Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Canada, met Administratief Akkoord voor de toepassing van het verdrag en Protocol inzake wederzijdse bijstand behorend bij het verdrag; Brantford, 27 juni 2001 (Trb.2001, 127), met toelichtende nota.


Volledige tekst

Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Canada, met Administratief Akkoord voor de toepassing van het verdrag en Protocol inzake wederzijdse bijstand behorend bij het verdrag; Brantford, 27 juni 2001 (Trb.2001, 127), met toelichtende nota.

Bij Kabinetsmissive van 27 januari 2003, no.03.000281, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs. M. Rutte, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Canada, met Administratief Akkoord voor de toepassing van het verdrag en Protocol inzake wederzijdse bijstand behorend bij het verdrag; Brantford, 27 juni 2001 (Trb.2001, 127), met toelichtende nota.

Het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Canada, met Administratief Akkoord voor de toepassing van het verdrag en Protocol inzake wederzijdse bijstand behorend bij het verdrag (hierna: Verdrag) betreft een herziening van het op 26 februari 1987 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada, als gewijzigd bij Aanvullende Overeenkomst op 26 juli 1989 te Ottowa. Het Verdrag is aangepast aan de huidige nationale wetgeving en lost een aantal praktische problemen op. Bovendien vereist de Wet beperking export uitkeringen(zie noot 1) een handhavingsprotocol. Tevens is op basis van het Verdrag een akkoord (Entente) en bijbehorend Administratief Akkoord met Québec gesloten.
De Raad van State maakt twee opmerkingen met betrekking tot de Entente.

1. In de toelichtende nota onder artikel III wordt vermeld dat de Entente en het bijbehorende Administratief Akkoord niet als verdragen worden aangemerkt, omdat Québec niet beschikt over een verdragsluitende bevoegdheid. Dit lijkt de Raad juist. Dit roept echter de vraag op hoe de regeling die met Québec werd aangegaan dan wel moet worden geduid. De Entente behelst naar haar inhoud bepalingen die in een verdrag thuishoren. Het gaat niet slechts om beleidsafspraken. De Raad adviseert de juridische status van de in de Entente neergelegde rechten en verplichtingen nader toe te lichten in vergelijking tot die van de in de verdragsbepalingen voorkomende rechten en verplichtingen. Tevens dient te worden aangegeven op welke wijze de naleving van de bepalingen voor de Entente kan worden bewerkstelligd.

2. Op basis van artikel XXVI van het Verdrag kunnen de desbetreffende autoriteit van Nederland en een provincie van Canada akkoorden sluiten
betreffende sociale zekerheidsaangelegenheden, welke in Canada tot de bevoegdheid van de provinciale overheid behoren, voorzover deze akkoorden niet strijdig zijn met de bepalingen van het Verdrag. De Raad heeft op twee punten verschillen tussen het Verdrag en de met de provincie Québec gesloten Entente aangetroffen, die beide betrekking hebben op artikel VI van het Verdrag. Dit betreft in de eerste plaats artikel VI, tweede lid, onder a, van het Verdrag en artikel 8 van de Entente. In het tweede lid, onder a, is vastgelegd dat op de werknemer die krachtens de wetgeving van de ene partij verzekerd is en die door zijn werkgever op het grondgebied van de andere partij te werk is gesteld, met betrekking tot die werkzaamheden uitsluitend de wetgeving van de eerste partij van toepassing is mits de duur van de werkzaamheden niet meer dan 60 maanden bedraagt en de betrokkene op het grondgebied van de andere partij niet tevens in dienst is van een andere aldaar gevestigde werkgever. In artikel 8 van de Entente is een soortgelijke regeling getroffen, waarin echter niet de toevoeging is opgenomen dat de wetgeving van de andere partij van toepassing is indien de betrokkene op het grondgebied van de andere partij tevens in dienst is van een aldaar gevestigde werkgever. Dit leidt ertoe dat de betrokken uitgezonden werknemer die op het grondgebied van de andere partij tevens werkzaamheden in dienst van een aldaar gevestigde werkgever verricht, bij toepassing van het Verdrag voor zijn volledige werkzaamheden onder de wetgeving van het land waar hij werkzaam is, valt, terwijl hij bij toepassing van de Entente voorzover het zijn werkzaamheden voor de werkgever die hem heeft uitgezonden betreft, onder de wetgeving van het land van die werkgever valt.
Voorts betreft dit artikel VI, vierde lid, van het Verdrag en artikel 10, tweede lid, van de Entente. In artikel VI, vierde lid, is bepaald dat op degene die op het grondgebied van de ene partij zijn beroepswerkzaamheden uitoefent in overheidsdienst van de andere partij, met betrekking tot die werkzaamheden uitsluitend de wetgeving van de eerstbedoelde partij van toepassing is, indien hij een onderdaan is van deze partij of op het grondgebied van deze partij zijn normale woonplaats heeft. In de Entente is een soortgelijke regeling getroffen, die evenwel niet inhoudt dat de wetgeving van de eerstbedoelde partij van toepassing is, indien de werknemer onderdaan van deze partij is. Op de werknemer, onderdaan van de partij op het grondgebied waarvan hij werkzaam is, zal bij toepassing van het Verdrag het recht van de partij, wiens onderdaan hij is, van toepassing zijn. Bij toepassing van de Entente zal dat alleen het geval zijn indien hij daar zijn woonplaats heeft.
De Raad adviseert in de toelichtende nota op deze verschillen in te gaan en er naar te streven dat deze worden opgeheven.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 14 juli 2003

1. Naar aanleiding van opmerkingen van de Raad is de passage over de regeling met Quebec uitgebreid.

2. De Raad van State merkt op dat zij op twee punten verschillen heeft aangetroffen tussen het verdrag en de Entente.
Het eerste verschil betreft de zogenaamde detacheringsbepaling.
Artikel VI, tweede lid, onder a, van het verdrag regelt dezelfde materie als artikel 8 van de Entente. In het verdrag wordt aan deze bepaling toegevoegd dat in geval van detachering, géén andere werkzaamheden mogen worden verricht in het werkland. In de Entente is dit niet expliciet geregeld. Dit verschil in redactie tussen beide artikelen leidt echter niet tot een verschil in uitkomst.
De detacheringsbepaling vormt een uitzondering op de hoofdregel, het zogenaamde werklandbeginsel. De hoofdregel is neergelegd in artikel VI, eerste lid, van het verdrag en artikel 6 van de Entente. Hierin is geregeld dat de wetgeving van de verdragspartij ter plaatse waar de werkzaamheden worden verricht van toepassing is, ongeacht de woonplaats van betrokkene. Verder is bepaald dat, ter voorkoming van dubbele verzekeringsplicht, uitsluitend één wetgeving van toepassing kan zijn, het zogenaamde exclusiviteitsbeginsel. Zodra een persoon naast zijn werkzaamheden waarvoor de detacheringsverklaring is afgegeven, andere werkzaamheden verricht, herleeft deze hoofdregel.

Het tweede verschil betreft artikel VI, vierde lid, onder a van het verdrag en artikel 10, tweede lid, van de Entente. Deze beide bepalingen zien op de verzekeringspositie van lokaal aangeworven personeel. Uitgangspunt is dat voor lokaal aangeworven personeel werken en wonen tot één wetgeving leidt.
Dit is in het verdrag en de Entente op dezelfde wijze geregeld. In het verdrag is daarnaast de mogelijkheid opgenomen dat het werken in een land en het onderdaan zijn van dit land, tevens tot één wetgeving leidt, los van de woonplaats van betrokkene. Deze mogelijkheid is niet opgenomen in de Entente.
In de praktijk zal deze uitzonderlijke situatie echter niet tot problemen leiden. Aangezien het verdrag geen territoriale beperkingen bevat, vallen de onderdanen van Nederland en Canada, waaronder de inwoners van Quebec, onder het verdrag. In het verdrag is geregeld dat op een persoon die werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van de ene Partij, in overheidsdienst van de andere Partij, de wetgeving van eerstbedoelde Partij van toepassing is indien hij onderdaan is van deze Partij, ongeacht zijn woonplaats. Indien een persoon op basis van deze bepaling onder de Canadese wetgeving valt, bepalen de interne regels betreffende de werkingssfeer van het "Canadian Pension Plan" en het "Québec Pension Plan" of het CPP dan wel het QPP van toepassing is. Gezien het feit dat de door de Raad geconstateerde verschillen minimaal zijn en in de praktijk niet tot problemen zullen leiden, acht de regering bovenstaande toelichting voldoende.

Ik moge U mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken



(1) Wet beperking export uitkeringen van 27 mei 1999, Stb.250.