Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels met betrekking tot het bezigen en afleveren van professioneel vuurwerk (Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels met betrekking tot het bezigen en afleveren van professioneel vuurwerk (Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms).

Bij Kabinetsmissive van 5 september 2001, no.01.004161, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels met betrekking tot het bezigen en afleveren van professioneel vuurwerk (Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms).

Het ontwerpbesluit bevat eenzelfde regeling als thans is vervat in de (ministeriële) Regeling professioneel vuurwerk Wms 1999. Laatstbedoelde regeling werd indertijd op grond van artikel 31 Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) getroffen in afwachting van een regeling bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 24 Wms. Een ministeriële regeling op die grondslag geldt voor een jaar en kan slechts eenmaal met eenzelfde termijn verlengd worden. Per 11 december 2001 zal de regeling dan ook komen te vervallen. Een besluit houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (nieuwe Vuurwerkbesluit) is in voorbereiding. Teneinde te voorkomen dat er een lacune in de regels voor professioneel vuurwerk ontstaat indien - onverhoopt - het nieuwe Vuurwerkbesluit pas na 11 december in werking kan treden, dient het voorliggend besluit in de interimperiode de handhaving van de regels met betrekking tot het houden en afleveren van professioneel vuurwerk mogelijk te maken.

Hoewel de Raad van State beseft dat de voorliggende regeling mogelijk slechts een kort leven zal zijn beschoren en het een regeling betreft die al twee jaren geldt op basis van de Regeling professioneel vuurwerk Wms 1999, meent de Raad enkele kanttekeningen te moeten plaatsen bij het ontwerpbesluit nu daartoe niet eerder de gelegenheid bestond. Dit temeer omdat de regeling indien zij nodig blijkt van gelding zal zijn in een periode van het jaar waarin doorgaans een intensieve handel in vuurwerk plaatsvindt.

1. Ingevolge artikel 2 van het ontwerpbesluit is dit niet van toepassing op vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. Niet wordt bepaald waaruit moet worden afgeleid dat vuurwerk is bestemd voor particulier gebruik. Het begrip als zodanig is onvoldoende bepaald, zoals de Hoge Raad constateerde in zijn arrest van 6 februari 2001 (nj 2001, 498) met betrekking tot het tegengestelde begrip: niet bestemd voor particulier gebruik. Indien de aard of samenstelling van het vuurwerk bepalend is, is een omschrijving van de kenmerken die daarbij een rol spelen noodzakelijk. Indien de intentie van de betrokken handelaar daarentegen bepalend is, dient zulks uitdrukkelijk te worden aangegeven. Evenwel moet betwijfeld worden of het uit een oogpunt van rechtszekerheid en effectieve handhaving gewenst is dat de toepassing van de regeling afhangt van de bedoeling van degene op wie zij van toepassing is, tenzij deze bedoeling op objectieve wijze kan worden vastgesteld. Gelet op het tijdelijke karakter van de regeling zou dit bevorderd kunnen worden door te spreken van "kennelijk bestemd".

2. De verbodsbepalingen van de eerste twee leden van artikel 3 van het ontwerp-besluit bevatten een verwijzing naar de vergunning bedoeld in artikel 33 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen. In artikel 33 wordt bepaald dat ontploffingsgevaarlijke stoffen in nader door de minister te bepalen gevallen niet zonder vergunning mogen worden afgeleverd of ter aflevering aanwezig gehouden worden. De strekking van de verwijzing is niet duidelijk. Is ingevolge artikel 3 in alle gevallen een vergunning vereist voor het aanwezig hebben en afleveren van vuurwerk, of is dit slechts het geval in de nader op grond van artikel 33 aangewezen gevallen? Indien het eerste het geval is en in alle gevallen een vergunning is vereist voor het voorhanden hebben en afleveren van professioneel vuurwerk, dan treedt het voorliggend besluit in geval van ontploffingsgevaarlijke stoffen die tevens vuurwerk zijn als het ware in de plaats van het Reglement Gevaarlijke Stoffen. Zulks ware alsdan uitdrukkelijk in de toelichting aan te geven.

Een soortgelijke opmerking kan worden gemaakt met betrekking tot de verhouding tussen het derde lid van artikel 3 en artikel 41 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen.

3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 van het voorgestelde artikel 3 heeft betrekking op activiteiten waarvoor, zo zij plaatsvinden in een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, ook een vergunning op basis van die wet nodig is. In de toelichting ware mitsdien te verduidelijken wat de verhouding is tussen beide vergunningen. Indien het de bedoeling is dat de voorliggende regeling bij uitsluiting de regels bevat met betrekking tot het voorhanden hebben en afleveren van professioneel vuurwerk, ware zulks in het besluit zelf te preciseren. Indien het daarentegen de bedoeling is dat in het kader van de milieuvergunning nog aanvullende voorschriften en eisen gesteld kunnen worden, dan ware in de nota van de toelichting in te gaan op de afbakening tussen beide regelingen.

4. In de nota van toelichting wordt voor de verdere achtergrond van de verzekering van de handhaving van de van toepassing zijnde regelgeving verwezen naar de toelichting op de Regeling professioneel vuurwerk Wms 1999. Omwille van de zelfstandige leesbaarheid van de nota van toelichting ware deze op dit punt aan te vullen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 1 november 2001


1. De Raad van State stelde de vraag aan de orde waaruit kan worden afgeleid dat vuurwerk is bestemd voor particulier gebruik. Voor de bepaling daarvan gaf de Raad aan dat kan worden uitgegaan van de aard en samenstelling van het vuurwerk dan wel van de intentie van de handelaar.
Uit de aangepaste begripsbepaling van vuurwerk volgt dat dit besluit niet van toepassing is op vuurwerk dat uitsluitend geschikt is voor particulier gebruik. Als zodanig vuurwerk moet in ieder geval worden beschouwd vuurwerk dat voldoet aan de voor consumentenvuurwerk gestelde producteisen in de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk.

2. De Raad van State vond de strekking van de verwijzing in artikel3 van het ontwerpbesluit naar artikel 33 respectievelijk 41 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen onduidelijk. De Raad vroeg zich in dit verband af of op grond van artikel 3 van het ontwerpbesluit met betrekking tot het ter aflevering aanwezig houden, afleveren en bezigen van groot vuurwerk een vergunningplicht geldt of dat deze vergunningplicht voortvloeit uit artikel 33 respectievelijk 41 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen.
De vergunningplicht wordt geregeld in de op grond van artikel 33 respectievelijk 41 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen aangewezen gevallen. Deze gevallen zijn, zoals reeds is opgemerkt aangewezen in artikel 2 van de regeling van 20 december 1990 houdende vergunningplicht voor het afleveren, ter aflevering aanwezig houden en bezigen van vuurwerk. Aan de wens van de Raad om gevolg te geven aan een nader uiteenzetting hieromtrent in de toelichting is gevolg gegeven.

3. De Raad wenste in de toelichting een nadere uiteenzetting van de verhouding tussen de op grond van de Wet milieubeheer en de op grond van het Reglement Gevaarlijke Stoffen juncto de regeling van 20 december 1990, houdende vergunningplicht voor het afleveren, ter aflevering aanwezig houden en bezigen van vuurwerk, verleende vergunningen. Deze verhouding is door de Raad aan de orde gesteld omdat met name het afleveren en het ter aflevering houden van vuurwerk ook in een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer kan plaatsvinden. Voor een dergelijke inrichting geldt, ingevolge artikel 8.1 van die wet, een vergunningplicht. Aan de wens van de Raad om hier in de toelichting nader op in te gaan is tegemoet gekomen

4. Aan de wens van de Raad in de nota van toelichting dieper in te gaan op de achtergrond van de noodzaak tot het verzekeren van de handhaving is gevolg gegeven.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een enkele redactionele aanpassing aan te brengen.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de daarbij gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer