Voorstel van wet tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (stroomlijning procedure behandeling gratieverzoeken), met memorie van toelichting.


Volledige tekst

Voorstel van wet tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (stroomlijning procedure behandeling gratieverzoeken), met memorie van toelichting.

Bij Kabinetsmissive van 5 januari 2001, no.01.000051, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (stroomlijning procedure behandeling gratieverzoeken), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel heeft tot strekking om een snellere en meer doelmatige afdoening van gratieverzoeken mogelijk te maken. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende opmerkingen.

1. Opschortende werking

a. Ingevolge artikel 558a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) wordt door de indiening van een gratieverzoek de tenuitvoerlegging van de straf van rechtswege opgeschort en blijft dat artikel buiten toepassing in de gevallen genoemd in artikel 559 WvSv.
In het voorgestelde artikel 559a, eerste lid, is het echter de Minister van Justitie die beslist over het toekennen van opschortende werking aan een verzoekschrift.
Uit de toelichting blijkt dat hiermee geen verandering van het systeem is beoogd: omdat per geval moet worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging moet worden opgeschort op grond van artikel 558a dan wel of één van de uitzonderingen in artikel 559 zich voordoet, is ter wille van de duidelijkheid bepaald dat de Minister van Justitie daarover een beslissing neemt, aldus de toelichting.
Naar het oordeel van de Raad is het voorgestelde artikel 559a, eerste lid, WvSv niet verenigbaar met de geldende artikelen 558a en 559 WvSv. Als de wet zelf voorschrijft in welke gevallen de indiening van een verzoekschrift opschortende werking heeft, is daartoe geen beslissing van de Minister van Justitie meer nodig.
De Raad geeft in overweging het voorgestelde artikellid anders te formuleren. De beoogde duidelijkheid zou kunnen worden geschapen door te voorzien in een mededeling van de Minister van Justitie.
Daardoor zou ook een duidelijk onderscheid blijven bestaan met het tweede lid van artikel 559a, waarin de opschorting wel afhangt van een beslissing van de Minister van Justitie.

b. Indien dit advies zou worden gevolgd zou ook in het voorgestelde derde lid van artikel 559a WvSv het woord "beslissing" moeten worden vervangen door "mededeling". Los daarvan zou in het derde lid in ieder geval moeten worden bepaald dat de (van rechtswege) opschorting duurt totdat op het verzoekschrift is beslist, zoals dat ook in het eerste lid van het huidige artikel 559a WvSv is voorgeschreven.

2. Aanvullende gegevens

a. Ingevolge het voorgestelde derde lid van artikel 3 van de Gratiewet wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld de op het formulier ontbrekende gegevens aan te vullen binnen een termijn van zes weken, ingaande op de dag waarop het formulier door de minister is ontvangen.
Die termijnstelling houdt naar de mening van de Raad ten onrechte geen rekening met de tijd die verstrijkt voordat de brief, houdende een verzoek om aanvulling van de gegevens, het ministerie verlaat.
Het college adviseert daarom de termijn te doen ingaan op de dag na die, waarop bedoelde brief is verzonden.

b. Het vierde lid van artikel 3 van de Gratiewet dwingt de Minister van Justitie om te besluiten het verzoekschrift buiten behandeling te laten, indien de termijn van aanvulling verstrijkt zonder dat de gevraagde gegevens worden ontvangen.
Het samengaan van deze gehoudenheid en het aanleggen van een formeel criterium acht de Raad hier minder gelukkig. Juist bij verzoeken om gratie, waarbij sprake kan zijn van schrijnende gevallen, is er naar de mening van de Raad alle reden om, analoog aan het voorschrift van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht:
- niet te spreken van een gehoudenheid, maar van een bevoegdheid van de Minister van Justitie om te besluiten het verzoek buiten behandeling te laten;
- die bevoegdheid aan de minister slechts toe te kennen voor gevallen waarin niet is voldaan aan het formele criterium van het niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens voorzover die essentieel zijn voor de beoordeling van het verzoek of de voorbereiding van de beslissing daarop.

c. Daarnaast adviseert de Raad met het oog op artikel 122 van de Grondwet om hier in aansluiting op artikel 8 van de Gratiewet de machtigingsconstructie te hanteren.

