Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met het toestaan van retroreflecterende belijningen op zware bedrijfsauto's en aanhangwagens.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met het toestaan van retroreflecterende belijningen op zware bedrijfsauto's en aanhangwagens.

Bij Kabinetsmissive van 21 oktober 2002, no.02.004760, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met het toestaan van retroreflecterende belijningen op zware bedrijfsauto's en aanhangwagens.

Dit besluit strekt tot opneming in het Voertuigreglement van de eisen neergelegd in Reglement 104 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (hierna: ECE). Reglement 104 bevat voorschriften waaraan reflecterende belijning en belettering op zware bedrijfswagens moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een ECE-goedkeuring. Reglement 104 is op 15 januari 1998 toegevoegd aan de in ECE-verband gesloten Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuring verleend op basis van deze eisen (hierna: de Overeenkomst).
Het Voertuigreglement bepaalt dat bedrijfsauto’s alleen mogen zijn voorzien van die lichten en reflectoren die met zoveel woorden zijn toegestaan. Dit laatste gebeurt (onder voorwaarden) in dit ontwerpbesluit met betrekking tot reflecterende belijning en belettering. Met deze wijziging loopt Nederland vooruit op EG-regelgeving. De Europese Gemeenschap (EG) is in 1997 toegetreden tot de Overeenkomst, en de Raad heeft Reglement 104 op 26 juni 2001 aanvaard. De voorschriften van Reglement 104 zullen te zijner tijd worden opgenomen in het bestaande EG-keuringsstelsel.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt terzake enkele opmerkingen betreffende de verenigbaarheid van het ontwerpbesluit met de EG-eisen inzake de vrije interne markt, de bepaling inzake markering van een samenstel van voertuigen en de notificatie van het ontwerpbesluit. De Raad is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Het Voertuigreglement bevat toelatingseisen en permanente eisen, die zijn opgenomen in respectievelijk hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5. Toelatingseisen zijn de eisen waaraan een (nieuw) type voertuig of voertuigonderdeel moet voldoen om een typegoedkeuring te krijgen.(zie noot 1) Permanente eisen betreffen het gebruik van individuele voertuigen op de weg; het is verboden in een voertuig te rijden dat niet aan de permanente eisen voldoet. Het toestaan van bepaalde reflecterende belijningen in de artikelen 3.3.46 en 5.3.57 in het onderhavige besluit betreft respectievelijk de toelatingseisen en de permanente eisen. Artikel 3.3.46 heeft dus als gevolg dat een type voertuig waarop een dergelijke belijning is aangebracht kan worden goedgekeurd. Artikel 5.3.57 bewerkstelligt dat het niet langer verboden is om te rijden met een bedrijfsauto waarop zo’n markering is aangebracht. De voorgestelde artikelen 3.7.46 en 5.12.57 bevatten een regeling voor aanhangers, die identiek is aan de regeling van de artikelen 3.3.46 en 5.3.57. Wat hier over de markering van bedrijfsauto’s wordt opgemerkt geldt mutatis mutandis ook voor de markering van aanhangwagens. Daarnaast bevat artikel 3.8.7 de toelatingseisen voor reflecterend markeringsmateriaal wanneer het als los onderdeel, dus niet aangebracht op een voertuig, op de markt wordt gebracht.
Artikel 3.3.46 eist voor toelating echter dat reflecterende markeringen voldoen aan, en zijn aangebracht overeenkomstig, Reglement 104. Ten aanzien van het gebruik geldt, op grond van artikel 5.3.57, dat het op de auto aangebrachte reflecterende materiaal moet zijn voorzien van een door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgesteld goedkeuringsmerk, en dat de minister voorschriften stelt betreffende de installatie van de markeringen. Voor het materiaal waar de markeringen (als los onderdeel) van zijn gemaakt stelt artikel 3.8.7 de eis dat het voldoet aan Reglement 104.
Gevolg van het feit dat artikel 3.3.46 voor toelating de eis stelt van overeenstemming met Reglement 104 is dat nieuwe bedrijfsauto’s uit andere EG-landen, als ze voorzien zijn van reflecterende markering die niet voldoet aan de voorschriften van Reglement 104, in Nederland niet worden toegelaten tot het wegverkeer. Voor bedrijfsauto’s uit andere EG-landen geldt ingevolge artikel 5.3.57 dat er niet mee mag worden gereden als er markeringen op zijn aangebracht die niet van het door de minister vastgestelde keurmerk zijn voorzien. Het nieuwe artikel 3.8.7 leidt ertoe dat (materialen voor) reflecterende markeringen als los onderdeel geen typegoedkeuring zullen krijgen als ze niet aan de eisen van Reglement 104 voldoen.
Gelet op het voorgaande levert het besluit een "maatregel van gelijke werking" op als bedoeld in artikel 28 van het EG-Verdrag, voorzover het de typegoedkeuring betreft van nieuwe bedrijfsauto’s en van belijningsmateriaal als los onderdeel (artikelen 3.3.46 en 3.8.7). In zoverre is dus sprake van een inbreuk op het vrije verkeer van goederen binnen de EG. Het verbod (vervat in artikel 5.3.57) op het rijden met voertuigen die een belijning hebben die niet voldoet aan Reglement 104 levert een beperking op van grensoverschrijdend vervoer. Dergelijke beperkingen worden bestreken door artikel 71 van het EG-Verdrag. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen leest in dit artikel blijkens de jurisprudentie(zie noot 2) een verbod op ongerechtvaardigde belemmeringen van het grensoverschrijdend vervoer; dit verbod loopt parallel met de bepalingen omtrent het vrije verkeer van diensten (artikelen 49 en volgende van het EG-Verdrag).
Een maatregel van gelijke werking kan onder omstandigheden worden gerechtvaardigd met een beroep op onder meer de openbare orde, de openbare veiligheid en de bescherming van de gezondheid of het leven van personen. In het kader van artikel 49 (en dus ook van artikel 71) kunnen openbare orde, openbare veiligheid en de volksgezondheid onder omstandigheden rechtvaardigingsgronden opleveren.
De Raad adviseert om in de nota van toelichting aandacht te besteden aan de relatie van de voorgestelde bepalingen tot de genoemde artikelen van het EG-Verdrag. Daarbij zal gemotiveerd moeten worden waarom de desbetreffende belemmeringen gerechtvaardigd worden geacht.

