Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI).

Bij Kabinetsmissive van 26 oktober 2001, no.01.005082, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI).

Het ontwerpbesluit (Besluit SUWI) geeft bij het voorstel van Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) een regeling betreffende de taken van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale verzekeringsbank (Svb). Het heeft betrekking op de reïntegratie op de arbeidsmarkt van werkzoekenden en bijzondere categorieën werknemers zoals vreemdelingen en arbeidsgehandicapte werknemers. Daarbij is veel ruimte gereserveerd voor bepalingen betreffende ondersteuningsmaatregelen, waaronder financiële, en gegevensverstrekking aan en uitwisseling tussen publieke en niet-publieke instellingen die zich met integratie gaan bezighouden. De Raad van State kan zich vinden in de strekking van het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur. Het ontwerpbesluit geeft aanleiding tot de volgende vragen en kanttekeningen.

1. De subsidieregeling
Werkgevers worden op straffe van de plicht tot salarisdoorbetaling verplicht op grond van artikel 8 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten de reïntegratie te bevorderen van arbeidsgehandicapte werknemers van wie vaststaat dat een reïntegratietraject noodzakelijk is.(zie noot 1) Hiervoor kan bij succesvolle reïntegratie zowel de werknemer als de werkgever subsidie worden verleend. De Raad constateert dat het in paragraaf 4.2 van het ontwerpbesluit neergelegde subsidiestelsel door de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden veel inspanning en hoge kosten voor een werkgever zal meebrengen. In verband daarmee kan betwijfeld worden of de werkgever in de regel in staat en bereid zal zijn, ondanks de geboden subsidiemogelijkheden, met uiterste inzet aan de integratieprocedure mee te werken, zeker waar het gaat om arbeidsgehandicapte werknemers ten aanzien van wie de werkgever schat dat de kans op een succesvolle herplaatsing twijfelachtig is.(zie noot 2) Immers als 26 weken na een reïntegratieplaatsing van een werknemer blijkt dat de reïntegratie niet succesvol is verlopen, hetgeen in een aantal gevallen verwacht mag worden, wordt de op grond van tijdens het integratietraject ingediende facturen reeds verleende subsidie, voorzover deze de plaatsingssubsidie betreft, teruggevorderd. Tevens worden ook nog eens de door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst aan het UWV in rekening gebrachte kosten voor bepaalde werkzaamheden die met de integratie verband houden verhaald.(zie noot 3) Bovendien rijst de vraag of subsidieterugvordering en -verhaal dan gerechtvaardigd is indien de betrokken werkgever zich wel heeft ingezet en kosten heeft gemaakt, zeker in gevallen waarin de kans op succes al bij voorbaat gering is. In de toelichting wordt hierop niet ingegaan. De Raad adviseert de toelichting aan te vullen en, zo nodig, het ontwerpbesluit aan te passen.

2. Internationale aspecten van gegevensuitwisseling
De Raad merkt op dat in artikel 5.5 van het ontwerpbesluit is voorgeschreven dat gegevensverstrekking alleen is toegestaan indien die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang. De formulering "zwaarwegend algemeen belang" lijkt te zijn ontleend aan artikel 8, vierde lid, van richtlijn 95/46/EG.(zie noot 4), (zie noot 5) Die bepaling komt erop neer dat - naast een aantal in het tweede lid van dat artikel reeds geregelde gevallen van toegelaten verwerking van persoonsgegevens - gegevensverstrekking bij wet of besluit van een toezichthoudende autoriteit uit een oogpunt van zwaarwegend algemeen belang is toegestaan mits passende waarborgen worden geboden. Noch uit artikel 5.5, noch uit de toelichting bij het ontwerpbesluit wordt duidelijk welke die passende waarborgen zijn. Voorts merkt de Raad op dat in artikel 5.5 bij de gegevensverstrekking aan buitenlandse bestuursorganen geen onderscheid wordt gemaakt tussen landen waarmee wel en waarmee geen verdrag betreffende gegevensverstrekking is gesloten. Een dergelijk onderscheid zou van betekenis kunnen zijn met betrekking tot landen buiten de Europese Unie om wederkerigheid te waarborgen en om te waarborgen dat persoonsgegevens in het desbetreffende andere land juist en alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor die zijn verstrekt. Het college adviseert in de toelichting te beargumenteren waarom het criterium "zwaarwegend algemeen belang" in die gevallen toereikend is. Voorts adviseert het college de hiervoor bedoelde passende waarborgen, zo die er zijn, in het ontwerpbesluit te regelen dan wel die in ieder geval in de toelichting te noemen.

