Voorstel van wet van de leden Dittrich en Halsema houdende regels omtrent de vaste boekenprijs (Wet op de vaste boekenprijs).


Volledige tekst

Voorstel van wet van de leden Dittrich en Halsema houdende regels omtrent de vaste boekenprijs (Wet op de vaste boekenprijs).

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 1 november 2002, heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van de leden Dittrich en Halsema houdende regels omtrent de vaste boekenprijs (Wet op de vaste boekenprijs).

Het initiatiefwetsvoorstel geeft de vaste boekenprijs een wettelijke basis. De Raad van State plaatst een aantal kanttekeningen en vragen over het oogmerk van het voorstel, het gekozen middel, en de uitwerking daarvan.

I. Inleiding

1. Sinds 1904 geldt in Nederland een systeem van vaste boekenprijzen. De uitgever stelt een minimumprijs vast waarvoor het boek aan de boekhandel en door deze aan de consument wordt verkocht (verticale prijsbinding). Deze vaste prijs geldt in beginsel voor twee jaar en is van toepassing op algemene boeken, schoolboeken en wetenschappelijke boeken. De afspraken over de vaste boekenprijs zijn sinds 1923 neergelegd in een privaatrechtelijk reglement. Thans geldt het Reglement Handelsverkeer van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB).
Aan de KVB is ontheffing verleend van het verbod op verticale prijsbinding. De laatste ontheffing, die op basis van de toen geldende Wet economische mededinging is verleend in 1997, geldt tot 1 januari 2005. In verband met het aflopen van deze ontheffing komt de vraag op wat na deze datum dient te gebeuren: een nieuwe ontheffing op basis van de Mededingingswet (Mw), een afzonderlijke wettelijke regeling of afschaffing van de vaste boekenprijs. De Raad voor Cultuur merkt in zijn advies van 11 december 2002 op dat de huidige markt goed en zonder financiële impulsen uit algemene middelen functioneert en dat het huidige stelsel geen overheidsmiddelen vraagt. Hij adviseert uit cultuurpolitieke overwegingen tot het handhaven van de vaste boekenprijs, omdat er weinig met zekerheid te zeggen valt over de consequenties van ingrepen in dit stelsel en het niet denkbeeldig is dat zij het bestaande evenwicht in de branche aantasten. Wel geeft de Raad voor Cultuur de voorkeur aan een wettelijke regeling in plaats van een privaatrechtelijke die thans geldt.(zie noot 1) De Raad voor Cultuur is dan ook ingenomen met het voorliggende wetsvoorstel.(zie noot 2) Het evaluatierapport "Boek en Markt" van het Centraal Planbureau en Sociaal en Cultureel Planbureau (CPB-SCP-rapport) stelt daarentegen dat het huidige systeem in bepaalde opzichten ook nadelig is voor de cultuurpolitieke doelstellingen en daarnaast minder efficiënt is dan de drie in het rapport besproken alternatieven.(zie noot 3)
De initiatiefnemers willen met het wetsvoorstel voorkomen dat de vaste boekenprijs wordt afgeschaft.(zie noot 4) Dit voorstel vormt in aangepaste vorm een publiekrechtelijke voortzetting van het huidige systeem.

II. Doel en middel

2. Specificatie doel
Het wetsvoorstel dient volgens de initiatiefnemers een cultuurpolitiek doel: "voorwaarden scheppen waaronder in Nederland ook voor de lange termijn een breed en divers aanbod van boeken in het Nederlands en het Fries beschikbaar kan zijn via een geografisch ruim gespreid net van boekhandels met een groot en gevarieerd aanbod". Eenzelfde doel ligt ten grondslag aan de nu geldende vaste boekenprijs.
In het CPB-SCP-rapport wordt gesignaleerd dat de overheid destijds niet heeft gespecificeerd hoeveel boektitels beschikbaar moeten zijn en van welk genre, noch hoeveel verkooppunten er dienen te zijn en met welke assortimentsbreedte om dit doel te bereiken.(zie noot 5) De initiatiefnemers preciseren het gestelde cultuurpolitieke doel evenmin.
De Raad beseft dat het gestelde cultuurpolitieke doel lastig vast te stellen en te meten is, en dat het zich moeilijk laat specificeren. Wel zou naar de mening van de Raad nader toegelicht kunnen worden of de boekenmarkt zoals deze nu functioneert voldoet aan het gestelde doel, of dat een grotere of kleinere prestatie gewenst of aanvaardbaar is.

