Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.

Bij Kabinetsmissive van 27 november 2001, no.01.005672, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.

Het ontwerpbesluit heeft betrekking op de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 als gevolg van in het bijzonder het Belastingplan 2002. De Raad van State plaatst enige kanttekeningen bij het ontwerpbesluit en adviseert de toelichting op die punten aan te vullen.

1. De onderwijsvrijstelling voor muziekonderwijs wordt op grond van artikel 8, eerste lid, onder c, uitgebreid met onderwijs in dans, drama en beeldende vorming. De Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting (77/388/EEG) (hierna: de Zesde Richtlijn) staat een dergelijke verruiming op zich toe. Artikel 13A, eerste lid, onderdeel n, van de Zesde Richtlijn stelt echter alleen bepaalde culturele diensten alsmede daarmee nauw samenhangende goederenleveringen vrij, indien zij worden verricht door publiekrechtelijke culturele of door andere culturele instellingen die door de betrokken lidstaat worden erkend. Deze voorwaarde voor vrijstelling die ook betrekking heeft op de vigerende onderwijsvrijstelling voor muziekonderwijs, is niet als zodanig vormgegeven in artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Daardoor wordt spanning opgeroepen met de Zesde Richtlijn.
De Raad adviseert aan dit aspect aandacht te geven.

2. Voorgesteld wordt de vrijstelling voor sportaccomodaties zonder winstoogmerk te laten vervallen en het verlaagde tarief voor alle sportaccommodaties te laten gelden. Voor instellingen die thans gebruikmaken van de vrijstelling, blijft deze gelden totdat de instellingen er voor kiezen te worden belast tegen het verlaagde tarief.
De Raad adviseert in de toelichting nader in te gaan op de grondslag van dit keuzerecht in de Zesde Richtlijn.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 7 december 2001, no.W06.01.0624/IV, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- Het in het voorgestelde artikel 24d, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 opgenomen begrip "derde-land" nader definiëren.
- Bij de in het vorenbedoelde artikel opgenomen verwijzing naar de Zesde Richtlijn aanwijzing 341 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen.



Nader rapport (reactie op het advies) van 17 december 2001


1. De Raad constateert dat de uitbreiding van de vrijstelling voor muziekonderwijs met onderwijs in dans, drama en beeldende vorming, op zich is toegestaan door de Zesde Richtlijn. Echter, zo merkt de Raad op, de in artikel 13, A, eerste lid, onderdeel n, van die richtlijn opgenomen voorwaarde met betrekking tot erkenning van culturele instellingen die ook geldt voor de vigerende onderwijsvrijstelling, is als zodanig niet vormgegeven in artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hierdoor wordt spanning opgeroepen met de Zesde Richtlijn, aldus de Raad.

Deze opmerking van de Raad moet op een misverstand berusten. Het is juist dat de culturele vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968, is gebaseerd op artikel 13, A, eerste lid, onderdeel n, van de Zesde Richtlijn. De vigerende onderwijsvrijstelling van artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, is evenwel gebaseerd op artikel 11, eerste lid, onderdeel o, onder 2", van de Wet op de omzetbelasting 1968, met artikel 13, A, eerste lid, onderdeel i, als basis in de Zesde Richtlijn. Er is dan ook geen verband tussen deze onderwijsvrijstelling en de vormgeving van genoemd artikel 11, Van spanning op dit punt met de Zesde Richtlijn is, naar ik meen, geen sprake.

2. Met betrekking tot het voorstel om de vrijstelling voor sportaccommodaties zonder winstoogmerk te laten vervallen en het verlaagde tarief van toepassing te laten zijn voor alle sportaccommodaties, wordt door de Raad geadviseerd in de toelichting nader in te gaan op de grondslag in de Zesde Richtlijn van de Overgangsbepaling voor ondernemers die thans gebruik maken van de vrijstelling.

In dit kader neem ik het standpunt in dat een bepaling als de genoemde overgangsbepaling, die in het verleden op advies van de Raad ai eerder in een besluit tot wijziging van het uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 opgenomen is geweest, onder de nationale bevoegdheid valt, zodat het niet nodig is nader in te gaan op de grondslag in de Zesde richtlijn.

3. In reactie op de eerste redactionele kanttekening die de Raad ter overweging geeft, merk ik op dat het begrip "derde-land" in het voorgestelde artikel 24d, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, reeds wordt gedefinieerd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de omzetbelasting 1968. In verband met de tweede redactionele kanttekening merk ik op dat artikel 2a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 het begrip "Zesde Richtlijn" definieert conform aanwijzing 342 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Ik moge U hierbij het ontwerp-besluit en de nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Financiën