2. Naar aanleiding van het voorgestelde tweede lid van artikel 5.18.38 merkt de nota van toelichting op dat, bij een samenstel van een bedrijfsauto en aanhangwagen die beide van een markering zijn voorzien, de markering niet gelijk hoeft te zijn. Wanneer echter één van beide voertuigen voorzien is van een lijn- of contourmarkering aan de zijkant en het andere alleen van een markering aan de achterkant, doet zich een zelfde gevaarlijke situatie voor als in het geval dat het ene voertuig wel een markering heeft en het andere niet. De Raad adviseert de tekst van het besluit op dit punt aan te passen.

3. Het ontwerpbesluit is op 5 september 2002 gemeld aan de Europese Commissie ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Notificatierichtlijn.(zie noot 3) Volgens artikel 9, eerste lid, van deze richtlijn moeten de lidstaten goedkeuring van een ontwerp voor een technisch voorschrift uitstellen tot drie maanden na de datum waarop de Commissie de melding heeft ontvangen. Deze "status-quo-termijn" van drie maanden is derhalve op 5 december 2002 verstreken. De termijn wordt langer (zes, twaalf of achttien maanden) als de Commissie of één van de andere lidstaten binnen drie maanden gemotiveerd aangeeft dat het ontwerpvoorschrift mogelijk belemmerend werkt voor de vrije interne markt, of als de Commissie meedeelt dat er EG-regelgeving in voorbereiding is over hetzelfde onderwerp.
De Raad gaat ervan uit dat, mocht een interventie van de Commissie of een lidstaat leiden tot een wijziging van het ontwerpbesluit die in het vorenstaande niet reeds aan de orde is geweest, dit opnieuw aan hem zal worden voorgelegd.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 20 december 2002, no.W09.02.0457/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- Bij de nummering van artikel 3.8.7 rekening houden met artikel I van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de implementatie van richtlijn nr.2001/43/EG betreffende geluidseisen voor banden van motorvoertuigen en aanhangwagens (voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 september 2002, nr.HDJZ/AWW/2002-2393, Hoofddirectie Juridische Zaken), dat eveneens voorziet in invoeging van een artikel 3.8.7 in het Voertuigreglement.
- In het voorgestelde artikel 5.3.57, zevende lid, "Onze Minister van Verkeer en Waterstaat" vervangen door: Onze Minister. Deze aanduiding wordt al gedefinieerd in de Wegenverkeerswet 1994.
- In de voorgestelde artikelen 3.3.46, 3.7.46 en 3.8.7 steeds het laatste lid laten vervallen, en artikel 1.7 van het Voertuigreglement aanvullen met een algemene bepaling omtrent de vertaling en bekendmaking van ECE-Reglementen.



Nader rapport (reactie op het advies) van 26 maart 2003


De Raad onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar heeft een drietal opmerkingen. De eerste betreft het advies om in de nota van toelichting in te gaan op de relatie van het gestelde in het ontwerpbesluit met een aantal bepalingen in het EG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen. De Raad stelt zich op het standpunt dat het ontwerpbesluit, op het punt van de gewijzigde artikelen 3.3.46, 3.7.46 en 3.8.7 van het Voertuigreglement, een zogeheten maatregel van gelijke werking oplevert als bedoeld in artikel 28 EG-Verdrag. De met het ontwerpbesluit gewijzigde artikelen 5.3.57 en 5.12.57 van het Voertuigenreglement zouden volgens de Raad een beperking opleveren van het grensoverschrijdend vervoer, wat in strijd zou komen met artikel 71 van het EG-Verdrag. Een maatregel van gelijke werking, alsook de door de Raad gestelde overtreding van artikel 71 van het EG-Verdrag, kunnen volgens de Raad worden gerechtvaardigd met een beroep op de in het EG-Verdrag genoemde rechtvaardigheidsgronden. De Raad adviseert om gemotiveerd in te gaan waarom de door de Raad gestelde handelsbelemmeringen kunnen worden gerechtvaardigd.

Het lijkt er evenwel op dat de Raad voorbij gaat aan het feit dat met het ontwerpbesluit geen handelsbeperking wordt opgeworpen, maar juist een verruiming wordt geïntroduceerd op het punt van de verlichting en de retroreflecterende voorzieningen voor de betreffende voertuigen. Zonder de in het ontwerpbesluit geregelde mogelijkheid om - onder voorwaarden - het retroreflecterende markeringsmateriaal te gebruiken, zou dit materiaal immers niet mogen worden toegepast op deze voertuigen. Anders dan de Raad stelt, namelijk dat met het ontwerpbesluit een handelsbelemmering wordt opgeworpen, heeft het ontwerpbesluit in wezen dan ook een tegenovergesteld effect. In die redenering is een rechtvaardiging van een handelsbelemmering dan ook niet aan de orde.

De tweede opmerking betreft het advies om het tweede lid van artikel 5.18.38 van het Voertuigreglement aan te passen, opdat ook een samenstel van voertuigen niet is toegestaan waarbij één van de voertuigen is voorzien van een lijn- of contourmarkering aan de zijkant van het voertuig en het andere voertuig is voorzien van een lijn- of contourmarkering aan de achterkant ervan. Terecht merkt de Raad dit op. Met de aanpassing van het tweede lid van artikel 5.18.38 is deze aanbeveling dan ook overgenomen.

De derde opmerking richt zich op de notificatie van het ontwerpbesluit op grond van richtlijn nr.98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr.98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217), De Raad stelt in het advies ervan uit te gaan dat als een interventie van het Europese Commissie of een lidstaat leidt tot een wijziging van het ontwerpbesluit dat nog niet aan de orde is gekomen in het advies van de Raad, dit zal leiden tot het opnieuw voorleggen van het gewijzigde ontwerpbesluit aan de Raad. In dat verband kan worden aangetekend dat de notificatieprocedure inmiddels is afgerond en niet heeft geleid tot enige reactie van de zijde van de Europese Commissie of een van de lidstaten, die weer tot wijziging van het ontwerpbesluit heeft geleid.

Verder geeft de Raad een drietal redactionele kanttekeningen in overweging. Behalve de derde kantekening zijn deze overgenomen. De derde kanttekening betreft de suggestie om in plaats van het met het ontwerpbesluit bepaalde in de artikelen 3.3.46, vierde lid, 3.7.46, vierde lid, en artikel 3.8.7, tweede lid, artikel 1.7 van het Voertuigreglement aan te vullen met een algemene bepaling omtrent de vertaling en bekendmaking van ECE-reglementen. Aangezien bedoeld artikel zich alleen richt op de wijzigingen van EG- richtlijnen en ECE-reglementen is deze suggestie niet overgenomen. Opdat evenwel ook in de vertaling van de gewijzigde ECE-reglementen, alsook in de wijze van bekendmaken van deze vertaalde reglementen, is voorzien, is het bepaalde in artikel 1.7, vierde lid, overeenkomstig aangevuld.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit en de nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat



(1) Goedkeuring is noodzakelijk voor toelating van het betreffende type voertuig tot het verkeer op de weg.
(2) Zie HvJ EG 22 mei 1985, zaak 13/83 (Europees Parlement tegen de Raad), r.o. 64.
(3) Richtlijn nr.98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr.98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).