3. Pluriformiteit
Het gestelde cultuurpolitieke doel heeft twee aspecten: het bevorderen van de pluriformiteit van de aangeboden titels en de brede beschikbaarheid van het boekenaanbod voor het publiek.
De vaste boekenprijs biedt volgens de initiatiefnemers de uitgever en de importeur de mogelijkheid om de boekverkoper een adequate handelsmarge te bieden voor titels die minder snel en zeker verkopen. Aldus wordt voorkomen dat de boekverkoper wegens prijsconcurrentie door bijvoorbeeld supermarkten zich uitsluitend op goed en snelverkopende titels richt. Dit stimuleert de boekhandel ook minder snel verkopende boeken in het assortiment op te nemen.(zie noot 6) Met het oog hierop wordt in artikel 12 van het wetsvoorstel bepaald dat de uitgever bij de vaststelling van handelsmarges rekening dient te houden met de door de boekverkoper te maken kosten die samenhangen met het aanhouden van een ruim assortiment.
De Raad wijst erop dat artikel 12 wegens de algemene formulering moeilijk te controleren valt. De boekhandelaar is in beginstel vrij de kostenmarge voor andere doelen dan verruiming van het assortiment te benutten. Hij kan er ook zijn winstmarge door vergroten of andere producten aanbieden die niet belangrijk zijn vanuit cultureelpolitiek oogmerk. Aangezien het niet mogelijk is uitgevers en boekhandels te binden aan een bepaalde aanwending van extra opbrengsten voor culturele doeleinden, is het onzeker in hoeverre verticale prijsbinding de gestelde culturele doelen dient. Dat geldt zowel voor het huidige bestel als voor het stelsel dat de initiatiefwet beoogt.
De Raad adviseert nader in de toelichting op deze onzekerheden in te gaan.

4. Brede beschikbaarheid
Het tweede aspect van het cultuurpolitieke doel is de distributie van boeken via een voldoende aantal verkooppunten. Hierbij spelen zowel het aantal als de spreiding van boekhandels en hun assortiment een rol.
De praktijk in omringende landen wijst uit dat afschaffing van de vaste boekenprijs ertoe kan leiden dat kleine boekhandels, vooral in kleine plaatsen, het hoofd niet boven water kunnen houden. In Frankrijk bijvoorbeeld bestond decennia lang een systeem waarbij boekhandelaren zich vrijwillig aan de door uitgevers gestelde adviesprijzen hielden. Toen in 1974 de winkelketen FNAC haar winkels opende en op haar boeken 20% korting gaf, moesten veel andere boekhandels sluiten. Het CPB-SCP-rapport bevestigt dit effect en concludeert dat verticale prijsbinding een effectief instrument kan zijn om te stimuleren dat boeken bij een groot aantal verkooppunten beschikbaar zijn.(zie noot 7)
Het CPB-SCP-rapport wijst niettemin op een aantal ontwikkelingen dat dit effect tegenwerkt: technologische ontwikkelingen zoals de boekverkoop via internet, "e-books" en "printing on demand", en de tendens van boekhandels tot specialisatie enerzijds en schaalvergroting anderzijds.(zie noot 8)
Wat de internetboekhandel betreft maakt het wetsvoorstel geen uitzondering: in Nederland gevestigde internetboekhandels zijn verplicht de door de uitgever vastgestelde boekenprijs te hanteren. De ervaring zou uitwijzen dat het systeem van de vaste boekenprijs een positief ontwikkelingsklimaat zou bieden voor het type internetboekhandel dat "in breedte en diepte van het assortiment en in service op gelijke hoogte wil staan met de traditionele boekhandel". E-books vallen buiten het voorstel, omdat de omzet en productie te marginaal zouden zijn.(zie noot 9)
De Raad wijst erop dat deze technologische ontwikkelingen de beschikbaarheid van boeken kunnen vergroten. Het loslaten van de vaste boekenprijs zou internetproducten en e-books en printing on demand kunnen bevorderen, omdat deze producten dan goedkoper kunnen worden.(zie noot 10) De Raad adviseert in de toelichting nader in te gaan op de vraag of de vaste boekenprijs de beschikbaarheidsdoelstelling ook op de langere termijn kan realiseren.

5. Betrokken groepen
In grote lijnen zijn vier belangengroepen te onderscheiden: de kopers/lezers, de boekverkopers, de uitgevers en de auteurs. Voor een evenwichtige regeling is het noodzakelijk rekening te houden met het belang van elk van deze groepen. De lezers hebben verschillende belangen: zowel de veelzijdigheid van de boekenproductie en de kwaliteit van de boekhandel als een zo laag mogelijke boekenprijs.
Boekverkopers zijn in het algemeen het meest gediend met een systeem dat hen in de gelegenheid stelt een breed assortiment boeken aan te bieden tegen een voor hen aantrekkelijke handelsmarge. In het bijzonder debuterende en minder gelezen auteurs zijn erbij gebaat een kans te krijgen op de boekenmarkt. Voor uitgevers is een redelijke handelsmarge en een snelle verkoop van de boeken (vooral binnen de eerste zes maanden) van belang. De Raad beveelt aan in de toelichting de uiteenlopende belangen van de onderscheiden groeperingen nader uiteen te zetten en daarbij ook de belangen van het brede publiek (de potentiële kopers en lezers) aandacht te geven.