Overige opmerkingen

3. In artikel 2.1 wordt in aansluiting op de Wet SUWI bepaald welke categorieën vreemdelingen het recht hebben, zich als werkzoekende te laten registreren door de CWI, en welke niet. Het gestelde in het eerste lid, onderdeel a, maakt het voor de daarin bedoelde vreemdelingen, die anders dan met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd rechtmatig in Nederland verblijven, mogelijk om als werkzoekende geregistreerd te worden door de CWI. Het hierin gestelde lijkt ten minste deels een overlapping te bieden van artikel 25, eerste lid, onderdeel c, van de Wet SUWI. Dit artikelonderdeel voorziet reeds in het registratierecht voor vreemdelingen die beschikken over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning, die is voorzien van een aantekening van de Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.
De Raad adviseert, het hiervoor bedoelde onderdeel a van het ontwerpbesluit af te stemmen op de registratierechten die reeds zijn voorzien in de Wet SUWI.

4. Ingevolge artikel 18, aanhef, en ten derde, van het Europees Sociaal Handvest (ESH) heeft onder meer Nederland zich ertoe verbonden om de regelingen met betrekking tot de tewerkstelling van buitenlandse werknemers individueel of gemeenschappelijk op soepele wijze toe te passen. In het Vademecum van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt erkend dat het restrictieve regime van de Wet arbeid vreemdelingen niet voldoet aan deze doelstelling van het Handvest, maar dat hoge werkloosheid in Nederland als een sociale reden van dringende aard als bedoeld in de 18e doelstelling van deel I ESH kan worden beschouwd die het restrictieve beleid rechtvaardigt.(zie noot 6) De vraag doet zich voor welke betekenis de bedoelde bepalingen van het ESH hebben voor het recht op registratie bij de CWI, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het ontwerpbesluit.
De Raad beveelt aan, op deze vraag gemotiveerd in te gaan in de nota van toelichting.

5. Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de Wet SUWI wordt bij ministeriële regeling geregeld dat de CWI, het UWV en de Svb gegevens die zij hebben verkregen bij de uitvoering van bepaalde in het wetsvoorstel bedoelde taken, kunnen verwerken bij de uitvoering van andere taken als bedoeld in dat wetsvoorstel door die organen en de uitvoering van andere dan wettelijke taken door deze rechtspersonen. In de voorgestelde opzet is niet duidelijk of een dergelijke ministeriële regeling nog zal volgen of dat het ontwerpbesluit tot al dan niet volledig bedoelde uitvoering van de evengenoemde bepaling strekt. In verband daarmee wordt geadviseerd in de toelichting duidelijkheid over dit punt te bieden.

6. Om oneerlijke concurrentie tussen overheid en commerciële reïntegratiebedrijven te voorkomen wordt in artikel 4.1, derde lid, bepaald dat instanties die zijn vrijgesteld van de afdracht van BTW niet mogen meedingen naar reïntegratiecontracten.(zie noot 7) Het BTW-aspect is een element dat van invloed is op de concurrentieverhoudingen, maar niet de enige en evenmin de doorslaggevende factor in dezen. Naar de mening van het college is alleen al daarom de keuze voor het volstaan met vrijstelling van BTW-afdracht niet goed te verdedigen. Ook factoren als de basisfinanciering en de vennootschapsbelasting spelen een belangrijke rol.(zie noot 8) Voorts is het afhankelijk van de individuele fiscale positie van de betrokkenen welke gevolgen BTW-plicht heeft, een en ander in het bijzonder in verband met vooraftrek. De Raad meent dat de voorgestelde bepaling te beperkt is omdat allerlei instanties en ten onrechte onnodig worden uitgesloten. Bovendien lost die bepaling het vraagstuk van de oneerlijke concurrentie tussen overheid en niet-overheid niet op. Het college adviseert in het licht van het vorenstaande artikel 4.1, derde lid, en de toelichting op dit punt nader te bezien en zo mogelijk aan te passen.

