was reeds voorzien in een wijziging van de Abw, de IOAW en de IOAZ ertoe strekkende dat de strafbepalingen in die wetten komen te vervallen.

Ik moge U hierbij verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid



(1) WIK, voorgesteld artikel 2, onderdeel b.