Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Libanese Republiek met Protocol, Beiroet, 2 mei 2002 (Trb.2002, 118), met toelichtende nota.


Volledige tekst

Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Libanese Republiek met Protocol, Beiroet, 2 mei 2002 (Trb.2002, 118), met toelichtende nota.

Bij Kabinetsmissive van 5 december 2002, no.02.005558, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Financiën, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Libanese Republiek met Protocol, Beiroet, 2 mei 2002 (Trb. 2002, 118), met toelichtende nota.

Het Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Libanese Republiek (hierna: het Verdrag) heeft tot doel investeringen te beschermen, ter aanvulling op de bestaande, wettelijke bescherming. Mede door deze extra bescherming worden investeringen bevorderd. Het Verdrag voorziet daartoe in een non-discriminatoire behandeling van de investeerders, de transfers van betalingen, de onteigening van een investering en een geschillenregeling.

De Raad van State van het Koninkrijk ziet geen beletsel voor de goedkeuring van het Verdrag, maar plaatst daarbij de volgende kanttekeningen.

1. Overboeking van geldbedragen
In artikel 4, aanhef en onder g, van het Verdrag is onder meer de overboeking van betalingen uit hoofde van de artikelen 5, 6, 9 en 10 geregeld. De Raad onderschrijft deze regeling. De verwijzing naar de artikelen 9 en 10 wijkt echter af van het modelverdrag.
De Raad adviseert de toelichtende nota bij artikel 4 hiertoe aan te vullen.

2. Rente
Het Verdrag bepaalt dat de schadeloosstelling een normale commerciële rente omvat, die moet worden berekend tot de datum van betaling van schadeloosstelling (artikel 5, onder c). In het Verdrag ontbreekt een aanduiding van het moment waarop rente verschuldigd wordt. In de Nederlandse onteigeningswet bijvoorbeeld is bepaald dat de wettelijke rente loopt te rekenen vanaf de dag van het vonnis van onteigening (artikel 55, derde lid). Die aanduiding is echter van belang voor het vaststellen van de rente over de schadeloosstelling van onteigende investeringen van Nederlandse investeerders in de Libanese Republiek.
De Raad adviseert de toelichtende nota op dit punt aan te vullen.

3. Geschillenregeling tussen Verdragssluitende partij en onderdaan
Artikel 9 van het Verdrag bevat een regeling voor geschillen tussen de Verdragsluitende partij en een onderdaan, afkomstig uit het land van de andere Verdragsluitende partij.
In artikel 9, vierde lid, ontbreekt een regeling omtrent de rechtskracht en de tenuitvoerlegging van de arbitrage-uitspraken. In de modelovereenkomst die wordt gehanteerd bij de verdragsonderhandelingen, is een dergelijke bepaling steeds opgenomen, evenals in investeringsbeschermingsverdragen die met andere landen zijn gesloten.
De Raad beveelt aan de toelichtende nota op dit punt aan te vullen.

4. Geschillenregeling tussen Verdragspartijen
In artikel 10 is een regeling omtrent de geschillenbeslechting tussen de Verdragspartijen opgenomen. Hierbij ontbreekt een regeling van de kosten die worden gemaakt ten behoeve van de uitvoering van de geschillenbeslechting. In het modelverdrag dat wordt gehanteerd bij de verdragsonderhandelingen, is een dergelijke bepaling steeds opgenomen, evenals in investeringsbeschermingsverdragen die met andere landen zijn gesloten.
De Raad beveelt aan de toelichtende nota op dit punt aan te vullen.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk



Nader rapport (reactie op het advies) van 21 juli 2003


1. De toelichting op artikel 4 is naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State voor het Koninkrijk aangevuld.

2. In het onderhavige verdrag en in het modelverdrag dat wordt gehanteerd bij de verdragsonderhandelingen ontbreekt een aanduiding van het moment waarop de rente wordt verschuldigd omdat het niet noodzakelijk is dit in het verdrag vast te leggen. Het ligt voor de hand dat het recht op rentevergoeding in gaat op het moment dat de investeerder recht heeft op betaling van zijn compensatie in verband met onteigening. Mocht daar een geschil over komen, dan beslist de instantie aan wie het geschil wordt voorgelegd. De toelichting op artikel 5 is naar aanleiding van de opmerking van de Raad aangevuld.

3. De rechtskracht van een arbitrage-uitspraak is in de in artikel 9, tweede lid, genoemde arbitrageregelingen geregeld. De tenuitvoerlegging van een arbitrage-uitspraak geschiedt altijd onder nationaal recht. Een regeling van de rechtskracht en de tenuitvoerlegging van arbitrage-uitspraken is overbodig en ontbreekt daarom in het modelverdrag dat wordt gehanteerd bij de verdragsonderhandelingen. Een dergelijke regeling wordt echter soms op verzoek van de andere verdragspartij opgenomen in een verdrag. De toelichting op artikel 9 is naar aanleiding van de opmerking van de Raad aangevuld.

4. In het modelverdrag dat wordt gehanteerd bij de verdragsonderhandelingen is geen regeling opgenomen van de kosten die worden gemaakt ten behoeve van de uitvoering van een geschillenbeslechting. Reden daarvoor is dat een dergelijke bepaling niet nodig is. Het arbitragetribunaal kan de kostenverdeling bepalen. Een van tevoren vastgestelde evenredige kostenverdeling zou bovendien in bepaalde situaties onrechtvaardig kunnen zijn. De toelichting op artikel 10 is naar aanleiding van de opmerking van de Raad aangevuld.

Ik moge U, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Financiën, verzoeken de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste Kamer en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en tevens over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan de Staten van Aruba.

De Staatssecretaris van Economische Zaken