Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid).


Volledige tekst

Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid).

Bij Kabinetsmissive van 15 januari 2002, no.02.000163, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid).

Deze (tweede) novelle strekt tot nadere wijziging van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid)(zie noot 1) nadat dat wetsvoorstel tot wet is verheven en die wet door de eerste novelle(zie noot 2), nadat die tot wet is verheven, is gewijzigd.
Deze nadere wijziging vindt plaats in verband met vier uiteenlopende redenen, namelijk:
(1) de wijziging in het ruimtelijk beleid;
(2) de gewenste verbetering van de rechtspositie van vreemdelingen die vanwege problemen van relationele aard en geweld hun woonruimte hebben verlaten;
(3) de noodzaak aanvullende bepalingen te stellen met betrekking tot het vaststellen van de grens van de koopprijs van woonruimte, tot welke bindingseisen kunnen worden gesteld of toewijzingscriteria kunnen worden gehanteerd en ten slotte;
(4) in verband met wetstechnische verbeteringen.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij een aantal opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1. In het voorgestelde artikel 1a (artikel I, onder B) wordt aan de minister de bevoegdheid gegeven om - voorzover het vereist is - in het belang van een juiste uitvoering en naleving van de wet nadere regels te geven omtrent de inhoud van de in de artikelen 1, 6, 13a tot en met 13c en 27 opgenomen begrippen. Het valt de Raad op dat deze bevoegdheid tot het geven van een ministeriële regeling ruim omschreven is, terwijl zij volgens de artikelsgewijze toelichting met de nodige beperkingen is omgeven. Zo wordt in de toelichting - voor alle duidelijkheid - opgemerkt dat voorzover het gaat om het begrip "ruimtelijke beperking" de nadere regels uitsluitend betrekking kunnen hebben op een op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door een bestuursorgaan van het Rijk of een provincie gestelde beperking van de mogelijkheid tot uitbreiding van de bebouwing met woonruimte en niet op andere ruimtelijke beperkingen. Naar aanleiding van de toelichting komt de Raad tot de conclusie dat deze bepaling te ruim is geredigeerd en dat concretisering van deze bepaling, mede met het oog op de aanwijzingen 25 en 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, noodzakelijk is.

2. Volgens de toelichting op het voorgestelde artikel 13a, eerste lid, (artikel I, onder G) is een regelmatige toetsing aan het schaarstecriterium vereist in geval van een langdurige periode waarin bindingseisen worden gesteld. Het voorbeeld wordt genoemd van een minimum van eenmaal per jaar. Vervolgens wordt opgemerkt dat omtrent de inhoud van deze toetsing bij ministeriële regeling op grond van (het voorgestelde) artikel 1a van de Huisvestingswet nadere regels worden gegeven. Nu artikel 1a ertoe strekt regels te stellen met betrekking tot zich meer incidenteel voordoende problemen op het terrein van de uitvoering en naleving komt het niet aangewezen voor op die bepaling ook de regelmatige toetsing van het schaarstecriterium te baseren. De Raad adviseert deze periodieke toetsing een zelfstandige plaats in de Huisvestingswet te geven.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 5 november 2004


Het onderhavige voorstel van wet strekt tot nadere wijziging van het bij koninklijke boodschap van 29 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (Kamerstukken I 1997/98, 25 334, nr. 324) nadat dat voorstel tot wet is verheven en die wet door het bij koninklijke boodschap van 10 april 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (Kamerstukken I 1 999/2000, 26 47 1, nr. 172), nadat dat voorstel tot wet is verheven, is gewijzigd.

Na aanvaarding door de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) bleek een novelle met technische wijzigingen noodzakelijk.

In 2001 bleek een tweede novelle wenselijk teneinde het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) aan te passen aan het gewijzigde nationale ruimtelijke en huisvestigingsbeleid. Het onderhavige voorstel van wet is die tweede novelle.

Het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) kent als uitgangspunt het stellen van regionale bindingseisen. Lokale bindingseisen, dat wil zeggen het reserveren woningen voor de eigen bevolking(saanwas) zijn op grond van het voorstel niet toegestaan, Het huidige kabinetsbeleid beoogt nu juist gemeenten op met name het platteland de mogelijkheid te geven om de in hun gemeente beschikbare woningen te bestemmen voor de eigen bevolking(saanwas).
Voorts heeft het kabinet in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het plan van aanpak van de gemeente Rotterdam (Kamerstukken II 2003/04, 2 1 062, nr. 1 17) aangegeven te willen bezien in hoeverre het mogelijk is om de Huisvestingswet zodanig aan te passen dat die wet kan worden ingezet om de differentiatie van wijken te bevorderen.
Bovendien is in 2003 een evaluatie van de Huisvestingswet uitgevoerd.

Het gewijzigde kabinetsbeleid en de resultaten van de evaluatie van de Huisvestingswet hebben mij aanleiding gegeven om doel, nut en toekomst van de Huisvestingswet opnieuw te bezien. In mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer over de voorgenomen herijking van de regelgeving van mijn departement (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 XI, nr. 7) heb ik een integrale doorlichting van de Huisvestingswet aangekondigd.
Over dit voornemen heb ik inmiddels een eerste overleg gevoerd met de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Om deze redenen acht ik een verdere behandeling van het onderhavige voorstel van wet niet zinvol.

Daartoe gemachtigd door de ministerraad moge ik U verzoeken goed te vinden dat het advies van de Raad van State buiten verdere behandeling wordt gelaten en dat het onderhavige nader rapport tezamen met het advies van de Raad van State en het voorstel van wet en de daarbij behorende memorie van toelichting zoals deze aan de Raad van State zijn voorgelegd, openbaar wordt gemaakt.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer



(1) Kamerstukken I 1997/98, 25 334, nr.324.
(2) Kamerstukken I 1998/99, 26 471, nr.172.