7. Ingevolge artikel 4.3 worden werkgevers verplicht aan het UWV inlichtingen van verschillende aard te leveren ten behoeve van het evaluatieverslag dat de minister op grond van artikel 86 van de Wet SUWI regelmatig aan de Staten-Generaal dient over te leggen.(zie noot 9) In artikel 86 van de Wet SUWI is evenwel niet geregeld dat die verplichting bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden opgelegd. De Raad geeft daartoe in overweging de Wet SUWI aan te passen of artikel 4.3 te schrappen.

8. In de toelichting op artikel 4.4 wordt gesteld dat naast het advies van de arbodienst en een trajectplan, tevens een op artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gebaseerd plan van aanpak en een op basis van overleg tussen de diverse betrokkenen tot stand te brengen gezamenlijk plan van aanpak moeten worden opgesteld. Bij het college rijst de vraag of dat niet te veel van het goede is, waardoor de vaart uit de activiteiten ter bevordering van de reïntegratie zal worden genomen. De Raad adviseert hierop in de toelichting in te gaan. Voorts is het niet duidelijk op welk voorschrift het gezamenlijke plan van aanpak is gebaseerd en evenmin waar is vastgelegd aan welke vereisten dat minimaal moet voldoen. In verband hiermee beveelt de Raad aan daarin alsnog in de regeling te voorzien.

9. Het college signaleert dat de in de paragrafen 4.2 en 4.3 gehanteerde opzet en terminologie betreffende de daarin aan de orde zijnde subsidies niet met elkaar overeenstemmen. In de laatstgenoemde paragraaf wordt in overeenstemming met titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onderscheid gemaakt in de verschillende elementen van de subsidieverlening, -vaststelling en de betaling. In de eerstgenoemde paragraaf komen die elementen niet voor. In verband daarmee adviseert de Raad de beide paragrafen meer met elkaar in overeenstemming te brengen en af te stemmen op titel 4.2 Awb.

10. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 12 december 2001, no.W12.01.0543/IV, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Ontwerpbesluit
- In artikel 2.1, eerste lid, onder a, daar de bedoelde bepalingen reeds in de hierna genoemde artikelen zelf staan, "krachtens artikel 2 of 3 van de Wet arbeid vreemdelingen" wijzigen in: ingevolge artikel 2 of 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.
- Voorts in artikel 2.1, eerste lid, steeds onderdeel "m" van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 wijzigen in: l.
- In artikel 2.2 "De overdracht van een aanvraag" wijzigen in: De overdracht van een aanvraag aan het UWV.
_ In artikel 4.1, eerste lid, "het gemeentebestuur", in overeenstemming met artikel 14, eerste lid, van het voorstel van Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wijzigen in: het college van burgemeester en wethouders.
- Voorts artikel 4.3 in verband met de beperkte relatie met het onderwerp van de desbetreffende paragraaf, te weten: subsidieverstrekking aan werkgevers, met vernummering van de andere artikelen van die paragraaf verplaatsen naar het slot van die paragraaf.
- In artikel 4.4, eerste lid, onder b, "dit instituut" ter voorkoming van misverstanden vervangen door: het UWV.
- Artikel 4.5, aanhef, "Het UWV kan, in aanvulling op de in artikel 4.4 bedoelde subsidie, subsidie aan de werkgever verstrekken indien:" in verband met het feit dat geen sprake is van een bevoegdheid met een keuze voor het UWV wijzigen in: Het UWV verstrekt de werkgever, in aanvulling op de in artikel 4.4 bedoelde subsidie, op diens verzoek subsidie indien:.
- In artikel 4.11, eerste lid, "of met die arbeid in een periode van één jaar ten minste gedurende 26 weken inkomsten heeft verworven" wijzigen in: of met arbeid als zelfstandige in een periode van één jaar ten minste gedurende 26 weken inkomsten heeft verworven.
- Voorts in het derde lid van artikel 4.11 tussen "kunnen" en "regels" invoegen: nadere.

Nota van toelichting
- In het algemeen deel, paragraaf 5, onderdeel Systematische gegevensverstrekking, in de laatste zin "het genoemde artikel" wijzigen in een artikel met bijbehorend nummer.
- Bovendien in hetzelfde onderdeel "in die paragraaf van het besluit" wijzigen in: in hoofdstuk 5 van het besluit.
- In het algemeen deel, paragraaf 6, de zin "De aangehaalde bepalingen zijn" wijzigen in: Bij de tweede nota van wijziging zijn met betrekking tot de beveiliging van door de CWI, het UWV en de Svb te verstrekken gegevens de daarna tot de artikelen 62 tot en met 71 vernummerde bepalingen in de Wet SUWI opgenomen.
- In de toelichting op artikel 4.4 laatste alinea van het eerste deel, "Op grond van het derde lid" in de zin die met die opening begint, vervangen door: Op grond van het derde lid, juncto eerste lid, onder d.
- In de toelichting op artikel 4.11, laatste zin, "artikel 4.8, onder b" wijzigen in: artikel 4.10, onder b.



Nader rapport (reactie op het advies) van 13 december 2001


1. De Raad merkt op dat de werkgever een reïntegratietraject dient in te kopen voor arbeidsgehandicapte werknemers indien dat nodig is. Daarvoor kan de werkgever subsidie aanvragen bij het UWV. Volgens de Raad leidt het in paragraaf 4.2 van het ontwerpbesluit neergelegde stelsel tot veel inspanningen en hoge kosten voor de werkgever door de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden. In verband daarmee betwijfelt de Raad of de werkgever met uiterste inzet aan de reïntegratie zal meewerken, zeker waar het gaat om werknemers ten aanzien van wie de werkgever de kans op een succesvolle herplaatsing laag inschat. Immers als een reïntegratie niet succesvol verloopt, wordt de reeds verleende subsidie teruggevorderd door het UWV. Tevens worden ook nog eens de door het reïntegratiebedrijf of arbodienst aan het UWV in rekening gebrachte kosten voor bepaalde werkzaamheden verhaald.
Het kabinet deelt de opvatting van de Raad niet. De subsidieregeling is naar het oordeel van het kabinet helder en simpel vormgegeven en de administratieve lasten voor werkgevers zijn zeer beperkt gehouden. Dit kan als volgt worden toegelicht. Ten eerste behoeft de werkgever de noodzakelijke gegevens voor de aanvraag om subsidie niet zelf aan het UWV te verstrekken. De arbodienst of het reïntegratiebedrijf kan deze gegevens namens de werkgever verstrekken. Ten tweede dient slechts een gering aantal gegevens aan het UWV te worden verstrekt. Volstaan kan worden met de volgende gegevens:
- een verklaring van de arbodienst waarin is aangegeven dat de betreffende werknemer arbeidsgehandicapt is en dat voor hem in het bedrijf van zijn werkgever geen passende arbeid voorhanden is;
- een trajectplan waarin is aangegeven welke diensten voor de betreffende werknemer zullen worden ingekocht;
- de facturen op basis waarvan de door de reïntegratiebedrijven verleende diensten zijn betaald.
Om voor de plaatsingssubsidie in aanmerking te komen dient de werkgever slechts aanvullend aan het UWV te melden op welke datum, in welke functie en bij welke werkgever de betrokken werknemer is geplaatst.

Anders dan de Raad is het kabinet van mening dat de werkgever er alle belang bij heeft zich tot het uiterste in te zetten om zijn arbeidsgehandicapte werknemers te reïntegreren. In dit verband merkt het kabinet op dat de werkgever bij plaatsing van een arbeidsgehandicapte werknemer ook bespaart op zijn lasten in verband met loondoorbetaling en/of Pemba-premie. De subsidie is derhalve te beschouwen als een extra financiële stimulans voor de werkgever.

Anders dan de Raad stelt, wordt bij niet-plaatsing de reeds verleende subsidie niet teruggevorderd. Op basis van de ingediende facturen wordt de helft van de trajectkosten vergoed. Deze basissubsidie wordt niet teruggevorderd indien de reïntegratie niet tot plaatsing leidt. Niet-plaatsing heeft uiteraard wel tot gevolg dat de plaatsingssubsidie niet wordt verstrekt.
Evenmin heeft niet-plaatsing tot gevolg dat door de arbodienst of het reïntegratiebedrijf gemaakte kosten door het UWV op de werkgever worden verhaald. De bepaling waarnaar de Raad verwijst, artikel 4.11 van het o.b., heeft betrekking op het verhaal van kosten in verband met een door het UWV aan de arbeidsgehandicapte werknemer toegekende persoonsgebonden reïntegratiebudget (PRB). Indien de reïntegratie van deze werknemer niet succesvol is, dient de werkgever de helft van de kosten voor het reïntegratietraject te vergoeden. Op die manier draagt deze werkgever hetzelfde financiële risico als een werkgever die een arbeidsgehandicapte werknemer reïntegreert die geen PRB heeft aangevraagd.
Het kabinet ziet naar aanleiding van het voorgaande dan ook geen aanleiding om het ontwerpbesluit of de toelichting te wijzigen.

2. Voor artikel 5.5 van het Besluit, dat de gegevensverstrekking buiten Nederland regelt is rekening gehouden met de door de Raad genoemde EG-richtlijn betreffende bescherming van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens. Het (zwaarwegende) algemene belang waarnaar wordt verwezen in artikel 5.5 betreft in eerste instantie artikel 7, onderdeel e, van die richtlijn en vervolgens als het om de verwerking van bepaalde categorieën gegevens gaat, het door de Raad aangehaalde artikel 8, vierde lid, van de richtlijn. In die artikelen wordt verwerking van persoonsgegevens toegestaan indien dit noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van (zwaarwegend) algemeen belang. Uit de overwegingen bij de richtlijn blijkt (overweging 34) dat bij zo'n zwaarwegend algemeen belang gedacht wordt aan gebieden als volksgezondheid en sociale bescherming. De Lidstaten dienen dan wel te zorgen voor passende waarborgen voor gegevensbescherming, indien het tenminste bijzondere gegevens betreft. Daarvan mag worden uitgegaan bij de EG-landen. Dit hoeft dus niet nadrukkelijk in artikel 5.5 geregeld te worden. Daarnaast heeft artikel 5.5. ook betrekking op gegevensverstrekking aan derde, niet EG-Ianden. Dan gelden de bepalingen over het verstrekken van gegevens aan derde landen, waarbij geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau aanwezig is. Artikel 77 van de Wet bescherming persoonsgegevens regelt dat in dat geval wel gegevensverstrekking kan plaatsvinden als de doorgifte van gegevens noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang. Uit overweging 58 bij de EG-richtlijn blijkt, dat daarbij met name gedacht is aan internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten. Daarop heeft de in artikel 5.5. bedoelde gegevensverstrekking juist betrekking. Voor die gegevensverstrekking kan de eis van passende waarborgen dus niet gesteld worden. Dat neemt niet weg dat deze gegevensuitwisseling aan niet-EG-landen ook vaak zijn grondslag vindt in socialezekerheidsverdragen. Om te voldoen aan de EG-richtlijn hoeft de eis van passende waarborgen niet gesteld te worden en ook geen nader onderscheid gemaakt te worden naar de aanwezigheid van sociale zekerheidsverdragen. Het artikel wordt dus niet aangepast. De toelichting zal naar aanleiding van de opmerking van de Raad wel worden aangevuld.

3. De constatering van de Raad dat artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, overlap vertoont met artikel 25, eerste lid, onderdeel c, van de Wet SUWI is juist. Overeenkomstig het advies van de Raad is de redactie van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, afgestemd op de registratierechten die in de Wet SUWI zijn voorzien.

4. De Raad stelt de vraag aan de orde welke betekenis de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest hebben voor het recht op registratie bij de CWI, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het o.b.

Het kabinet merkt hierbij allereerst op, dat artikel 18, derde lid, van het Europees Sociaal Handvest in de eerste plaats ziet op de regelingen met betrekking tot de tewerkstelling van vreemdelingen, i.e. de regelingen die bepalen of en in hoeverre vreemdelingen - onderdanen van staten die het Handvest hebben bekrachtigd - hier te lande arbeid mogen verrichten. Deze materie wordt in Nederland beheerst door de Wet arbeid vreemdelingen, waar het door de Raad genoemde Vademecum over handelde. In casu gaat het evenwel om een regeling die betrekking heeft op voorzieningen die werkzoekenden faciliteren, en niet om de tewerkstelling zelve.

Los daarvan zij opgemerkt dat de voorgestelde regeling inhoudelijk een voortzetting vormt van de regeling op het punt van de registratie, zoals die vorm heeft gekregen ter gelegenheid van de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 per 1 april jl. De regeling met betrekking tot de registratie van vreemdelingen door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is bij die gelegenheid ten gunste van vreemdelingen verruimd, zodat - ook wanneer er vanuit zou worden gegaan dat het registratierecht onder de werkingssfeer van artikel 18 van het Handvest moet worden gerekend - moet worden geconcludeerd dat Nederland voldoet aan de in artikel 18, derde lid, van het Handvest neergelegde verplichting.

De nota van toelichting is naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State aangevuld.

5. Naar aanleiding van een opmerking van de Raad is in de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.1 duidelijk gemaakt dat in de Regeling SUWI invulling zal worden gegeven aan de delegatiebepaling, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, betreffende het verwerken bij de uitvoering van andere wettelijke taken of andere dan wettelijke taken van gegevens die zijn verkregen bij de uitoefening van wettelijke taken.

6. Met betrekking tot het voorkomen van oneerlijke concurrentie tussen overheid en commerciële reïntegratiebedrijven is in het derde lid van artikel 4.1 een bepaling opgenomen. In het ontwerpbesluit was deze toegeschreven op de afdracht van BTW. Mede naar aanleiding van het op 7 november 2001 met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Tweede Kamer gevoerde algemeen overleg over deze bepaling, is de tekst inmiddels algemener geformuleerd. Aangegeven is thans dat de selectie en gunning van reïntegratieovereenkomsten uitsluitend plaats mag vinden op basis van offertes met vergelijkbare kosten. Het gaat hierbij immers, zoals de Raad ook concludeert, niet uitsluitend om de afdracht van BTW. Dit is thans ook in de nota van toelichting aangegeven. Overigens zal met betrekking tot BTW-kosten in compensatie voor gemeenten worden voorzien.

7. De Raad merkt op dat artikel 86 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen geen bevoegdheid bevat om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur werkgevers te verplichten inlichtingen ten behoeve van een evaluatieverslag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan te leveren en geeft in overweging artikel 4.3 te schrappen.

Artikel 4.3 is echter als subsidievoorwaarde gebaseerd op de delegatiebepaling in artikel 16a van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten en is om die reden gehandhaafd in het besluit. Naar aanleiding van de redactionele kanttekening daarover van de Raad is artikel 4.3, onder vernummering tot artikel 4.5, verplaatst naar het slot van de paragraaf. Hiermee komt ook het karakter van subsidievoorwaarde van het artikel beter tot uitdrukking.

8. De Raad merkt op dat in de toelichting op artikel 4.4 wordt gesteld dat naast het advies van de arbodienst en een trajectplan, tevens een op artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gebaseerd plan van aanpak en een op basis van overleg tussen de diverse betrokkenen tot stand te brengen gezamenlijk plan van aanpak moet worden opgesteld. De Raad vraagt zich af of dat niet te veel van het goede is, waardoor de vaart uit de activiteiten ter bevordering van de reïntegratie zal worden genomen.

9. De Raad adviseert de opzet en terminologie van de paragrafen 4.2 en 4.3 af te stemmen op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en daarmee beide paragrafen meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is rechtstreeks van toepassing op de subsidieverstrekking, bedoeld in paragraaf 4.2 van het besluit. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dient de in deze titels opgenomen bepalingen in acht te nemen, ook zonder dat deze worden herhaald in het besluit.

In paragraaf 4.3 van het besluit wordt naast het verstrekken van een persoonsgebonden budget in de vorm van een subsidie, dat als subsidieverstrekking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd, ook het sluiten van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst geregeld. Het sluiten van een dergelijke overeenkomst door het UWV met een reïntegratiebedrijf ten behoeve van een arbeidsgehandicapte kan niet worden beschouwd als subsidieverstrekking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de verschillende elementen van de subsidieverlening, -vaststelling en de betaling uit de Algemene wet bestuursrecht hierop dus niet van toepassing zijn en om verwarring met de toepasselijkheid daarvan op het persoonsgebonden budget in de vorm van een subsidie te voorkomen, zijn bedoelde elementen in paragraaf 4.3 wel uitgeschreven.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is, ter verduidelijking, de reden voor het in paragraaf 4.2 niet en in paragraaf 4.3 wel opnemen van bepaalde elementen uit titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht in het algemeen deel van de nota van toelichting bij het besluit uitgeschreven. Daarbij is aangegeven dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de bepalingen uit bedoelde titel van de Algemene wet bestuursrecht bij subsidieverstrekking als bedoeld in paragraaf 4.2 in acht dient te nemen.

10. De redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft, zijn overgenomen, met uitzondering van de opmerking dat aan artikel 4.11, eerste lid, de zinsnede "als zelfstandige" dient te worden toegevoegd. Deze zinsnede is niet toegevoegd omdat activiteiten in het kader van het starten van een eigen bedrijf, zoals het verstrekken van een starterskrediet, zijn uitgesloten van financiering met een persoonsgebonden reïntegratiebudget.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid



(1) Artikel 8 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, zoals dat is gewijzigd bij het nog in werking te treden artikel 57, onderdeel E, van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 629, boek 7 van het Burgerlijk wetboek.
(2) Bijvoorbeeld ten gevolge van de subsidieregelgeving in de Algemene wet bestuursrecht met voorlopige en definitieve subsidiebeschikkingen en beschikkingen betreffende voorwaardelijke voorschotbetalingen, alsmede de in het ontwerpbesluit voorgeschreven verplichte driemaandelijkse schriftelijke voortgangsrapportage aan het UWV en de diverse op te stellen plannen.
(3) Artikel 4.6, tweede lid, respectievelijk artikel 4.11, eerste en tweede lid, van het ontwerpbesluit.
(4) Nota van toelichting, algemeen deel, paragraaf 4, onderdeel Buitenlandse organen.
(5) Richtlijn nr.95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281; bladzijde 31).
(6) Vademecum Wet arbeid vreemdelingen van de Algemene Directie van de Arbeidsvoorziening, 2001, bladzijde 39.
(7) Nota van toelichting, algemeen deel, paragraaf 4.1, tweede alinea.
(8) Vergelijk de punten 8f en 13, van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel Markt en Overheid (kamerstukken II 2001/02, 28 050, A, blz.16).
(9) Nota van toelichting, toelichting op artikel 4.3.