Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het koninklijk besluit van 9 augustus 1948 tot uitvoering van artikel 12 van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb.I 362) en van het koninklijk besluit van 6 september 1949 tot uitvoering van artikel 11 van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb.J 418) in verband met de inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het koninklijk besluit van 9 augustus 1948 tot uitvoering van artikel 12 van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb.I 362) en van het koninklijk besluit van 6 september 1949 tot uitvoering van artikel 11 van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb.J 418) in verband met de inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Bij Kabinetsmissive van 21 februari 2002, no.02.000882, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het koninklijk besluit van 9 augustus 1948 tot uitvoering van artikel 12 van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb.I 362) en van het koninklijk besluit van 6 september 1949 tot uitvoering van artikel 11 van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb.J 418) in verband met de inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Het ontwerpbesluit is met het oog op de belastingherziening 2001 gericht op actualisering van twee algemene maatregelen van bestuur inzake de uitkering van buitengewone pensioenen, waarvan genoten inkomsten moeten worden afgetrokken. Opvallend is dat voor de opnieuw gedefinieerde inkomsten benamingen blijven gelden die reeds werden gebruikt in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) en die niet in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn overgenomen.
De regering heeft het voornemen geuit, om voor het bewaren van inkomensneutraliteit ook bij de betrokken buitengewone pensioenen gecorrigeerde inkomensbegrippen te zullen toepassen.(zie noot 1) Het ontwerpbesluit geeft aan dit voornemen uitvoering. In het ontwerpbesluit lijkt evenwel onvoldoende rekening te worden houden met de aanpassingssystematiek die vooral voor het handhaven van inkomensneutraliteit in het algemeen ingang heeft gevonden.
Het ontwerpbesluit geeft aanleiding tot enkele opmerkingen over het voorgestelde begrippenapparaat en over de vraag of met de invulling hiervan voldoende inkomensneutraliteit wordt bereikt. De Raad van State is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1. Als maatstaf voor de vaststelling van het bedrag van de met het buitengewoon pensioen te verrekenen genoten inkomsten geldt in de huidige besluiten het onzuivere inkomen in de zin van de Wet IB 1964. Dit inkomensbegrip komt niet meer voor in de Wet IB 2001. In verband hiermee wordt in het onderhavige ontwerpbesluit een andere maatstaf voorgesteld. De nieuwe maatstaf is: het totaal van het inkomen uit werk en woning, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdelen a tot en met e, Wet IB 2001, vermeerderd met de feitelijke inkomsten uit vermogen en verminderd met de correcties in verband met het vervallen van het arbeidskostenforfait en het beperken van het reiskostenforfait.
De inkomsten uit de boxen 2 (het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang) en 3 (het belastbare inkomen uit sparen en beleggen) worden buiten de verrekenbare inkomsten gelaten.
Deze opzet roept de volgende bedenkingen op.

a. De nieuwe maatstaf wijkt inhoudelijk af van de oude. Dit komt onder meer doordat de inkomsten uit aanmerkelijk belang niet meer in aanmerking worden genomen. Tot en met 1996 werden deze inkomsten geheel forfaitair bepaald.(zie noot 2) Vanaf 1997 worden echter tevens de werkelijke inkomsten uit aanmerkelijk belang, waaronder dividend, als inkomen fiscaal in aanmerking genomen.(zie noot 3) Deze werkelijke inkomsten dienen, ook als wordt gelet op de gerechtelijke uitspraak die in de nota van toelichting wordt aangevoerd(zie noot 4), te worden gerekend tot de feitelijk genoten inkomsten waarmee de pensioenuitkeringen worden gekort.

b. Tot de te verrekenen inkomsten worden onder meer de "feitelijke inkomsten uit vermogen" gerekend. In de nota van toelichting wordt niet duidelijk gemaakt, op welke inkomsten in de zin van de Wet IB 2001 deze aanduiding ziet; in die wet komt de vermelde aanduiding als zodanig niet voor. In de nota van toelichting wordt opgemerkt dat de inkomsten uit de boxen 2 en 3 buiten beschouwing blijven.(zie noot 5) Box 2 betreft deels werkelijk genoten inkomsten uit vermogen, zoals hiervoor reeds is aangegeven. Box 3 behelst een forfaitaire rendementsberekening voor inkomsten uit sparen en beleggen en betreft in het geheel niet de werkelijk genoten inkomsten. Vooral aangaande box 3 rijst dan de vraag of de aanduiding "feitelijke inkomsten uit vermogen" in de plaats treedt van de bij verrekening buiten beschouwing te laten forfaitair vastgestelde box-inkomsten. Indien dit zo is, dan gaat het om inkomensgegevens waarop het stelsel van de Wet IB 2001 niet is ingericht. Die omstandigheid vormt op zich een handicap voor het controleren op juistheid enz. van de bedoelde, door de pensioengerechtigden zelf op te geven feitelijke inkomensgegevens. De vraag doet zich bovendien voor of die controle effectief kan plaatsvinden daar de belastingdienst zelf het vermogensinkomen van box 3 forfaitair vaststelt. Voor dat doel is het bewaren en doorgeven van gegevens van feitelijke vermogensinkomsten, zoals spaarrente, overbodig geworden, wat uitvoeringstechnisch juist een belangrijk voordeel is voor belastingdienst en bankwezen.
Het vaststellen van de "feitelijke inkomsten uit vermogen" en het controleren van deze inkomensgegevens is naar de mening van de Raad minder eenvoudig dan de toelichting het doet voorkomen. De Raad adviseert de toelichting uit te breiden.

