Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende uitvoering van richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (PbEG L 163) en richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende uitvoering van richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (PbEG L 163) en richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296).

Bij Kabinetsmissive van 26 februari 2001, no.01.000986, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende uitvoering van richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (PbEG L 163) en richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296).

Het ontwerpbesluit bevat regels ter implementatie van richtlijn1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (hierna: dochterrichtlijn). Deze richtlijn is de eerste zogenaamde dochterrichtlijn die voortvloeit uit richtlijn 96/62/EG inzake de beoordeling van de luchtkwaliteit (hierna: kaderrichtlijn). In de kaderrichtlijn heeft de Europese Unie (EU) de uitgangspunten voor het luchtkwaliteitsbeleid vastgelegd. Daarin zijn grondbeginselen opgenomen voor een gemeenschappelijke strategie voor het vaststellen van grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu, alsmede een programma waarin de EU zich ten doel stelt om voor 13 luchtverontreinigende stoffen voorstellen te formuleren voor grenswaarden voor de buitenkwaliteit. De dochterrichtlijn is het resultaat van het in de kaderrichtlijn opgenomen programma.
Met het ontwerpbesluit is alle normstelling voor luchtkwaliteit en aanverwante regelgeving in één regeling ondergebracht.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt daarbij de volgende opmerkingen.

1. Europeesrechtelijke aspecten

a. Volgens de nota van toelichting staat het de overheden, zolang wordt voldaan aan de grenswaarden, vrij om te bepalen hoe ver zij willen gaan met het bewerkstelligen van een goede luchtkwaliteit.
De voorgestelde regeling heeft mede betrekking op installaties in de zin van de richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257), (hierna: IPPC-richtlijn).
De Raad wijst erop dat de gekozen opzet voor de aanpak van de problematiek met betrekking tot de luchtkwaliteit en het besluit ook aan de IPPC-richtlijn zullen moeten worden getoetst. De implementatie van de minimumgrenswaarden laat onverlet dat een beoordeling als bedoeld in artikel 9 van de IPPC-richtlijn in beginsel zal moeten plaatsvinden bij vergunningverlening.
In de nota van toelichting dient aan een en ander nader aandacht besteed te worden.

b. Tot 1 januari 2005 blijven de grenswaarden en richtwaarden van richtlijn 80/779/EEG gelden (artikel 9, eerste lid, van de dochterrichtlijn). De waarde voor de uurgemiddelde concentratie van zwevende deeltjes in het ontwerpbesluit is overeenkomstig de oude richtlijn en geldt tot 1 januari 2005. Voor de jaargemiddelde concentratie wordt echter een norm gehanteerd van 125 microgram per kubieke meter (artikel 13, onderdeel a), terwijl de oude richtlijn een norm stelt van 80 microgram per kubieke meter. Deze grenswaarde ligt hoger dan die van de oude (80) en is daarmee in strijd met de richtlijn. Dit gebrek kan niet ongedaan worden gemaakt door een verwijzing naar de evaluatie en eventuele aanpassing van de normstelling ten aanzien van zwevende deeltjes, aangezien die aanpassing uitsluitend kan betreffen de aanscherpingen die ingevolge de dochterrichtlijn vanaf 2005, respectievelijk 2010 zullen gaan gelden, maar niet de normen zoals ze vóór de inwerkingtreding van de dochterrichtlijn reeds golden op grond van richtlijn 80/779/EEG.
De Raad adviseert daarom om de in artikel 13, onderdeel a, voorgeschreven jaargemiddelde concentratie zodanig aan te passen dat ten minste wordt voldaan aan de norm van richtlijn 80/779/EEG.

2. Technische opmerking
Het Besluit luchtkwaliteit benzeen wordt met het voorgestelde Besluit luchtkwaliteit ingetrokken. Anders dan het Besluit luchtkwaliteit benzeen bevat het ontwerpbesluit geen afzonderlijke regeling voor tankstations. In de toelichting op het ontwerpbesluit wordt aan dit aspect voorbijgegaan. De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en indien nodig alsnog een dergelijke regeling op te nemen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 8 juni 2001


1.a. Aan het advies van de Raad is gevolg gegeven. In het algemene deel van de nota van toelichting, hoofdstuk 4, onder het opschrift "Bronnen" is hieraan aandacht besteed.

b. Aan het advies van de Raad is geen gevolg gegeven omdat de voorgeschreven jaargemiddelde concentratie en de voorgeschreven 24 uurgemiddelde concentratie in artikel 13, onderdeel a, van het ontwerpbesluit de (omgerekende) normen zijn uit de richtlijn 80/779/EEG.
De tekst van hoofdstuk 3, onder het opschrift "Overgangsregeling", de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 13 en 14 en de noten 18 en 34, zijn op dit punt verduidelijkt.

De waarden voor zwevende deeltjes zijn in de oorspronkelijke richtlijn echter niet als PM10 waarden geformuleerd, maar als waarden vast te stellen met de "gravimetrische" methode of met de "zwarte rook" methode.
Nederland heeft in het verleden gekozen voor de zwarte rook methode. De dochterrichtlijn maakt het in artikel 9, vijfde lid, mogelijk om voor het controleren van de oorspronkelijke grenswaarden dezelfde methode te hanteren die in de dochterrichtlijn wordt voorgeschreven voor het bepalen van de PM10 concentraties, teneinde lidstaten niet te verplichten tot 2005 twee meetmethoden naast elkaar te gebruiken (de gravimetrische of zwarte rook methode en de PM10 methode). De in artikel 13 van het ontwerpbesluit genoemde grenswaarden voor jaargemiddelde concentratie (125 microgram) en voor 24 uurgemiddelde concentratie (250 microgram) in PM10 waarde, zijn de oude grenswaarden namelijk 150 respectievelijk 300 microgram volgens de gravimetrische methode (bijlage IV, tabel B, van de richtlijn 80/779/EEG) die zijn omgerekend (150 respectievelijk 300 gedeeld door 1,2).

2. Het advies van de Raad is opgevolgd. In hoofdstuk 1 van het algemene deel van de nota van toelichting, is hieraan aandacht besteed.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de daarbij gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer