Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende vaststelling van de formulieren, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende vaststelling van de formulieren, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek.

Bij Kabinetsmissive van 22 november 2001, no.01.005558, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende vaststelling van de formulieren, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek.

Het ontwerpbesluit strekt tot aanpassing van de modelformulieren als bedoeld in respectievelijk artikel 7, tweede en derde lid, van de Wet op de lijkbezorging en van de modelformulieren, bedoeld in artikel 10 van deze wet. De Raad van State maakt de volgende opmerking over een passage in de nota van toelichting.

In de toelichting op artikel 3 wordt opgemerkt dat in het formulier (het model formulier van het verslag van de gemeentelijk lijkschouwer aan de officier van justitie, bedoeld in artikel 10 van de Wet op de lijkbezorging) niet zonder meer melding gemaakt dient te worden van het feit dat de oorzaak euthanasie of hulp bij zelfdoding is, omdat het immers niet langer de officier van justitie is die de zorgvuldigheidseisen in eerste instantie beoordeelt, maar de regionale toetsingscommissie. Deze opmerking spoort naar de mening van de Raad niet geheel met hetgeen in het nader rapport bij het wetsvoorstel toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding(zie noot 1) is opgemerkt naar aanleiding van een opmerking van de Raad in zijn advies van 17 juni 1999. In het nader rapport wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat er buiten de toetsingscommissie om een redelijk vermoeden van schuld van de behandelend arts kan zijn, bijvoorbeeld als de gemeentelijk lijkschouwer de officier van justitie in kennis stelt van ernstige onregelmatigheden bij de melding van een niet-natuurlijke dood of een derde aangifte heeft gedaan. In deze gevallen geldt, aldus het nader rapport, het oordeel van de toetsingscommissie niet meer als een eindoordeel, maar als een voorlopig oordeel.
De Raad adviseert de nota van toelichting op dit punt aan te passen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 25 februari 2002


De Raad van State adviseert in de nota van toelichting op te merken dat de toetsingscommissies niet in alle gevallen een eindoordeel geven. Indien er een redelijk vermoeden van schuld van de behandelend arts kan zijn geldt het oordeel van de toetsingscommissies niet als eindoordeel maar als een voorlopig oordeel.
Dit is in de toelichting verwerkt.

Ik moge U, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, hierbij de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie



(1) Kamerstukken II 1998/99, 26 691, A, blz.3.