c. Het begrip "onzuiver inkomen" komt - min of meer incidenteel - ook voor in andere regelingen met betrekking tot inkomensafhankelijke uitkeringen of bijdragen.(zie noot 6) In de toelichting op het ontwerpbesluit wordt niet ingegaan op de vraag hoe in die andere regelingen de vervanging van het begrip onzuiver inkomen is of zal worden vormgegeven. Het kabinet heeft de aanbevelingen onderschreven van de commissie Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen (de commissie-Derksen), tot het uniformeren van het inkomensbegrip dat als maatstaf wordt gehanteerd in inkomensafhankelijke regelingen.(zie noot 7) De Raad beveelt aan de toelichting in verband hiermee aan te vullen en de regeling zo nodig aan te passen.

d. Bij de nieuwe maatstaf wordt onder meer een correctie in de vorm van een vermindering wegens het beperken van het reiskostenforfait toegepast. In de toelichting wordt aangegeven dat aansluiting is gezocht bij de systematiek van de Aanpassingswet Wet IB 2001. In deze wet wordt de correctie wegens het beperken van het reiskostenforfait echter beperkt tot de jaren 2001 tot en met 2003. Dit betekent dat het voorstel op dit punt ter voortzetting van inkomensneutraliteit ingaande 2004 niet langer aansluit bij de systematiek van de Aanpassingswet. Dit verschil met de Aanpassingswet dient voldoende gemotiveerd tot uiting te komen in de nota van toelichting.

e. De nieuwe maatstaf wordt nog steeds het "onzuiver inkomen" genoemd. Deze term, ontleend aan de Wet IB 1964, is met ingang van de Wet IB 2001 afgeschaft. Het handhaven van een inmiddels verouderde term met een geactualiseerde inhoud strookt niet met de geldende fiscale systematiek en ook niet met inkomensafhankelijke regelingen waarin de terminologie wél is afgestemd op de nieuwe Wet inkomstenbelasting. De voorgestelde aanpak werkt verwarring en complicaties in de hand. De Raad adviseert tot het gebruik van een terminologie geharmoniseerd met die in andere inkomensafhankelijke regelingen.

2. In de artikelen I, onder A, en in II, onder A, wordt belastbaar inkomen gedefinieerd als verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 Wet IB 2001. Het begrip belastbaar inkomen wordt in de beide besluiten die worden gewijzigd gebruikt om te bepalen of voor de belastingheffing sprake is geweest van een vermindering in verband met verschillende premies.(zie noot 8) Het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 Wet IB 2001 kan niet op deze wijze worden gebruikt. De Raad adviseert om de term belastbaar inkomen alleen te gebruiken in artikel 3 van beide besluiten waar het gaat om premies die betaald zijn over 1984 en voorgaande jaren. Het belastbaar inkomen heeft dan de betekenis die het had in de Wet IB 1964. De Raad adviseert om met het wijzigingsbesluit de artikelen 2 en 3 van de uitvoeringsbesluiten overigens zodanig te wijzigen dat geen gebruik meer wordt gemaakt van de term belastbaar inkomen.

3. Ingevolge artikel IV werkt het besluit terug tot en met 1 januari 2001. Bij dit voorstel tot terugwerkende kracht geeft de nota van toelichting geen uitleg of motivering. De noodzaak van aanpassing aan de nieuwe Wet IB 2001 is op zichzelf evident. Voor terugwerkende kracht dienen bijzondere redenen te gelden, zeker nu deze terugwerkende kracht zou moeten teruggaan tot 1 januari 2001. Voorts is de vraag hoe in de inmiddels verstreken periode toepassing is gegeven aan het verstrekken van (voorschotten van) pensioenuitkeringen, daar niet langer kon worden uitgegaan van inmiddels vervallen fiscale begrippen. De Raad is van oordeel dat een nadere toelichting noodzakelijk is.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 31 maart 2003


Het ontwerp houdende wijziging van de koninklijke besluiten van 9 augustus 1948 tot uitvoering van artikel 12 van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. I 362) en van 6 september 1949 tot uitvoering van artikel 11 van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. J 418) - verder te noemen kortingsbesluiten - heeft de Raad van State aanleiding gegeven tot enkele opmerkingen over het voorgestelde begrippenapparaat en over de vraag of met de invulling hiervan voldoende inkomensneutraliteit wordt bereikt. In verband daarmee wordt een aanpassing van het ontwerp wenselijk geacht.

