Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen (Verhoging subsidiebedragen).


Volledige tekst

Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen (Verhoging subsidiebedragen).

Bij Kabinetsmissive van 14 mei 2001, no.01.002368, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen (Verhoging subsidiebedragen).

Het wetsvoorstel strekt ertoe de subsidies aan politieke partijen substantieel te verhogen. De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een opmerking over de noodzaak om dit wetsvoorstel thans in te dienen, in het licht van de in het vooruitzicht gestelde evaluatie van de Wet subsidiëring politieke partijen.

In de memorie van toelichting wordt meegedeeld dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal dit najaar de resultaten zal ontvangen van een evaluatie van de werking van de Wet subsidiëring politieke partijen. Tevens zal dan worden ingegaan op een aantal fundamentele vragen rond de financiën van de politieke partijen, zoals het giftenstelsel, sponsoring en openbaarmaking van de langs deze weg verkregen middelen.
De Raad heeft op zichzelf begrip voor de problemen die rijzen wanneer politieke partijen door een teruglopend ledental hun eigen inkomstenbronnen zien verminderen bij gelijkblijvende of wellicht zelfs toenemende behoefte aan financiële middelen. Het gaat echter om meer dan een financieel probleem. Met de veranderingen in de samenleving verandert ook de positie van de politieke partijen in verschillende opzichten. Een evaluatie van het huidige stelsel zal zeer binnenkort zijn voltooid. Daarmee zal er een basis zijn voor bezonnen besluitvorming over deze problemen in hun bredere context en de mogelijke oplossingen daarvoor. Het overleg daarover zou dit najaar kunnen plaatshebben. De Raad acht daarom een nadere toelichting nodig op de noodzaak het voorliggende voorstel in te dienen, vooruitlopend op dat overleg. De toelichting laat niet zien dat er thans grote financiële nood heerst, noch dat er andere dringende redenen zijn waarom de wet nu reeds moet worden gewijzigd.
Daarom adviseert de Raad om, indien er dringende redenen zijn voor indiening van het wetsvoorstel nú, dat in de toelichting dragend te beargumenteren.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 23 augustus 2001


De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer nadat met zijn opmerkingen rekening is gehouden. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

Terecht merkt de Raad op dat in het najaar van 2001 een evaluatie zal plaatsvinden van de Wet subsidiëring politieke partijen. De Raad vraagt zich echter af waarom het onderhavige wetsvoorstel daaraan voorafgaand thans moet worden ingediend, daar een afweging in de bredere context van de evaluatie in de ogen van de Raad ware te prefereren. De Raad gaat er daarbij echter ten onrechte van uit dat de bedoelde evaluatie tevens een bezinning op de veranderingen in de samenleving en de gevolgen daarvan voor de positie van politieke partijen behelst. De evaluatie zal niet de door de Raad gesuggereerde brede invalshoek hebben, maar zuiver gericht zijn op een herijking van het stelsel van financiering van politieke partijen. Daarbij zullen verschillende aspecten worden betrokken, zoals de reikwijdte van de in de wet opgesomde subsidiabele doelen, aanscherping van regels inzake openbaarmaking van giften en sponsoring, alsmede een bezinning op een mogelijk ondersteuningsaanbod ten behoeve van lokale politieke partijen. In het verlengde van de eerder genoemde reikwijdte van de subsidiabele doelen zal ook het niveau van overheidssubsidiëring aan de orde komen waarbij ook aandacht zal zijn voor de wijze van verdeling van subsidiegelden.

Politieke partijen bevinden zich vandaag de dag in een moeilijke situatie. Hun financiële positie staat aanhoudend onder druk door dalende opbrengsten uit contributiegelden. Anderzijds hebben partijen steeds meer financiële middelen nodig om op een eigentijdse wijze en in concurrentie met andere maatschappelijke organisaties invulling te geven aan de intermediare functie. Daarbij hanteren zij terecht een hoog ambitieniveau. Het ontbreekt politieke partijen echter aan voldoende financiële middelen om dit hoge ambitieniveau ook daadwerkelijk te vertalen in concrete activiteiten.
Ook de Raad heeft op zichzelf begrip voor de problemen die rijzen wanneer politieke partijen door een teruglopend ledental hun eigen inkomstenbronnen zien verminderen bij gelijkblijvende of wellicht zelfs toenemende behoefte aan financiële middelen.

In het licht van deze problematische positie dient bij de herijking van de Wet subsidiëring dan ook opnieuw een afweging te worden gemaakt over een wenselijk niveau van overheidsfinanciering van politieke partijen. Het kabinet heeft echter gemeend dat het aangewezen is om voorafgaand aan deze afweging, in lijn met de motie Rehwinkel c.s., reeds een verhoging van het subsidiebudget voor te stellen. In de genoemde motie wordt gepleit voor een verhoging van het totale beschikbare budget met 100% tot 20 miljoen gulden.
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in een eerste verhoging van het budget met 50%. Deze maatregel acht het kabinet wenselijk omdat de activiteiten van politieke partijen van groot belang zijn voor een goed functionerend democratisch bestel. Voorts heeft het kabinet geoordeeld dat het subsidieniveau als gevolg van deze op zichzelf substantiële verhoging met 50% nog binnen de grenzen van het aanvaardbare zal blijven. In het kader van de komende herijking van de Wet subsidiëring politieke partijen zal een verdere subsidieverhoging in dit licht moeten worden beoordeeld.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties