Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit glastuinbouw, met nota van toelichting.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit glastuinbouw, met nota van toelichting.

Bij Kabinetsmissive van 25 mei 2005, no.05.001899, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit glastuinbouw, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit wijzigt het Besluit glastuinbouw (hierna: Besluit) naar aanleiding van de ervaringen die zijn opgedaan sinds de invoering ervan op 1 april 2002. In het bijzonder vervalt de verplichting om eens per vier weken het verbruik van energie, stikstof, fosfor en bestrijdingsmiddelen gedurende die periode aan het bevoegd gezag te zenden. Verder wordt de verplichting tot opstelling van een teeltplan gecombineerd met de jaarrapportage over het verstreken kalenderjaar. Voorgeschreven wordt dat de jaarrapportage op juistheid en volledigheid wordt beoordeeld door een "door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige". Wijzigingen worden voorts aangebracht ten aanzien van de aard van de in het kader van het bodembeschermingsbeleid te gebruiken vloeren. De Raad maakt opmerkingen over de wijze waarop in het ontwerpbesluit de verbruiksdoelstellingen aan de orde komen en de wijze waarop de beoordeling van de jaarrapportage is geregeld. Voorts heeft hij opmerkingen van meer technische aard. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. De verbruiksdoelstellingen
Het huidige Besluit schrijft in Bijlage 1 voor dat de drijver van een glastuinbouwbedrijf jaarlijks voor 1 november voor het eerstvolgende kalenderjaar een teeltplan opstelt, waarin onder andere het ten hoogste toegestane verbruik aan energie, stikstof, fosfor en andere werkzame stof voor dat jaar is opgenomen.(zie noot 1) Oogmerk van het teeltplan is het bedrijf te stimuleren om vóór de aanvang van de teelt zich rekenschap te geven van het maximaal toegestane verbruik van energie, stikstof, fosfor en gewasbeschermingsmiddelen.(zie noot 2) In het huidige voorschrift 1.1.6 van Bijlage 1 is bepaald dat de drijver van een glastuinbouwbedrijf in een kalenderjaar niet meer energie, stikstof, fosfor, onderscheidenlijk werkzame stof verbruikt dan de hoeveelheid die voor het betrokken kalenderjaar als het ten hoogste toegestane verbruik is berekend in het voor dat kalenderjaar overgelegde teeltplan. In de jaarrapportage wordt het gedurende het jaar geregistreerde, feitelijke verbruik opgenomen.(zie noot 3) Deze rapportage dient uiterlijk op 1 mei na afloop van het kalenderjaar waarover wordt gerapporteerd te worden overgelegd aan het bevoegde gezag. De verplichting tot het opstellen van een teeltplan komt te vervallen, maar het berekende ten hoogste toegestane verbruik moet volgens het ontwerpbesluit worden opgenomen in de achteraf op te stellen jaarrapportage.(zie noot 4)
De Raad merkt op dat het laten vervallen van het teeltplan, maar het handhaven van de verbruiksdoelstellingen en de berekeningswijze daarvan(zie noot 5) in de achteraf op te stellen jaarrapportage, niet leidt tot de voor het bedrijfsleven beoogde lastenverlichting, nu het teeltplan voornamelijk tot doel heeft de verbruiksdoelstellingen te bepalen en die, zij het achteraf, bepaald moeten blijven worden. Voorts merkt de Raad op dat het ontbreken van vooraf bepaalde verbruiksdoelen in het systeem, zoals het Besluit dat kent en ook handhaaft, klemt omdat het Besluit glastuinbouw uitvoering geeft aan diverse EG-richtlijnen die om een normering van het gebruik vragen, zoals de Nitraatrichtlijn. De wijze waarop het Besluit glastuinbouw in de implementatie van laatstgenoemde richtlijn voorziet, zal mede bepalend zijn voor de vraag of en in welke mate voor glastuinbouwbedrijven een vrijstelling zal worden gegeven van de gebruiksnormen van de Meststoffenwet.(zie noot 6) Op grond van het vorenstaande adviseert de Raad om de wijze waarop het gebruik van bepaalde stoffen en energie wordt genormeerd, nader te bezien.