1a. In de nota van toelichting is de argumentatie aangepast waarom de inkomsten uit aanmerkelijk belang buiten de maatstaf voor de vaststelling van het bedrag van de met het buitengewoon pensioen te verrekenen genoten inkomsten worden gelaten. Uit deze argumentatie blijkt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) de inkomsten uit aanmerkelijk belang ook na 1 januari 1997 buiten de vaststelling van de te verrekenen inkomsten laat. Het ontwerp geeft aan deze bestaande praktijk een formele basis. De nieuwe maatstaf is daarmee voor de gerechtigden inkomensneutraal.

1b. In het besluit is ter voorkoming van onduidelijkheden de term "feitelijke inkomsten uit vermogens" (artikel 1 van de kortingsbesluiten) vervangen door: feitelijke inkomsten uit sparen en beleggen. Daarnaast is in de nota van toelichting de passage over het door de PUR verkrijgen van de gegevens betreffende feitelijke inkomsten aangepast.

1c. De Commissie Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen (Commissie Derksen) heeft in 1996 de opdracht gekregen om voorstellen te ontwikkelen voor de afstemming van de verschillende inkomensafhankelijke subsidie- en eigenbijdrageregelingen. Het gaat hierbij dus om de regelingen waarbij de overheid aan het gebruik van een bepaalde voorziening (een goed of een dienst) een subsidie verbindt die afhankelijk is van hoogte van het inkomen.
Ook kan de overheid bij het gebruik van een voorziening een inkomensafhankelijke eigen bijdrage heffen.
De kortingsbesluiten zijn regelingen van een andere aard. Hierin zijn de nadere regels gesteld betreffende de inkomsten die voor de verrekening met het buitengewoon pensioen in aanmerking komen. De aanbevelingen van de Commissie Derksen zijn derhalve niet relevant voor de kortingsbesluiten. Teneinde misverstanden te voorkomen is de verwijzing in de nota van toelichting naar de beleidsuitgangspunten die door het kabinet zijn geformuleerd voor de wijze waarop moet worden omgegaan met de gevolgen van de belastingherziening 2001 voor de inkomensafhankelijke regelingen geschrapt.

1d. In de nota van toelichting is nader gemotiveerd waarom de vermindering van het reiskostenforfait ook na 2003 wordt gehandhaafd.

1e. Ter voorkoming van verwarring en complicaties is de term "onzuiver inkomen" in het besluit en de nota van toelichting vervangen door de term "kortingsinkomen". Voor de reden waarom voor dit specifiek voor de kortingsbesluiten geldende begrip is gekozen, verwijs ik naar mijn antwoord onder punt 1.c.

2. De opmerking van de Raad van State betreffende de definitie van de term "belastbaar inkomen" is aanleiding geweest mij nog eens te beraden op het gebruik van deze term in de artikelen 3, onderdeel a, tweede volzin, van de kortingsbesluiten. Uit de derde volzin volgt dat het hierbij gaat om premies die betaald zijn over 1984 en daaraan voorafgaande jaren.
Derhalve zijn de tweede en derde volzin van artikel 3, onderdeel a, van de kortingsbesluiten verworden tot een dode letter. In de artikelen I en II van het besluit is een nieuw onderdeel C opgenomen waarin is geregeld dat de tweede en derde volzin van artikel 3, onderdeel a, van de betreffende kortingsbesluiten komen te vervallen. Omdat het enige andere artikel uit de kortingsbesluiten waarin de term "belastbaar inkomen" werd gehanteerd reeds was komen te vervallen (artikelen I en II, onder B) is uit artikel 1 van de kortingsbesluiten (artikelen I en II, onder A) de definitie van deze term verwijderd.

3. In de nota van toelichting is aangegeven hoe de voorlopige vaststelling van de pensioenen in de jaren 2001 en 2002 door de PUR heeft plaatsgevonden. Voorts is hierin nader gemotiveerd waarom aan het besluit terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 is gegeven.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport



(1) Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001, Kamerstukken II 1999/2000, 27 184, nr.3, blz.3.
(2) Wet IB 1964, artikelen 39-41 (vervallen ingevolge de wet van 13 december 1996, Stb.652).
(3) Wet IB 1964, artikel 20a, en Wet IB 2001, artikel 4.12.
(4) Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 oktober 1990 (BPW 1987/120).
(5) Nota van toelichting, onder "Onzuiver inkomen", derde alinea.
(6) Kamerstukken II 1999/2000, 27 184, nr.3, blz.3.
(7) Zie onder meer Kamerstukken II 1997/98, 24 515, nr.44, blz.5, zesde tekstblok.
(8) De artikelen 2, derde lid, en 3, onderdeel a, van het Besluit tot uitvoering van artikel 12 der Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, en van het Besluit tot uitvoering van artikel 11 der Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers.