Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen (wijziging Wet op de bedrijfsorganisatie).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen (wijziging Wet op de bedrijfsorganisatie).

Bij Kabinetsmissive van 1 mei 2003, no.03.001877, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen (wijziging Wet op de bedrijfsorganisatie).

Met het ontwerpbesluit wordt beoogd de uitvoering van een tweetal Europese verordeningen betreffende de kwaliteit van bloembollen en snijbloemen(zie noot 1) in autonome verordeningen van het Productschap Tuinbouw over te hevelen naar een algemene maatregel van bestuur op grond van de Landbouwkwaliteitswet. Dit omdat als gevolg van een wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie die verordeningen per 1 juli 2003 komen te vervallen. Verder worden de regels die dit productschap in medebewind ter implementatie van Richtlijn nr.98/56/EG(zie noot 2) ten aanzien van bloembollen heeft gesteld, grotendeels opgenomen in dit ontwerpbesluit. In aansluiting daarop bevat het ontwerpbesluit ook etiketeringsvoorschriften ter implementatie van Richtlijn nr.1999/66/EG.(zie noot 3) De implementatie van deze richtlijnen in dit ontwerpbesluit is beperkt tot bloembollen omdat de Landbouwkwaliteitswet de grondslag biedt voor een regeling van de kwaliteit van eindproducten. Voorzover het gaat om ander teeltmateriaal is deze richtlijn geïmplementeerd op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet. De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een aantal opmerkingen over de wijze waarop de genoemde EG-richtlijnen worden geïmplementeerd. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Voorzover het ontwerpbesluit de richtlijnen 98/56 en 1999/66 implementeert, regelt het verplichtingen waaraan natuurlijke of rechtspersonen moeten voldoen die beroepshalve bloembollen in de handel brengen of invoeren. Dat volgt uit de definitie van "leverancier" in artikel 1. Daaronder vallen dus ook leveranciers uit andere lidstaten. In artikel 1c, vijfde lid, van het ontwerpbesluit worden onder meer nationale eisen aan de etikettering van bloembollen gesteld (onder andere vermelding "NL", vermelding "BKD" en "registratienummer van de stichting
BKD"). Verder schrijft artikel 1f voor dat leveranciers (bedoeld worden: leveranciers van bloembollen) geregistreerd dienen te zijn door de Stichting Bloembollenkeuringsdienst te Hillegom. Naar de mening van de Raad kunnen deze voorschriften slechts betrekking hebben op Nederlandse bloembollen en Nederlandse leveranciers en importeurs. Anders zouden deze voorschriften een gelijke werking hebben als een kwantitatieve invoerbeperking als bedoeld in artikel 28 van het EG-Verdrag. In verband hiermee adviseert het college in het ontwerpbesluit een regeling van wederzijdse erkenning op te nemen ten aanzien van uit andere lidstaten afkomstige bloembollen en leveranciers die overeenkomstig de regels ter implementatie van de richtlijnen in die lidstaten zijn geproduceerd, geëtiketteerd respectievelijk geregistreerd.(zie noot 4)

2. In het ontwerpbesluit wordt, anders dan in artikel 2, vijfde lid, van richtlijn 98/56, het begrip "partij" niet gedefinieerd. De definitie van "partij" zal alsnog uit richtlijn 98/56 moeten worden overgenomen, mede gelet op het gebruik dat daarvan in richtlijn 98/56 en in artikel 1c, tweede, derde en vierde lid, wordt gemaakt.

3. In artikel 1e wordt ten aanzien van de import van bloembollen uit derde landen de - vage - overgangsregeling van artikel 11, tweede lid, van richtlijn 98/56 geïmplementeerd. Dit artikel wordt niet toegelicht in de nota van toelichting, wat gelet op de inhoud daarvan naar de mening van de Raad alsnog dient te geschieden.
De Raad maakt uit het overnemen van de overgangsregeling van richtlijn 98/56 in artikel 1e op dat thans nog niet volgens de procedure van artikel 17 van deze richtlijn communautaire besluiten ten aanzien van bloembollen uit derde landen zijn genomen waarbij is vastgesteld dat die in alle opzichten dezelfde garanties verschaffen als materiaal dat in de Gemeenschap overeenkomstig richtlijn 98/56 is geproduceerd. Dat betekent dat het besluit zal moeten worden aangepast zodra die communautaire besluiten zijn genomen. Voorzover dat reeds het geval mocht zijn, zal het ontwerpbesluit nu al moeten worden aangepast. De Raad adviseert in ieder geval in de nota van toelichting hierover duidelijkheid te verschaffen.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 27 juni 2003, no. W11.03.0153/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In de aanhef de artikelen 6 en 12 van de Landbouwkwaliteitswet schrappen aangezien geen bepaling van het ontwerpbesluit op één van deze artikelen is gebaseerd.
- In paragraaf 3. Toezicht en handhaving verduidelijken dat bij de Stichting Bloembollenkeuringsdienst te Hillegom aangeslotenen niet alleen onderhevig zijn aan het toezicht door deze controle-instelling maar ook aan het toezicht op grond van artikel 18 van de Landbouwkwaliteitswet in samenhang met artikel 1, onder 4, van de Wet op de economische delicten.



Nader rapport (reactie op het advies) van 1 augustus 2003

De Raad van State maakt een aantal opmerkingen die in het navolgende worden besproken.

1. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is een zogenaamde wederzijdse erkenningsregeling opgenomen in het ontwerpbesluit ten aanzien van bloembollen die uit andere lidstaten afkomstig zijn. In artikel 1g is bepaald dat de bedoelde nationale eisen niet van toepassing zijn indien de bloembollen, voor zover voortgebracht of in het verkeer gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, voldoen aan de bij of krachtens richtlijn nr. 98/56/EG gestelde eisen.

2. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is het ontbrekende begrip "partij" alsnog opgenomen in artikel 1, onderdeel h, van het besluit. Dit begrip is overgenomen uit artikel 2, vijfde lid, van richtlijn nr. 98/56/EG.

3. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State wordt in de nota van toelichting nader ingegaan op de overgangsregeling voor de invoer van teeltmateriaal van bloembollen uit derde landen. Deze overgangsregeling, opgenomen in artikel 11 van richtlijn nr. 98/56/EG, is geïmplementeerd in artikel 1 e van het onderhavige besluit. Zoals de Raad opmerkt is op dit moment nog geen communautair besluit genomen volgens de procedure van artikel 17 van de richtlijn over een dergelijke regeling.

4. De redactionele kanttekeningen van de Raad van State zijn overgenomen.

Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt een onderdeel van paragraaf 3 van de nota van toelichting nader te verduidelijken.

Ik moge u hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken, overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij



(1) Verordening (EEG) nr.315/68 van de Raad van 12 maart 1968 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor bloembollen en bloemknollen (PbEG L 071) en Verordening (EEG) nr.316/68 van de Raad van 12 maart 1968 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor verse snijbloemen en vers snijgroen.
(2) Richtlijn nr.98/56/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (PbEG L 226).
(3) Richtlijn nr.1999/66/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1999 houdende voorschriften voor het overeenkomstig Richtlijn 98/56/EG door de leverancier op te maken etiket of ander document (PbEG L 164).
(4) Ten aanzien van ander teeltmateriaal waarvoor regels op grond van de Zaaizaad- en Plantgoedwet zijn gesteld, is daarin reeds voorzien in artikel 2, tweede lid, onder b, van het Besluit verhandeling teeltmateriaal tuinbouwgewassen en artikel 2, derde lid, van het Besluit verhandeling landbouwgewassen.