III. Keuze voor publiekrechtelijke regeling

6. Als een stelsel van vaste boekenprijzen wenselijk is, is vervolgens de vraag aan de orde waarom dat niet door de branche zelf op privaatrechtelijke basis kan worden uitgevoerd, maar door de wetgever dient te worden opgelegd, waarbij alle betrokkenen (uitgevers, boekhandelaren en de consument) verplicht worden zich aan de verticale prijsbinding te houden.
In het huidige systeem van de vaste boekenprijs valt de handhaving en sanctiestelling onder de werking van het Reglement Handelsverkeer op privaatrechtelijke grondslag onder verantwoordelijkheid van de Commissie Handelsverkeer en de Commissie van Beroep. Zolang een en ander contractueel geregeld is, is er in beginsel sprake van een eigen keuze van de boekhandelaar, althans van de boekenbranche. De vraag of en waarom de Nederlandse mededingingsautoriteit (Nma) geen nieuwe ontheffing op de Mw kan verlenen, wordt naar de mening van de Raad in de memorie van toelichting onvoldoende besproken.(zie noot 11)
Invoering van een publiekrechtelijk systeem, waarbij het toezicht op de naleving wordt opgedragen aan een zelfstandig bestuursorgaan (zbo), behoeft naar de mening van de Raad nadere motivering. Daarbij verwijst de Raad naar de additionele regelingen die dan nodig zijn en die in de punten 9 tot en met 14 worden genoemd.

IV. Reikwijdte van het voorstel

7. Afbakening
De initiatiefnemers kiezen voor een Wet op de vaste boekenprijs die tevens schoolboeken en wetenschappelijke boeken omvat en die een looptijd heeft van twee jaar (artikelen 1 en 7 van het voorstel). In het CPB-SCP-rapport wordt als alternatief voor de huidige vaste boekenprijs een afgebakende boekenprijs genoemd, die deze categorieën boeken niet omvat en die een looptijd heeft van een halfjaar.
Het CPB-SCP-rapport stelt dat boekverkopers van een groot deel van de boektitels de meeste exemplaren binnen een halfjaar verkopen. Wanneer een titel slecht verkoopt, kan de boekverkoper in het huidige stelsel de afzet niet vergroten door de prijs ervan te verlagen. Dit verhoogt het voorraadrisico van de boekverkopers.(zie noot 12) In het CPB-SCP-rapport wordt daarom voorgesteld om de looptijd te verkorten tot een halfjaar.
Wat de schoolboeken betreft verwijst de Raad naar het rapport van de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO), dat concludeert dat de vaste boekenprijs nauwelijks bijdraagt aan het bereiken van beleidsdoelen voor schoolboeken in het voortgezet onderwijs. Volgens het rapport kunnen een breed titelaanbod en een hoge kwaliteit schoolboeken naar verwachting ook zonder vaste boekenprijs worden gerealiseerd. Het instrument zou tevens een negatieve invloed kunnen hebben op de beheersing van de kosten van schoolboeken voor ouders en studenten.(zie noot 13) Op basis van deze bevindingen kwamen de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen tot de conclusie dat voortzetting van het systeem van vaste schoolboekenprijzen na 2004 ongewenst is.(zie noot 14) De Raad constateert dat de toelichting op het vorenstaande niet ingaat en adviseert dat alsnog te doen.
De Raad merkt voorts in algemene zin op dat indien schoolboeken onder de vaste boekenprijs vallen om de prijs van het algemene boek te drukken, het de vraag is of het gerechtvaardigd is dat de koper van schoolboeken meebetaalt aan het bereiken van de cultuurpolitieke doelstellingen die het wetsvoorstel beoogt voor het algemene boek.
Met betrekking tot de wetenschappelijke literatuur kan onderscheid worden gemaakt tussen hand- en studieboeken, waarvan de oplagen aanzienlijk kunnen zijn, en publicaties van onderzoeksresultaten. Vooral wetenschappelijke onderzoekspublicaties kampen met relatief hoge productiekosten, en een kleine, gespecialiseerde vraag, waardoor onderzoeksresultaten vaak niet meer in gedrukte vorm zijn uit te geven. De vraag is of de vaste boekenprijs het juiste middel is om de beschikbaarheid van dit genre te bevorderen. De Raad vraagt zich voorts af of het elektronisch publiceren, waarop in toenemende mate wordt overgegaan, niet een geschikter middel vormt om de pluriformiteit en beschikbaarheid te bevorderen. Het lezen op een scherm lijkt bij wetenschappelijke literatuur minder bezwaarlijk dan bij algemene boeken. In zoverre de vaste boekenprijs voor wetenschappelijke boeken dient ter subsidiëring van andere boeken, namelijk bevordering van de verkoop van niet-wetenschappelijke boeken, wordt blijkbaar voorrang gegeven aan één bepaald cultuurpolitiek doel boven een evenzeer wenselijk doel, namelijk de verspreiding van wetenschappelijke kennis. Een motivering voor deze afweging ontbreekt in het voorstel.
De Raad adviseert het voorstel op dit punt te bezien en in de toelichting afdoende te motiveren waarom is afgezien van een afgebakende boekenprijs zoals voorgesteld in het CPB-SCP-rapport.

8. Boekenclubs
Het wetsvoorstel maakt voor boekenclubs na een periode van vier maanden uitzonderingen op de vaste boekenprijs mogelijk. Volgens de toelichting wordt, gelet op het specifieke karakter van de boekenclub en het belang ervan voor leesbevordering, voortzetting van de bijzondere behandeling ervan gerechtvaardigd geacht.(zie noot 15) De veronderstelling is, dat via boekenclubs het culturele doel, brede verspreiding en een groot titelaanbod, wordt gediend met extra lage prijzen, in plaats van vaste hoge prijzen voor boeken die niet via boekenclubs worden verspreid. Als lage prijzen voor boekenclubproducten de leesbevordering dienen, geldt dat evenzeer voor boeken die niet in het pakket van een club zitten. De Raad adviseert daarom de uitzondering voor boekenclubs nader te motiveren, en daarbij ook in te gaan op de vraag, waarom in het geval van boekenclubs een periode van vier maanden toereikend is voor handhaving van de vaste boekenprijs, terwijl voor andere uitzonderingen een periode van zes maanden wordt verlangd, zoals bij herziene uitgaven.

V. Handhaving en sanctiestelling

9. Zelfstandig bestuursorgaan
Het College voor de vaste boekenprijs (hierna: het College), een zbo, is een sectorspecifieke toezichthouder. Naar de mening van de Raad maakt de toelichting onvoldoende duidelijk waarom bestaande (markt)toezichthouders hun taak met betrekking tot de vaste boekenprijs niet zouden kunnen uitvoeren. De Raad adviseert in de toelichting aandacht te schenken aan de mogelijkheid een van de bestaande toezichthouders met het toezicht te belasten. Indien een nieuw College nodig zou zijn, adviseert de Raad in de toelichting aandacht te schenken aan de relatie tussen deze toezichthoudende taak en taken van andere toezichthouders, in het bijzonder de Nma. Daarbij kan aandacht worden geschonken aan het vereiste, dat toezichthoudende organen in staat moeten zijn de verschillende belangen afstandelijk (onpartijdig) te beoordelen. Een algemeen orgaan zal daar minder moeite mee hebben dan een sterk aan de branche verwant orgaan. Een nieuw orgaan veroorzaakt voorts extra kosten.

10. Taakomschrijving en voorzieningen zelfstandig bestuursorgaan
De taak van dit nieuwe zbo is niet in het initiatiefwetsvoorstel omschreven. Ook komt het toezicht van de minister op het zbo in het voorstel niet volledig aan de orde. De bevoegdheden van de minister zijn niet duidelijk omschreven. Artikel 16 van het voorstel bepaalt weliswaar dat de leden voor de duur van vijf jaar worden benoemd, maar er is niet bepaald dat dit geschiedt door (naar wat de Raad aanneemt de bedoeling is) "de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen". Eenzelfde onduidelijkheid geldt voor de schorsing en het ontslag. Andere bevoegdheden, die wel gebruikelijk zijn bij een zbo, zijn niet toegekend aan de minister, zoals instemmingsrecht voor de begroting en jaarrekening en een goedkeuringsvereiste van het bestuursreglement. Niet geregeld is, hoe de minister wordt ingelicht door het zbo. Naar het oordeel van de Raad zou het voorstel op deze punten kunnen worden aangevuld. Hij verwijst naar de Aanwijzingen voor de regelgeving, in het bijzonder de aanwijzingen 124a tot en met 124c.

