Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met de beperking van de duur van de vervolguitkering.


Volledige tekst

Voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met de beperking van de duur van de vervolguitkering.

Bij Kabinetsmissive van 28 maart 2003, no.03.001416, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met de beperking van de duur van de vervolguitkering.

Het wetsvoorstel beoogt het activerende karakter van de Werkloosheidswet (WW) te versterken door de duur van de vervolguitkering te beperken tot één jaar. De Raad van State onderschrijft de strekking van dit voorstel, maar adviseert op een aantal punten nader in te gaan op de motivering, onder meer wat betreft de voorgestelde maatvoering (de halvering van de vervolguitkering), het moment van indiening gelet op de huidige conjunctuur en noodzakelijk flankerend beleid. Daarnaast meent de Raad ten aanzien van het voorgestelde overgangsrecht dat een ruimere toepassing van de eerbiedigende werking geboden is. De Raad is van oordeel dat in verband hiermee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1. De vervolguitkering
Na afloop van de loongerelateerde WW-uitkering heeft de werknemer bij voortdurende werkloosheid voor een periode van twee jaar recht op een vervolguitkering ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. De vervolguitkering kent, anders dan de bijstandsuitkering, geen inkomenstoets. Deze uitkering is in de WW geïntroduceerd bij de stelselherziening van 1987. Destijds werd vanwege de zeer problematische werkgelegenheidssituatie, het beleid nadrukkelijk gericht op het verruimen van de periode waarin de werkloze buiten de bijstand kon blijven. Bovendien werd hiermee de positie van elke individuele uitkeringsgerechtigde versterkt, omdat de vervolguitkering, anders dan de bijstand, geen toets op het inkomen van de partner kent.
Aanvankelijk is de duur van de vervolguitkering bepaald op één jaar.(zie noot 1) Wel werd een verlenging van die termijn in het vooruitzicht gesteld wanneer financiële ruimte ter verbetering van socialezekerheidsrechten beschikbaar zou komen.(zie noot 2) Voor personen die op hun eerste werkloosheidsdag 57,5 jaar of ouder waren werd de duur van de vervolguitkering gesteld op maximaal drieënhalf jaar. Door deze regeling werd ervoor gezorgd dat deze werknemers vrijwel altijd tot 65 jaar een WW-uitkering kunnen ontvangen.(zie noot 3)
Met ingang van 1 maart 1995 is de duur van de vervolguitkering verlengd tot twee jaar.(zie noot 4)

2a. Inmiddels zijn in vergelijking tot de jaren tachtig, zo blijkt uit studies van het Centraal Planbureau, de structurele vooruitzichten op de arbeidsmarkt veranderd. Deze tenderen eerder naar een gespannen dan naar een ontspannen arbeidsmarkt.(zie noot 5) In algemene zin is de laatste jaren dan ook het accent sterker dan in de jaren tachtig op een activerend beleid komen te liggen. In dit verband zijn ook de impulsen vanuit Europa van belang, waaronder de afspraken in Lissabon gemaakt (voorjaar 2000) tot een aanscherping van het activerende beleid en een verhoging van de participatiegraad in de lidstaten, waaronder van oudere werknemers. Dit is temeer van belang nu, gezien de demografische ontwikkelingen, steeds meer zichtbaar en voelbaar wordt hoezeer de (pre)pensioenuitgaven de komende jaren zullen toenemen.
Deze verwachtingen inzake de structurele tendensen op de arbeidsmarkt nemen niet weg dat de conjuncturele situatie thans niet zonder zorg is, getuige de oplopende werkloosheid. Daardoor komen op korte termijn de mogelijkheden tot reïntegratie onder druk te staan. De toelichting gaat niet in op het moment van indiening tegen de achtergrond van de huidige conjuncturele situatie. De Raad adviseert hier wel op in te gaan, ook in het licht van het spanningsveld tussen de huidige conjuncturele situatie en de te verwachten structurele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.

2b. Voor de beoogde positieve werking van het wetsvoorstel, uit een oogpunt van activering, is cruciaal in hoeverre er sprake is van een reëel arbeidsmarktperspectief voor de werkloze. In dit verband wijst de Raad erop dat het wetsvoorstel ook gedeeltelijk arbeidsongeschikten treft, voor wie de mogelijkheden tot reïntegratie vermoedelijk minder zijn. Op de positie van deze groep personen dient in de toelichting te worden ingegaan.

2c. Voorts merkt de Raad op dat de effectiviteit van de beperking van de vervolguitkering mede afhankelijk is van tijdig genomen flankerende maatregelen. De toelichting gaat daar weliswaar op in (onder meer het voornemen de ontheffing van de sollicitatieplicht voor uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar of ouder af te schaffen)(zie noot 6), maar niet wordt ingegaan op de noodzaak tot tijdige (her- en bij-) scholing van ook oudere werknemers teneinde werkloosheid op grond van verouderde kennis en vaardigheden te voorkomen. De Raad adviseert dat alsnog te doen.

2d. Ten slotte merkt de Raad op dat het voorstel niet ingaat op de vervolguitkering als zodanig en de plaats daarvan in het stelsel van werkloosheidsuitkeringen. Het voorstel wekt de indruk dat de regering de vervolguitkering als zodanig ter discussie wil stellen, maar is daar niet duidelijk over. In dit verband is het opmerkelijk dat de gekozen modaliteit (een halvering van de duur van de vervolguitkering) niet wordt gemotiveerd. Dit klemt temeer nu bij het hoofddoel van dit voorstel - een versterking van het activerende karakter - zich ook andere modaliteiten laten denken. De Raad adviseert ook op deze punten in te gaan ter onderbouwing van de gekozen modaliteit.

3. Overgangsrecht.
In de adviesaanvraag vraagt de minister de bijzondere aandacht van de Raad voor het overgangsrecht (artikel I, onderdeel B).
In de voorgestelde overgangsregeling is gekozen voor eerbiedigende werking voor uitkeringsgerechtigden die op het moment van inwerkingtreding van de wet al een vervolguitkering ontvangen.(zie noot 7) Werknemers die op het moment van inwerkingtreding van de wet nog recht hebben op een loongerelateerde uitkering worden daarentegen wel geconfronteerd met een beperking van de vervolguitkering Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor de bestaande uitkeringsgerechtigden die bij aanvang van de werkloosheid 57,5 jaar of ouder waren èn ontheven zijn van de sollicitatieplicht; de laatste groep behoudt de aanspraak op de (lange) vervolguitkering.(zie noot 8) Werknemers ten slotte die enkel vanwege het feit dat zij direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet en aldus nog niet in het genot waren van een vervolguitkering, worden behandeld alsof zij al recht hadden op een vervolguitkering.(zie noot 9) Dit overgangsrecht is naar de mening van de regering in overeenstemming met het Toetsingskader Overgangsrecht.(zie noot 10)

Volgens genoemd Toetsingskader spelen bij de keuze voor overgangsrecht bij wijzigingen in de socialezekerheidswetgeving de volgende aspecten een rol:
a. aard van de te wijzigen regeling;
b. aard en doel van de wijziging;
c. de groep die geraakt wordt door de wijziging;
d. uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
In het algemeen moet hierbij worden bedacht dat onmiddellijke werking van een nieuwe regeling kan botsen met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Maatschappelijk onaanvaardbare gevolgen voor bijvoorbeeld de begroting kunnen een inbreuk op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel echter rechtvaardigen.(zie noot 11)

Gelet op het Toetsingskader merkt de Raad het volgende op.

Ad a. Aard van de te wijzigen regeling
De WW, waarvan de vervolguitkering deel uitmaakt, is gebaseerd op de verzekeringsgedachte: de WW-uitkering beoogt een inkomensderving op te vangen wanneer zich het verzekerd risico (werkloosheid) voordoet. Voor deze verzekering wordt premie betaald en er is sprake van opgebouwde rechten en opgewekt vertrouwen bij verzekerden. Dit pleit in beginsel voor eerbiedigende werking, althans voor een ruim overgangsregime.

Ad b. Aard en doel van de wijziging
Volgens de memorie van toelichting is het doel van het wetsvoorstel het uitgangspunt "werk boven uitkering" (bevordering van arbeidsparticipatie) meer in het beleid tot uitdrukking te laten komen. Voorts worden in paragraaf 4 van de toelichting ook besparingen die de maatregel oplevert als doelstelling genoemd. Tot hoeveel minder besparingen andere keuzes ten aanzien van het overgangsrecht zouden leiden, wordt echter niet in de memorie van toelichting vermeld.

Ad c. De groep die geraakt wordt door de wijziging
Met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel kan onderscheid worden gemaakt tussen personen voor wie op het moment van inwerkingtreding van de wet het verzekerd risico nog niet is ingegaan, personen die op dat moment een loongerelateerde uitkering ontvangen en personen die reeds recht hebben op een vervolguitkering.
De memorie van toelichting verschaft geen cijfermatig inzicht in de grootte van deze groepen personen.
Met betrekking tot de groep voor wie het verzekerd risico nog niet is ingetreden, ligt in beginsel onmiddellijke werking voor de hand. Met betrekking tot de groep voor wie het verzekerd risico wel al is ingetreden, ligt daarentegen eerbiedigende werking meer voor de hand. Van belang is hierbij ook dat de uitkeringsperiode in de tijd beperkt is en, voor wat betreft de oudere werklozen, dat de mogelijkheden voor reïntegratie zullen afnemen naarmate de leeftijd stijgt.

Ad d. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), dat belast is met de uitvoering van de WW wijst erop dat het effect van het wetsvoorstel op de organisatie van de uitvoering groot is en geeft aan dat implementatie van het voorstel minder ingrijpend, kostbaar en tijdrovend zou zijn als de duur van de vervolguitkering voor het lopende bestand WW-uitkeringen niet wordt gewijzigd. In het bijzonder de te verwachten extra bezwaar- en beroepszaken zouden leiden tot extra kosten en moeilijk te realiseren personeelsuitbreiding vereisen.

Bij afweging van alle genoemde elementen stemt de Raad in met de keuze van onmiddellijke werking van het wetsvoorstel voor werknemers die op de dag van inwerkingtreding nog geen WW-uitkering ontvangen, en met de keuze van eerbiedigende werking voor diegenen die reeds aanspraak hebben op een vervolguitkering. Ten aanzien van de groep personen die op het moment van inwerkingtreding nog geen vervolguitkering ontvangen, maar wel recht hebben op een loongerelateerde WW-uitkering is de Raad echter van mening dat de eerbiedigende werking niet beperkt dient te worden tot de werknemers van 57,5 jaar of ouder, maar behoort te gelden voor alle WW-uitkeringsgerechtigden. Daar komt nog bij dat het UWV problemen en in ieder geval extra kosten verwacht als de duur van de vervolguitkering voor het lopende bestand WW-uitkeringen wordt gewijzigd. Voorts is in de memorie van toelichting niet aangetoond dat het voorstel gerechtvaardigd wordt door de geringere besparingen die zouden worden behaald, indien de overgangsregeling eerbiedigende werking zou inhouden voor alle bestaande uitkeringsgerechtigden. De Raad adviseert daarom het overgangsregime in deze zin aan te passen.

4. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 11 juni 2003, no.W12.03.0112/IV, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

In artikel I, onderdeel B, "de wet van (datum) tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met de beperking van de duur van de vervolguitkering (Stb…)" vervangen door: deze wet.



Nader rapport (reactie op het advies)

Zie het nader rapport behorende bij het advies van 3 september 2003, nr W12.03.0339/IV (eveneens gepubliceerd in Kamerstukken II 2004/05, 29 268, nr 4)



(1) Stb.1986, 566.
(2) Kamerstukken II 1985/86, 19 261, nr.3, blz.29.
(3) De eerste vijf jaar loongerelateerde WW-uitkering, daarna drieënhalf jaar vervolguitkering.
(4) Stb.1994, 955.
(5) Bijvoorbeeld Macro Economische Verkenning 2003, paragraaf 4.1.3.
(6) Memorie van toelichting, paragraaf 2.
(7) Artikel I, onderdeel B, onder a.
(8) Artikel I, onderdeel B, onder c.
(9) Artikel I, onderdeel B, onder b.
(10) Kamerstukken I 1999/2000, 25 900, EK 87, nr.87b.
(11) Kamerstukken I 1999/2000, 25 900, EK 87, nr.87b, blz.5.