2. Beoordeling door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige
Volgens de toelichting vertoonde een substantieel deel van de jaarrapportages over de jaren 2001, 2002 en 2003 kwalitatieve tekortkomingen en heeft een redelijke inzet van het bevoegd gezag tot verbetering van die kwaliteit tot onvoldoende succes geleid. Rapportages die via een voldoende gekwalificeerde tussenpersoon werden ingediend, voldeden over het algemeen wel aan de gestelde regels.(zie noot 7) Daarom wordt voorgesteld dat de jaarrapportage door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige wordt beoordeeld op juistheid en volledigheid. Een bewijs van beoordeling dient bij de rapportage te worden gevoegd.(zie noot 8) De Raad merkt hierover het volgende op.

a. De toelichting geeft aan dat het ontwerpbesluit op zichzelf niet leidt tot een verbeterde uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het Besluit glastuinbouw door invoering van een deskundige die beoordeelt of de jaarrapportage op basis van de overgelegde gegevens een redelijk betrouwbaar beeld geeft van het verbruik.(zie noot 9) Indien de betrouwbaarheid van de verschafte gegevens door de controle van een externe deskundige toeneemt, mag, naar de Raad aanneemt, worden verondersteld dat naar aanleiding daarvan het bevoegd gezag beter in staat zal zijn toezicht uit te oefenen en de wettelijke normen zonodig te handhaven. In dit licht is de Raad van oordeel dat de toelichting inzicht dient te verschaffen in de doelstellingen voor het toezicht en de handhaving in het licht van het verbeterde besluit, zodat in het kader van de voorgenomen evaluatie van de verplichting tot inschakeling van de deskundige(zie noot 10) zinvol de effecten van de invoering ervan kunnen worden nagegaan. De Raad adviseert de toelichting aan te passen.

b. De toelichting laat zich niet uit over de vraag of een beoordeling van de jaarrapportage op volledigheid en juistheid ook een oordeel impliceert over het voldoen aan wettelijke normen, bijvoorbeeld met betrekking tot het verbruik. De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

c. Een glastuinbouwbedrijf mag geen andere deskundige inschakelen dan degene die "geaccepteerd is" door het bevoegd gezag. In het ontwerpbesluit worden niet de criteria vermeld die het bevoegd gezag bij de acceptatie dient aan te leggen. Die ware alsnog in het ontwerpbesluit op te nemen.

d. Op verschillende plaatsen in de toelichting wordt ervan uitgegaan dat de jaarrapportage voortaan ingediend zal worden door of via de door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige.(zie noot 11) Dit vloeit evenwel niet voort uit de tekst van voorschrift 1.1.4. De Raad acht het ook niet juist om de verantwoordelijkheid voor de indiening van de jaarrapportage te leggen bij de deskundige. Die ligt en behoort te liggen bij de drijver van het glastuinbouwbedrijf. De Raad adviseert de toelichting aan te passen.

3. Vloeistofdichte vloeren en alternatieve bodembeschermende voorzieningen

a. Ontwikkelingen in het bodembeschermingsbeleid leiden ertoe dat in Bijlage 2 van het Besluit de voorschriften die bescherming van de bodem beogen, zijn aangepast. De werkzaamheden in grote delen van de gebouwen van een glastuinbouwbedrijf zijn van dien aard dat het voorschrijven van een vloeistofdichte vloer of voorziening ter bescherming van de bodem niet noodzakelijk is.(zie noot 12) Dit is echter in voorschriften van Bijlage 2 op zodanige wijze verwerkt dat vloeistofdichte vloeren niet langer zijn toegestaan (onder andere de voorgestelde wijzigingen van voorschrift 2.1.2, 2.1.7, 2.2.1, onder d). De Raad adviseert de desbetreffende bepalingen zodanig aan te passen dat ook vloeistofdichte vloeren toegestaan blijven.

b. In voorschrift 2.2.1, onder d van Bijlage 2 wordt onder meer bepaald dat het aanmaken van mengsels of oplossingen van bestrijdingsmiddelen niet boven een vloeistofkerende vloer of vloeistofdichte lekbak hoeft te gebeuren, indien sprake is van aanmaken in een mobiele spuitinstallatie. De Raad mist in de toelichting een uiteenzetting over de vraag of deze versoepeling milieuverantwoord is. De Raad adviseert de toelichting aan te vullen.

c. Als gevolg van de voorgestelde toevoeging aan het huidige voorschrift 2.2.2 van Bijlage 2 (artikel I, onderdeel M, onder 12) zal ten aanzien van dompelbaden waarin wordt gewerkt met bestrijdingsmiddelen, zowel zijn voorgeschreven dat deze dienen te zijn opgesteld boven een vloeistofdichte vloer als zijn voorgeschreven dat deze moeten zijn opgesteld boven een vloeistofkerende vloer of in vloeistofdichte lekbak. De Raad adviseert deze interne strijdigheid in het voorschrift ongedaan te maken.

4. Opslag van vaste mest, gebruikt substraatmateriaal en afgedragen gewas
Het huidige voorschrift 2.6.1 heeft betrekking heeft op de opslag van vaste mest en gebruikt substraatmateriaal gedurende een half jaar of langer. Het huidige voorschrift 2.6.3 heeft betrekking op de opslag van hetzelfde materiaal als bedoeld in voorschrift 2.6.1, maar voor een periode van twee weken tot een half jaar. Beide voorschriften worden uitgebreid ten behoeve van de opslag van afgedragen gewas. Voorts worden in beide voorschriften milieubeschermende bepalingen opgenomen in verband met uitzakkend vocht. Voorschrift 2.6.1 kent een afstandseis van ten minste 5 meter van de erfafscheiding. Dezelfde afstandseis komt ook voor in voorschrift 2.6.3. Daaraan wordt in dit voorschrift toegevoegd dat de opslag ten minste 5 meter vanaf de insteek van oppervlaktewater dient plaats te vinden. De Raad merkt het volgende op over deze voorschriften.

a. De nieuwe afstandseis van 5 meter van de insteek van oppervlaktewater in voorschrift 2.6.3 komt niet voor in voorschrift 2.6.1. Het is de Raad niet duidelijk waarom in de gevallen van opslag tot een half jaar deze extra eis is gesteld en waarom niet het alternatief uit voorschrift 2.6.1 van een mestdichte vloer met opstaande randen (mede) wordt toegestaan. De Raad adviseert de voorschriften beter op elkaar af te stemmen.

b. De nieuwe eisen voor de opslag kunnen een verzwaring van de bedrijfsvoering betekenen. Mede gelet op artikel 8.40, tweede lid, Wet milieubeheer, adviseert de Raad glastuinbouwbedrijven de gelegenheid te bieden om hun bedrijfsvoering aan te passen door in een overgangsmaatregel te voorzien.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W08.05.0190/V met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Ontwerpbesluit
Artikel I
- In onderdeel A "aan het slot ingevoegd" wijzigen in: onmiddellijk voorafgaande aan de puntkomma ingevoegd.
- In onderdeel L, onder 4 in artikel 1.1.4 "de bevoegde gezagen" vervangen door: het bevoegd gezag.
Artikel I, onderdeel M
- De eerste wijziging van Bijlage 2 nummeren als: 1.
- Onder 8 na "vloeistofdichte vloer of voorziening" toevoegen: telkens.
- Onderdeel 17 plaatsen na onderdeel 19.
- Onder 19 in voorschrift 2.6.3 het nieuw toe te voegen onderdeel geen deel laten uitmaken van de bestaande opsomming door toevoeging van een onderdeel c, maar als een zelfstandig onderdeel van het voorschrift formuleren.
- Onder 26 in de wijziging van voorschrift 3.3.1 "onderdeel d" vervangen door: onderdeel c.

Nota van toelichting
- Telkens wanneer in de nota van toelichting onder I. Algemeen een voorschrift wordt genoemd de desbetreffende Bijlage vermelden.



Nader rapport (reactie op het advies) van 15 december 2005


De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met de opmerkingen van de Raad rekening zal zijn gehouden.

1. De verbruiksdoelstellingen
De Raad van State merkt op dat het laten vervallen van het teeltplan, maar het handhaven van de verplichting tot berekening van het ten hoogste toegestane verbruik, voor een bedrijf niet leidt tot de berekende lastenvermindering.
Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit glastuinbouw ging ervan uit dat het vervallen van het teeltplan leidde tot een reductie in de administratieve lasten, ten bedrage van 3.139.400 euro per jaar. Met de Raad wordt ingestemd dat de hoogte van de verbruiksdoelstelling ook na wijziging van het Besluit glastuinbouw moet worden bepaald, zodat de reductie lager uitvalt.

Ingevolge de bijlage bij de Regeling vaststellen modellen teeltplan en rapportage-formulieren Besluit glastuinbouw, worden bij het opstellen of wijzigen van een teeltplan berekeningen uitgevoerd en gegevens aan het bevoegd gezag overlegd. Het vervallen van de verplichting tot opstellen en wijzigen van het teeltplan leidt weliswaar tot een vermindering van de administratieve lasten voor een bedrijf. Naar schatting bedraagt de reductie van administratieve lasten echter ongeveer de helft van het bedrag dat in het ontwerpbesluit werd genoemd, dat wil zeggen 1.569.700 euro per jaar.
De nota van toelichting is hierop aangepast.

Daarnaast adviseert de Raad om de wijze waarop het gebruik van bepaalde stoffen en energie wordt genormeerd, nader te bezien in het licht van de ontwikkelingen in de implementatie van de Nitraatrichtlijn.
De Nitraatrichtlijn (richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen; PbEG L135) wordt voor de landbouw in verschillende wetgeving geïmplementeerd. Voor een groot aantal bedrijven geschiedt dit bij gelegenheid van de Meststoffenwet. Voor de glastuinbouw is het equivalent van de gebruiksnormen uit de Meststoffenwet vastgelegd in het Besluit glastuinbouw. Die gebruiksnormering is verschillend vormgegeven. Gedeeltelijk is dat een gevolg van verschillen in karakter en omvang van de bedrijven. Daarnaast leiden afspraken met de Europese Commissie inzake de open teelten tot een andere inhoud en systematiek, waarmee in dit ontwerpbesluit nog geen rekening kan worden gehouden. Dat neemt niet weg dat na afronding van de gesprekken met de Europese Commissie zal worden bezien of, en zo ja in hoeverre het besluit gelet op de Nitraatrichtlijn aanpassing behoeft.
In paragraaf 6.2 van de nota van toelichting op het Besluit glastuinbouw is overigens toegelicht dat het besluit in lijn ligt met de Nitraatrichtlijn.

2. Beoordeling door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige
a. De Raad adviseert in de toelichting inzicht te verschaffen omtrent de doelstellingen voor toezicht en handhaving, zodat bij de aangekondigde evaluatie de effecten van inschakeling van de deskundige kunnen worden nagegaan.

Vooraf wordt opgemerkt dat de glastuinbouwsector niet gelijkmatig over Nederland is verspreid. In concentratiegebieden (zoals in delen van Zuid-Holland) kunnen glastuinbouwactiviteiten aanzienlijke milieu-effecten hebben. In die gebieden wordt het accent op toezicht en controle anders geplaatst dan in gebieden waar relatief weinig glastuinbouwbedrijven zijn gevestigd. Op rijksniveau zijn landelijk geen gedetailleerde kwalitatieve en kwantitatieve afspraken gemaakt over toezicht en controle. Dergelijke afspraken zijn veelal wel op decentraal niveau beschikbaar.

De aangekondigde evaluatie zal reeds om deze reden niet zozeer betrekking hebben op de lasten van de deskundige, gerelateerd aan de toegevoegde waarde van die deskundige voor toezicht en controle. Veeleer zullen de effecten van inschakeling van de deskundige op de ‘registratiediscipline’ (waaronder het bijhouden van een volledige en inzichtelijke registratie en (tijdig) inzenden van de jaarrapportage) worden afgewogen tegen de doelstellingen als verwoord in de nota van toelichting. In de evaluatie worden de ervaringen van geaccepteerde deskundigen, het bevoegd gezag en van handhavingsinstanties betrokken.
Op dit moment zijn in het doelgroepoverleg geen concrete afspraken gemaakt of criteria ontwikkeld in welk geval de inschakeling van de deskundige al dan niet zinvol moet worden geacht.

b. De Raad geeft in overweging in de toelichting in te gaan op de vraag of de beoordeling door de deskundige ook een oordeel impliceert over het voldoen aan de wettelijke normen.

In de paragraaf ‘Effecten voor uitvoering en handhaving’ van de algemene toelichting wordt uiteengezet dat een deskundige kan beoordelen of de door een bedrijf overgelegde gegevens en registraties een redelijk betrouwbaar beeld van het verbruik schetsen, maar dat de werkelijke gang van zaken op het bedrijf zich geheel of gedeeltelijk aan zijn waarneming onttrekt. Dat betekent dat de beoordeling door de deskundige geen ‘waterdichte’ conclusie impliceert over het al dan niet voldoen aan de wettelijke normen. Dat betekent tevens dat een bevoegd gezag niet kan blindvaren op de beoordeling. In het kader van toezicht en controle is een eigen beoordeling door de toezichthouder veelal onvermijdelijk.
De artikelsgewijze toelichting op voorschrift 1.1.4 van bijlage 1, is op dit onderdeel aangevuld.

c. Naar aanleiding van het advies van de Raad is voorschrift 1.1.4 aangevuld met de criteria die het bevoegd gezag moet aanleggen bij acceptatie van een deskundige.

d. Het advies van de Raad is overgenomen.

3. Vloeistofdichte vloeren en alternatieve bodembeschermende voorzieningen
a. De Raad heeft terecht geconstateerd dat in het ontwerpbesluit voorschriften zodanig waren geformuleerd dat een verdergaande bescherming van de bodem, zoals de aanwezigheid van een vloeistofdichte voorziening in plaats van de voorgeschreven vloeistofkerende voorziening, zou leiden tot overtreding van voorschriften in het Besluit glastuinbouw. De voorschriften zijn daarom zodanig aangepast dat ook verdergaande voorzieningen en maatregelen toegestaan blijven.

b. In voorschrift 2.2.1, onder d van bijlage 2 was bepaald dat het aanmaken van mengsels of oplossingen van bestrijdingsmiddelen in een mobiele spuitinstallatie niet boven een vloeistofkerende vloer of vloeistofdichte lekbak behoefde plaats te vinden. Naar aanleiding van het advies van de Raad is deze uitzondering heroverwogen en vervolgens geschrapt.

Achtergrond van de bepaling is, dat werkzaamheden met bestrijdingsmiddelen bij voorkeur moeten plaatsvinden op een centrale locatie. Die locatie moet zodanig zijn ingericht dat het risico van bodem- en waterverontreiniging door verontreinigingen die bij de activiteiten vrijkomen zo beperkt mogelijk is.
Overwogen was dat voor het bijvullen van een mobiele spuitinstallatie niet altijd in redelijkheid van die centrale locatie gebruik kan worden gemaakt. Het bijvullen geschiedt namelijk op momenten dat bestrijdingen worden uitgevoerd, die op grote afstand van de centrale locatie kunnen plaatsvinden.
Echter, de oppervlakte van glastuinbouwinrichtingen is relatief beperkt. Hoewel ook in de glastuinbouwsector schaalvergroting plaatsvindt, bedraagt de gemiddelde bedrijfsomvang veelal ongeveer een tot twee hectaren glasoppervlak. In verband met de beperkte afstand tot de centrale locatie is het niet onredelijk dat zowel het aanmaken als het bijvullen van de mobiele spuitinstallatie op de centrale locatie plaatsvindt.

c. De geconstateerde interne strijdigheid in voorschrift 2.2.2 van bijlage 2, is gecorrigeerd.

4. Opslag van vaste mest, gebruikt substraatmateriaal en afgedragen gewas
a en b. Overeenkomstig het advies van de Raad zijn de voorschriften 2.6.1 en 2.6.3 met elkaar in overeenstemming gebracht en worden bedrijven in de gelegenheid gesteld hun bedrijfsvoering binnen een bepaalde termijn in overeenstemming te brengen met de gewijzigde voorschriften.

5.Redactionele kanttekeningen
De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het ontwerp op een aantal punten aan te passen.
- Een recente ontwikkeling heeft aanleiding gegeven tot het verlenen van terugwerkende kracht aan voorschrift 1.5.5. Ingevolge subsidieregelingen wordt bovenafscherming subsidiabel na inwerkingtreding van het gewijzigde voorschrift 1.5.5. Omdat de afscherming meestal wordt aangebracht tijdens de teeltwisseling (vaak november) en de investeringsbeslissing enkele maanden eerder wordt genomen, is overeenkomstig aankondigingen in de media besloten het voorschrift terugwerkende kracht te verlenen tot 1 september 2005.
- Een andere wijziging die is aangebracht betreft het achterwege laten van de toevoeging aan artikel 1, eerste lid, onderdeel q en in plaats daarvan een uitbreiding van artikel 2, onderdeel b, onder 12 op te nemen. Deze uitbreiding brengt inrichtingen die vloeibare kunstmeststoffen in bovengrondse tanks opslaan, onder algemene regels. Milieuhygiënisch is een individuele beoordeling van de mogelijke negatieve milieueffecten niet noodzakelijk. Door bestaande produkteisen en door het stellen van algemene regels worden de risico’s voorkomen of in ieder geval tot een aanvaardbaar risico beperkt.
- Tenslotte is nog een aanvulling opgenomen van de voorschriften 3.1.8 en 3.1.10 van bijlage 1, waarin wordt voorgeschreven dat voor stikstof en fosfor een voorraadadministratie moet worden verwezenlijkt.

Ik moge U hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer



(1) Voorschrift 1.1.3 van Bijlage 1
(2) Nota van toelichting, Bijlage 1, eerste alinea.
(3) Voorschrift 3.1.17 van Bijlage 1.
(4) Wijziging van voorschrift 1.1.6 van Bijlage 1, welk voorschrift wordt vernummerd tot voorschrift 1.1.1 (artikel I, onderdeel L, onder 3).
(5) Voorschriften 1.2.2. tot en met 1.2.10
(6) Nota naar aanleiding van het verslag inzake de Wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen); kamerstukken II 2004/05, 29 930, nr. 6, blz. 2 en de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 27 juni 2005, waarin deze de Tweede Kamer informeert over het advies van het Nitraatcomité over het zogenaamde derogatieverzoek en de voortgang van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (kamerstukken II 2004/05, 28 385 en 29 930, nr. 52, blz. 4).
(7) Nota van toelichting, Bijlage 1, voorschrift 1.1.4.
(8) Bijlage 1, voorschrift 1.1.4.
(9) Nota van toelichting , I Algemeen, Effecten uitvoering en handhaving, tweede alinea.
(10) Nota van toelichting, II Artikelsgewijze toelichting, Bijlage 1, voorschrift 1.1.4.
(11) Zie onder andere Nota van toelichting, II Artikelsgewijze toelichting, Bijlage 1, voorschrift I.I.4.
(12) Nota van toelichting, I Algemeen, bodembeschermende voorschriften, tweede alinea.