3. Verkorte behandeling

a. Ingevolge het voorgestelde artikel 4, vierde lid, onder a, van de Gratiewet wordt in de daar omschreven gevallen geen advies van de rechter ingewonnen indien geen "nieuwe omstandigheid" wordt vermeld, waarvan de rechter bij diens beslissing niet reeds kennis heeft kunnen nemen.
Mede gelet op het in het oog vallende verschil met de tekst van artikel 2, aanhef en onder a, van de Gratiewet, waarin wordt gesproken van "enige omstandigheid", waarmee de rechter bij zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden, veronderstelt de Raad dat met "nieuwe omstandigheid" wordt bedoeld een na het onherroepelijk vonnis of arrest opgekomen omstandigheid.
De Raad adviseert zulks in de tekst van het artikel tot uitdrukking te brengen.

b. Ingevolge de voorgestelde tekst van artikel 4, vierde lid, onder a, van de Gratiewet wordt geen advies van de rechter ingewonnen indien geen nieuwe omstandigheid wordt "vermeld". Uit de toelichting blijkt echter dat de verzoeker die omstandigheid aannemelijk moet maken.
De Raad adviseert de toelichting aan te passen aan de tekst van het wetsvoorstel aangezien de beantwoording van de vraag of verzoeker de door hem aangevoerde - na het onherroepelijk rechterlijk oordeel opgekomen - omstandigheid aannemelijk heeft gemaakt, bestudering van het strafdossier noodzakelijk kan maken.

4. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 16 maart 2001, no.W03.01.0027/I, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

- In het voorgestelde artikel 4, vierde lid, van de Gratiewet de zinsnede "ingevolge deze wet" laten vervallen, nu deze overbodig is. Hetzelfde geldt voor de zinsnede "volgens de procedure van artikel 5 en volgende" in het voorgestelde vijfde lid van artikel 4.



Nader rapport (reactie op het advies) van 1 juni 2001


1. De suggesties van de Raad onder a en b over opschortende werking zijn overgenomen.

2. Aan de opmerkingen van de Raad onder a en b over de betekenis die wordt toegekend aan de mogelijkheid van het opvragen van aanvullende gegevens, is gevolg gegeven. De suggestie van de Raad tot aanvulling van artikel 8 Gratiewet is heb ik zo opgevat dat een voorziening moet worden getroffen die ertoe strekt dat beslissingen tot het buiten behandeling laten van gratieverzoeken niet behoeven worden voorgelegd. Ik heb artikel 8 aangevuld.

3. De Raad veronderstelt dat in het voorgestelde artikel 4, vierde lid, onder a, van de Gratiewet met «nieuwe omstandigheid» wordt bedoeld een na het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest opgekomen omstandigheid. Deze veronderstelling is juist. Indien de verzoeker meedeelt dat zijn gratieverzoek gebaseerd is op omstandigheden die zijn ingetreden voordat het vonnis of arrest onherroepelijk werd, doch waarvan de rechter geen kennis heeft kunnen nemen, dan dient het verzoek in behandeling te worden genomen. Tussen de datum waarop de rechterlijke beslissing wordt genomen en het onherroepelijk worden van het vonnis kan een aanzienlijk tijdsverloop zijn ontstaan. Het vonnis of arrest wordt immers pas onherroepelijk, indien blijkt dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit blijkt dat de verdachte op de hoogte is geraakt van de inhoud daarvan. De tekst van dit artikel is in de door de Raad aangegeven zin aangevuld. De toelichting is aangevuld op de door de Raad geadviseerde wijze.

4. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt.

Ik moge u verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde wetsvoorstel en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie