Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels over elektromagnetische compatibiliteit van elektrische en elektronische apparaten (Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels over elektromagnetische compatibiliteit van elektrische en elektronische apparaten (Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001).

Bij Kabinetsmissive van 27 april 2001, no.01.002105, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels over elektromagnetische compatibiliteit van elektrische en elektronische apparaten (Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001).

Het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (hierna: het besluit) vervangt het geldende Besluit elektromagnetische compatibiliteit dat sinds de inwerking-treding van de Telecommunicatiewet (hierna: de wet) op die wet berust(zie noot 1) en strekt ter implementatie van richtlijn nr.1989/336/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (hierna: de richtlijn).(zie noot 2) Daarvóór was dat besluit gebaseerd op de Wet op de telecommunicatievoorzieningen. Omdat de systematiek van dat besluit niet geheel strookt met die van de nieuwe wettelijke basis is besloten het te vervangen door het thans voorliggende besluit. Het besluit wordt bij deze gelegenheid zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de Telecommunicatiewet en met de conformiteitsbeoordelingsprocedures, zoals die gelden na de inwerkingtreding van richtlijn nr.1999/5/EG betreffende radio-apparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit.(zie noot 3) Voorts vindt afstemming plaats op de systematiek van het Besluit randapparaten en radio-apparaten. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om vier overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en derde landen gedeeltelijk te implementeren.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt daarbij een aantal opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1a. Het besluit strekt tot gedeeltelijke implementatie van vier overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen en vier landen. Het betreft uitsluitend de implementatie van de erkenning van de overeenstemmings-beoordelingsorganen
De thans gekozen implementatieopzet is ook gebruikt in het Besluit randapparaten en radioapparaten. De richtlijn is - evenals richtlijn 1999/5/EG - ook van toepassing op apparaten die worden ingevoerd van buiten de Europese Unie.
Gelet op de artikelen 3, II, 2 respectievelijk 2 van de onderscheidenlijke overeenkomsten met de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland (en de daarbijbehorende sectorbijlagen) ontstaat het beeld dat de wederzijdse erkenning als zodanig neergelegd is in genoemde artikelen en dat de aanwijzing van autoriteiten, overeenstemmingsbeoordelingsorganen en dergelijke geschiedt in de sectorbijlagen zelf. Behalve het naar nationaal recht daadwerkelijk aanwijzen van organen behoeft er naar het oordeel van de Raad in het kader van de implementatie van de overeenkomsten op nationaal niveau geen bijzondere actie te worden ondernomen. Het wekt dan ook bevreemding dat de nota van toelichting melding maakt van een toekomstige wet die strekt tot implementatie van deze overeenkomsten.
Naar aanleiding van het vorenstaande adviseert het college in de nota van toelichting uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst doorwerkt in het onderhavige besluit en welke eventuele juridische stappen - anders dan de aanwijzing van een overeenstemmingsbeoordelingsorgaan - daarvoor (nog) moeten worden gezet. In aansluiting daarop adviseert de Raad in de nota van toelichting te verduidelijken - of gelet op het voorgaande - de noodzaak aanwezig is voor het in het algemeen deel van de toelichting aangekondigde implementatiewetsvoorstel en zo ja, wat daarvan dan de aard en strekking zal zijn.

b. Op 24 juni 1999 heeft de Raad van de Europese Unie een resolutie aangenomen betreffende het beheer van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning.(zie noot 4) Daarin wordt de Commissie opgeroepen om een voorstel in te dienen voor richtsnoeren voor het beheer van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning dat betrekking heeft op de voorbereidings-, onderhandelings- en de uitvoeringsfase. Voorts wordt de Commissie opgeroepen om een vademecum op te stellen. Uit de considerans blijkt dat de richtsnoeren moeten worden ontwikkeld teneinde een efficiënter en meer samenhangend stelsel tot stand te brengen.
De Raad geeft in overweging in de toelichting uiteen te zetten welke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan sinds de verschijning van de hiervoor genoemde resolutie van juni 1999 om een efficiënter en meer samenhangend geheel tot stand te brengen.

2. Op grond van artikel 10.3 van de Telecommunicatiewet kan de Minister van Verkeer en Waterstaat (keurings)instanties aanwijzen die bevoegd zijn de certificatie bedoeld in artikel 10.2 van die wet uit te voeren. De op grond van dit besluit aan te wijzen bevoegde en de aangemelde instanties (artikel 1, onderdelen d en e, en de artikelen 13 en 14) worden door die aanwijzing privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) die moeten voldoen aan de in aanwijzing 124b, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) genoemde aanwijzingen. In belangrijke mate betreft het aanwijzingen waaraan reeds in de Telecommunicatiewet uitvoering is gegeven. Dat geldt echter niet voor de in de toelichting op aanwijzing 124e, tweede lid, Ar besloten aanwijzing om de toekenning van verschillende taken - globaal aan te duiden als het onderzoeken en testen van apparaten - te motiveren en de aanwijzing om in de toelichting te verduidelijken hoe een dergelijk (privaatrechtelijk) zbo ten behoeve van de door hem te verrichten bestuurstaken zal worden bekostigd (aanwijzing 124n, derde lid, Ar). De certificerende instanties blijven immers voor het overige privaatrechtelijke organen die slechts een zbo zijn voorzover het de uitvoering van de publieke taak betreft. In verband met het vorenstaande adviseert de Raad de nota van toelichting op dit punt aan te vullen overeenkomstig de in de Ar gestelde normen.

3. De Raad adviseert om - in aansluiting op het Besluit randapparaten en radioapparaten - artikel 14 te vervangen door een bepaling waarin is vastgelegd in een ministeriële regeling uit te werken op welke wijze een aanvraag tot aanwijzing moet worden ingediend.

4. Aan de nota van toelichting is een overzicht toegevoegd waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen enerzijds het voorgestelde Besluit elektro-magnetische compatibiliteit 2001 en de Telecommunicatiewet en anderzijds het geldende Besluit elektromagnetische compatibiliteit. Dit overzicht geeft evenwel geen antwoord op de vraag in welke artikelen de verschillende bepalingen van de richtlijn zijn verwerkt. Zulks is mogelijk door aan het overzicht een derde kolom toe te voegen.
De Raad adviseert, mede gelet op aanwijzing 344 Ar, om evenals in Bijlage 1 bij het Besluit elektromagnetische compatibiliteit(zie noot 5) aan de toelichting alsnog een dergelijke transponeringstabel toe te voegen.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State


Bijlage bij het advies van de Raad van State van 20 juli 2001, no.W09.01.0195/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In artikel 21 "vervalt" vervangen door: wordt ingetrokken (aanwijzing 232 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
- In het voorgestelde artikel 19, derde lid, van het Besluit randapparaten en radioapparaten (artikel 17 van het ontwerpbesluit) verduidelijken waarop het woord "dit" betrekking heeft.
- Aan het slot van de artikelsgewijze toelichting op artikel 1, onderdelen g en h, artikel 7, eerste lid, onderdeel c, artikel 10 en artikel 13 de woorden "te laten erkennen" vervangen door: te laten aanwijzen.


Nader rapport (reactie op het advies) van 17 oktober 2001

Met de opmerkingen van de Raad van State is als volgt rekening gehouden.

1a. Anders dan de Raad van State meent, vergt de implementatie van de overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en derde landen op nationaal niveau bijzondere acties. De Raad van State is mogelijk tot zijn conclusie gekomen door een op dit punt onduidelijke passage in de nota van toelichting. Ingevolge de vier overeenkomsten is de Minister van Verkeer en Waterstaat als aanwijzende autoriteit in Nederland, bevoegd tot het aanwijzen van de Nederlandse overeenstemmingsbeoordelingsorganen die betrokken zijn bij het proces van overeenstemming op grond van de in de derde landen geldende voorschriften. De aanwijzende autoriteiten in de derde landen wijzen de overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan die betrokken zijn bij de overeenstemmingsbeoordeling op grond van de op het grondgebied van de Europese Unie geldende voorschriften. Bovenstaande heeft tot gevolg dat een tweetal punten in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd dient te worden.
Allereerst moet de aanwijzing van de Nederlandse overeenstemmingsbeoordelingsorganen, die betrokken zijn bij de overeenstemmingsbeoordeling op grond van de in de derde landen geldende voorschriften, geregeld worden. De Telecommunicatiewet biedt echter geen basis voor de aanwijzing van deze instanties.
Artikel 10.3 van de Telecommunicatiewet biedt slechts een wettelijke basis voor de aanwijzing van Nederlandse bevoegde en aangemelde instanties die betrokken zijn bij de overeenstemmingsbeoordeling op grond van de in de Europese Unie geldende voorschriften.
Deze voorschriften zijn, voor zover het elektromagnetische comptabiliteit betreft, geïmplementeerd in het ontwerpbesluit. Het ontbreken van de wettelijke basis voor de aanwijzing van Nederlandse bevoegde en aangemelde instanties die betrokken zijn bij de overeenstemmingsbeoordeling op grond van in derde landen geldende voorschriften is vroegtijdig opgemerkt. In navolging hierop is een subwerkgroep van de interdepartementele werkgroep certificatie en normalisatie van start gegaan ten einde een wetsvoorstel voor te bereiden ter implementatie van de afgesloten overeenkomsten. De melding van een toekomstige wet die strekt tot implementatie van de overeenkomsten in de nota van toelichting behorende bij het ontwerp besluit doelt op bovengenoemde door de subwerkgroep voor te bereiden wetsvoorstel.
Voorts moet in de Nederlandse regelgeving bepaald worden dat degene die apparaten in de Europese Unie in de handel brengt bij het uitvoeren van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures een overeenstemmingsbeoordelingsorgaan mag inschakelen dat is gevestigd in een derde land waarmee de Europese Gemeenschap een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling heeft gesloten. Artikel 1, onderdeel c en artikel 8, tweede en derde lid, van het onderhavig ontwerp besluit strekken ter uitvoering hiervan.

De nota van toelichting is overeenkomstig het advies van de Raad van State op het punt van de wijze van doorwerking van de overeenkomsten in het ontwerp Besluit elektromagnetische comptabiliteit 2001 aangevuld en verduidelijkt. Tevens is in het artikelsgewijze gedeelte van de toelichting bij artikel 13 verduidelijkt dat de in artikel 13, bedoelde aanwijzing betrekking heeft op Nederlandse bevoegde en aangemelde instanties die betrokken zijn bij de overeenstemmingsbeoordeling op grond van het onderhavig ontwerp besluit.

1b. Gelet op het feit dat de resolutie van 24 juni 1999 van de Raad van de Europese Unie betreffende het beheer van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning zich richt tot de Commissie van de Europese Gemeenschappen en niet tot de lidstaten, is geoordeeld dat de nota van toelichting bij het ontwerp Besluit zich niet leent voor een uiteenzetting omtrent de ontwikkelingen betreffende de genoemde resolutie.

2. In de nota van toelichting behorende bij het ontwerp Besluit is overeenkomstig het advies van de Raad van State een passage opgenomen met daarin een nadere motivering voor de toekenning van taken aan de bevoegde en aangemelde instanties. Daarbij is tevens voorzien in een toelichting over de wijze van bekostiging, voor zover betrekking hebbend op de bestuurstaak, van de bevoegde en aangemelde instanties.

3. Aan het advies van de Raad van State om artikel 14 te vervangen door een bepaling waarin is vastgelegd dat in een ministeriële regeling nader kan worden geregeld op welke wijze een aanvraag tot wijziging moet worden ingediend, is navolging gegeven.

4. Het advies van de Raad van State om aan de nota van toelichting in het ontwerp Besluit elektromagnetische comptabiliteit 2001 een derde kolom aan de transponeringstabel toe te voegen is overgenomen.

5. De redactionele kanttekeningen van de Raad van State zijn onverkort overgenomen.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat


(1) Artikel 20.4, eerste lid, van de Telecommunicatiewet.
(2) Richtlijn nr.89/336/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L 139).
(3) Richtlijn nr.1999/5/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91).
(4) PbEG 1999 C 190/02.
(5) Stb.1995, 387, bladzijde 29.