11. De toelichting bij het voorstel vermeldt dat de minister bevoegd zou zijn tot schorsing en vernietiging van besluiten van het College.(zie noot 16) Deze bevoegdheid is echter niet in het voorstel voorzien. De Raad merkt in dit verband op dat het hier gaat om een verstrekkende bevoegdheid, waarbij de zelfstandigheid van het zbo in het geding is. Deze bevoegdheid verdraagt zich slecht met de redengeving voor instelling van het zbo: het inbrengen van deskundigheid. In dit verband adviseert de Raad een toelichting te geven op de strekking van artikel 18, tweede lid.
De Raad mist voorts een aantal voorzieningen in het wetsvoorstel: ontslag op eigen verzoek van collegeleden, een taakverwaarlozingsregeling, een toestemmingsbevoegdheid van de minister voor bepaalde civiele rechtshandelingen en een evaluatieplicht (het evalueren van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het zbo na vijf jaar).
Het verdient aanbeveling het wetsvoorstel op deze punten aan te passen, dan wel in de toelichting aan te geven hoe dergelijke regelingen tot stand zullen komen.

12. Binnentreden woning
Artikel 21, tweede lid, bepaalt dat de leden van het College bevoegd zijn een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. Mede in het licht van artikel 12 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient, in het kader van toezicht, de bevoegdheid tot het binnentreden in de woning zonder toestemming van de bewoner slechts in uitzonderingsgevallen te bestaan. Verwezen zij naar de wetsgeschiedenis van de Algemene wet op het binnentreden. De Raad is van mening dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het binnentreden van de woning rechtvaardigen en adviseert de bevoegdheid te schrappen.

13. Boete
De artikelen 23 en 25 van het voorstel geven het College de bevoegdheid tot het opleggen van een boete. De Raad merkt op dat een regeling die het opleggen van een boete mogelijk maakt, dient te waarborgen dat dit zorgvuldig zal geschieden. Met de - geschreven en ongeschreven - algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan niet worden volstaan.
Het wetsvoorstel bevat enkele waarborgen: het bepaalt het maximum van de op te leggen boete (90.000 respectievelijk 4.500 euro) en het sluit boeteoplegging uit als de belanghebbende aannemelijk kan maken dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Voorts schrijft artikel 23, tweede lid, van het wetsvoorstel voor dat het College rekening houdt met de ernst en de duur van de overtreding. Artikel 26 verplicht ertoe dat de boete wordt opgelegd bij beschikking en schrijft voor wat deze beschikking dient te vermelden.
Het wetsvoorstel voorziet echter niet in procedurele waarborgen als een plicht tot het opmaken van een rapport van de overtreding, het recht op inzage in het rapport door de overtreder, de mogelijkheid voor de overtreder zijn zienswijze naar voren te brengen, het recht op een tolk en de beslistermijn omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete nadat het rapport is opgemaakt. De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te vullen met procedurele waarborgen voor de boeteoplegging. Hij wijst daarbij op het voorontwerp van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht.

14. Administratieve lasten
De Raad beveelt aan in de memorie van toelichting een paragraaf over de administratieve lasten van het voorstel voor de boekenbranche op te nemen.

VI. Europeesrechtelijke aspecten

15. Nationale regeling versus Europese
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) vloeit voort dat grensoverschrijdende brancheregelingen inzake vaste boekenprijzen in strijd zijn met het kartelverbod van artikel 81 van het EG-Verdrag, maar dat zuiver nationale brancheregelingen bij het ontbreken van Europese regelingen zijn toegestaan.(zie noot 17) Datzelfde geldt voor nationale wettelijke regelingen inzake vaste boekenprijzen, maar daarbij dienen wél de regels van het vrije verkeer van goederen (artikel 28 van het EG-Verdrag) in acht te worden genomen (zaken Leclerc en Échirolles).(zie noot 18) Voor zuiver binnenlandse situaties zijn er dus geen knelpunten van Europeesrechtelijke aard. Het Gemeenschapsrecht staat het invoeren of handhaven van dergelijke stelsels toe waar deze zien op volledig interne situaties.
De effectiviteit en handhaafbaarheid van een vaste boekenprijs wordt echter in sterke mate beïnvloed door de mogelijkheden om deze ook bij de import van Nederlandstalige boeken vanuit andere lidstaten van de Europese Unie (EU) te handhaven. Het belang hiervan is toegenomen als gevolg van het wegnemen van belemmeringen voor grensoverschrijdende economische activiteiten binnen de EU, en als gevolg van het toenemen van de technische mogelijkheden.

16. Importeur
Het wetsvoorstel regelt een vaste boekenprijs niet alleen voor in Nederland uitgegeven boeken, maar ook voor de import van boeken. Van belang is de import uit België, andere EU-leden en wereldwijd, zowel via boekhandels als internetbestellingen. Wat de positie van de importeur betreft, bepaalt het voorstel dat de importeur de vaste boekenprijs vaststelt. Het wetsvoorstel knoopt voor door een buitenlandse uitgever gepubliceerde boeken aan bij de door de uitgever vastgestelde of aanbevolen prijs. Die uitgever wordt de mogelijkheid geboden om voor Nederland afzonderlijke prijzen vast te stellen. Indien daarvan geen gebruik wordt gemaakt, geldt de in de desbetreffende lidstaat vastgestelde of aanbevolen prijs. Indien ook die prijs niet kan worden vastgesteld, stelt de importeur geen vaste boekenprijs vast. Onder het begrip importeur worden ook parallelimporteurs begrepen. Ieder dient afzonderlijk de vaste boekenprijs te bepalen. Indien de importeur kortingen heeft kunnen bedingen, kan de vast te stellen boekenprijs dienovereenkomstig worden verlaagd (artikel 3 van het voorstel).
Deze regeling voor de invoer van boeken is in wezen dezelfde als die welke in de hiervoor genoemde arresten van het HvJ EG in de zaken Leclerc en Échirolles aan de orde was, en ten aanzien waarvan het HvJ EG oordeelde dat deze in strijd was met het vrije verkeer van goederen.(zie noot 19) Uit deze jurisprudentie vloeit voort dat ten aanzien van boeken die in een andere lidstaat zijn uitgegeven een regeling die de importeur verplicht een vaste boekenprijs vast te stellen verboden is, omdat hiermee een aparte regeling voor de invoer wordt gecreëerd. De Raad merkt voorts op dat consumenten boeken zelf via internetbedrijven uit de gehele wereld kunnen importeren en dat een regeling voor import uit EU-leden niet sluitend kan zijn. De Raad beveelt aan de voorgestelde regeling op dit punt opnieuw te bezien.

17. Wederinvoer
Ten aanzien van wederinvoer geldt op basis van de jurisprudentie van het HvJ EG dat de vaste boekenprijs niet kan worden gehandhaafd, tenzij sprake is van een u-bochtconstructie. De toelichting bij het wetsvoorstel merkt elke vorm van wederinvoer aan als misbruik (ontduiking van de regels inzake de vaste boekenprijs).(zie noot 20) De Raad merkt in dit verband op dat het enkele feit dat Nederlandstalige boeken worden wederingevoerd, niet automatisch betekent dat er sprake is van misbruik. Wederinvoer kan zowel situaties van misbruik betreffen als situaties waarin geen sprake is van misbruik. Uit de jurisprudentie van het HvJ EG komt naar voren dat antimisbruikregelingen specifiek moeten worden toegesneden op de mogelijke situaties van misbruik en niet algemeen van toepassing mogen zijn op alle grensoverschrijdende situaties.(zie noot 21) De Raad adviseert het voorstel op dit punt aan te passen.

VII. Mededingingsrecht

18. Uit de jurisprudentie van het HvJ EG volgt, dat grensoverschrijdende brancheregelingen inzake vaste boekenprijzen in strijd zijn met het kartelverbod van artikel 81 van het EG-Verdrag, maar dat zuiver nationale brancheregelingen bij het ontbreken van Europese regelingen zijn toegestaan.(zie noot 22)
De toelichting bij het wetsvoorstel wijst erop dat de Commissie bij verschillende gelegenheden haar standpunt inzake de vaste boekenprijs heeft vastgelegd. De opvatting van de Commissie zou zijn dat nationale prijsbindingen aanvaardbaar zijn, mits niet strijdig met overige bepalingen van het Gemeenschapsrecht. De Commissie zou daarbij een voorkeur hebben laten blijken voor publiekrechtelijke regelingen op wettelijke grondslag. De toelichting baseert zich in dit verband op twee documenten uit de jaren tachtig.(zie noot 23) Recentere documenten waaruit dit of een ander standpunt zou blijken, zijn niet beschikbaar.
De toelichting verwijst daarnaast naar de verzoeken van het Europees Parlement aan de Commissie om te komen met een voorstel voor vaste boekenprijzen.(zie noot 24) Hoewel zij op zichzelf niet onsympathiek lijkt te staan tegenover de cultuurpolitieke doelstellingen van regelingen inzake vaste boekenprijzen, heeft de Commissie geen voorstellen terzake ingediend of aangekondigd. Wegens de zeer uiteenlopende posities die de lidstaten innemen bij dit onderwerp (bijvoorbeeld kan worden gewezen op de positie van het Verenigd Koninkrijk) is regelgeving op Europees niveau nog niet totstandgekomen en valt zulks ook niet binnen afzienbare termijn te verwachten.

19. Bij de invoering van de Mw is het stelsel van het Europese mededingingsrecht als uitgangspunt gekozen. Aangezien, zoals hiervoor reeds is beschreven, grensoverschrijdende brancheregelingen in strijd zijn met het Europese mededingingsrecht, stelt de Raad vast dat een nationale brancheregeling inzake de vaste boekenprijs weliswaar op grond van de jurisprudentie van het HvJ EG is toegestaan, maar strijdig is met het door de Nederlandse wetgever uiteindelijk zelf gekozen uitgangspunt dat in het Nederlandse mededingingsrecht het Europese mededingingsrecht wordt gevolgd. Voorstellen van de Europese Commissie inzake de vaste boekenprijs, zoals bijvoorbeeld een categorale vrijstelling van het kartelverbod die vervolgens zou doorwerken in het Nederlandse recht, zijn, zoals ook hiervoor reeds aangegeven, niet te verwachten.
De enige oplossing is dan inderdaad, zoals de indieners van het wetsvoorstel ook vermelden in de toelichting(zie noot 25), een wet waarin wordt afgeweken van de Mw. Hierbij zullen naar de mening van de Raad de volgende drie voorwaarden in acht genomen moeten worden. Ten eerste dient rekening gehouden te worden met de hiervoor genoemde beperkingen die uit de regels over het vrije verkeer voortvloeien. Dit betekent dat de wet uitsluitend betrekking kan hebben op in Nederland uitgegeven boeken alsmede op gevallen waarin daadwerkelijk sprake is van misbruik van invoer. Voorts betreft het wetsvoorstel een afwijking van de algemene wet. Mede gelet op aanwijzing 49 van de Aanwijzingen voor de regelgeving dient deze afwijking te worden gemotiveerd. Hierbij dient, tenslotte, in het bijzonder aandacht te worden geschonken aan het uitdrukkelijke doel van de Mw om het gehele economische verkeer te bestrijken en aan de redenen waarom voor boeken, anders dan andere producten, van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
De Raad adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan deze punten.

20. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 19 mei 2003, no.W05.02.0484/III, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

De definitie van "vaste boekenclub" in artikel 8 niet beperken tot paragraaf 4 van hoofdstuk 2 van het voorstel.
In artikel 22, eerste lid, onder a, het woord "bestuurlijke" laten vervallen.



Reactie (op het advies) van de indieners van 10 december 2003

2. Zoals de onderzoekers in hoofdstuk 2 van het CPB-SCP-rapport (Boek en Markt, blz. 25 evv.) constateerden, is door de overheid geen specificatie gegeven van concrete doelen die met de vaste boekenprijs zouden moeten worden bereikt. Ook de indieners van het wetsvoorstel hebben ervan afgezien om een nadere kwalitatieve of kwantitatieve specificatie op te nemen in het wetsvoorstel of in de memorie van toelichting. Daarmee handelen zij in overeenstemming met het overheidsbeleid zoals neergelegd in de Letterenbrief (Kamerstukken II 1989/90 20 928, nr. 4), die bij de bespreking ervan op 4 juli 1990 (Kamerstukken II 1989/90 20 928, nr. 6) de instemming van de Tweede Kamer heeft gekregen. In de memorie van toelichting hebben de indieners uiteengezet dat zij de principiële motieven die ten grondslag liggen aan het terughoudende overheidsbeleid op dit terrein, onderschrijven en tot de hunne hebben gemaakt. Nu ook de Raad melding maakt van het besef dat het gestelde cultuurpolitieke doel lastig vast te stellen en te meten is, en dat het zich moeilijk laat specificeren, voelen zij zich gesterkt in het vasthouden aan een globale, niet gespecificeerde omschrijving van het cultuurpolitieke doel. Bij kennisneming van de geldende wetgeving voor de vaste boekenprijs in de ons omringende landen is gebleken dat ook daarin wordt volstaan met een algemeen geformuleerde cultuurpolitieke doelstelling zonder nadere kwantitatieve specificaties.
De Raad voor Cultuur stelt in zijn (eerste) advies (let-20024460/3) van 11 december 2002 (blz. 1) vast: «De huidige markt functioneert goed, zoals ook in het evaluatierapport wordt aangegeven.» en: «De situatie zoals die zich thans voordoet geeft aan dat de vaste boekenprijs effectief is. Er is sprake van een grote mate van diversiteit en brede beschikbaarheid, zodat zo veel mogelijk lezers zo veel mogelijk van hun gading kunnen vinden. Er bestaat een voldoende stabiele omgeving, waarin ook de kleinere, zelfstandige boekhandels kunnen gedijen.» (blz. 5). De indieners sluiten zich met grote instemming hierbij aan. Zij menen dat de boekenmarkt en ook de markt voor muziekuitgaven, zoals die nu functioneren, dynamisch zijn en tegemoetkomen aan de zeer verschillende wensen van een breed publiek, gegeven de huidige marktomstandigheden en technologische stand van zaken.

3. De Raad constateert terecht dat de boekhandelaar in beginsel vrij is in de besteding van de kostenmarge. Dat is het geval in het huidige privaatrechtelijke systeem en dat zal in de visie van de indieners in het publiekrechtelijke systeem niet anders zijn.
De Raad wijst op de hieruit voortvloeiende inherente onzekerheid in hoeverre de verticale prijsbinding de gestelde culturele doelen dient.
De indieners zijn zich bewust van deze problematiek. Zij onderkennen dat een systeem van vaste prijzen uitgevers, importeurs, boekverkopers en muziekhandelaren niet dwingt tot het realiseren van culturele doelen. De onderzoekers van CPB/SCP constateren op blz. 170 van hun rapport: «Het ligt in de aard van de vaste boekenprijs besloten dat het een vrijblijvend en generiek instrument is.» Van de door de onderzoekers in hoofdstuk 8 (Boek en Markt blz. 167 evv.) aangedragen alternatieven, te weten een afgebakende vaste boekenprijs, géén interventie of subsidies voor boekverkopers, biedt alleen het derde alternatief enige sturingsmogelijkheid. Het voordeel van de mogelijkheid tot enige sturing weegt echter niet op tegen de nadelen die aan een subsidiesysteem zijn verbonden.
Naar de mening van de indieners ligt de sleutel tot het realiseren van de gestelde culturele doelen bovendien niet in enige vorm van dwang. Niet alleen zou dwangbesteding zich niet verdragen met het karakter van het boekenvak en met de terughoudendheid die de overheid inzake de vrijheid van meningsuiting en van informatie behoort te betrachten, er is naar de mening van de indieners ook geen noodzaak toe, afgaande op de ervaringen met het privaatrechtelijke systeem.
In het CPB-SCP-rapport wordt aangegeven, dat de meerderheid van de boekverkopers in het verleden eigener beweging de marge behalve voor dekking van de basale exploitatielasten tevens heeft gebruikt voor het aanbieden van een ruim assortiment en het bieden van service aan de kopers voor het leveren van niet op voorraad aanwezige titels. De onderzoekers wijzen erop dat deze «cultuurpolitieke» besteding van de marge onder druk komt te staan door gestegen kosten van huren, salarissen en investeringen in automatisering, waardoor kruissubsidiëring wordt bemoeilijkt. Door aansluiting te zoeken bij ketens ontstaat enerzijds weer meer ruimte voor kruissubsidiëring, maar tevens een tendens tot uniformering van het assortiment. Van belang is dat de onderzoekers constateren: «Uit gesprekken in de branche komt niet naar voren dat de verminderde financiële ruimte voor cultuurpolitiek getinte kruissubsidiëring zou samenhangen met veranderde rendementseisen van boekverkopers zelf.» (Boek en Markt, blz. 137). Aangenomen kan dan ook worden dat, zolang de feitelijke economische en financiële mogelijkheid daartoe aanwezig is, steeds een aanmerkelijk deel van de uitgevers en boekverkopers uit eigen keuze bereid zal zijn tot toepassing van cultuurpolitiek getinte kruissubsidiëring. Naast de cultuurpolitieke wil daartoe, is er voor het boekenvak en de muziekbranche ook een economische prikkel om dat te doen. Uitgevers, respectievelijk verkopers kunnen daardoor toch concurreren met elkaar, niet op prijs, maar wel op kwaliteit en diversiteit. De mate waarin het boekenvak en de muziekbranche zich stellen achter de cultuurpolitieke doelstellingen van de vaste prijs, is sterk bepalend voor de kansen op succes. Voor de muziekbranche heeft de VMN zich duidelijk uitgesproken voor handhaving van de vaste prijs ter realisering van een divers en gespreid aanbod. De KVB, het NUV en de NBb hebben zich in hun reactie op het wetsvoorstel (brief van 17 september 2003) eveneens expliciet gesteld achter de voorgestelde wettelijke regeling van de vaste boekenprijs en het culturele doel dat daarmee wordt beoogd.
Van belang daarvoor is dat de marge voor dit type boekverkopers en muziekhandelaren op een daartoe passend niveau blijft. In de Franse en Duitse wetten zijn daarop gerichte bepalingen opgenomen. De Franse wet verplicht uitgevers of importeurs onderscheid te maken tussen een kwalitatieve marge en een kwantitatieve. De kwalitatieve marge behoort altijd hoger te zijn dan de kwantitatieve marge, die alleen is gebaseerd op de kwantiteit van de inkoop.
Of de kwalitatieve marge van toepassing is, is afhankelijk van de kwaliteit van de bijdrage die de boekverkoper levert aan de verspreiding van boeken. In de toelichting bij de Franse wet is aangegeven dat als criteria voor de kwalitatieve marge onder meer gelden: verkoop van nieuwe uitgaven, beschikbaarstelling van een breed assortiment, professionaliteit van tenminste éénderde van het personeel, deelname aan nationale campagnes, nalevering op bestelling door klanten, beschikbaarstelling van catalogi en bibliografieën, verkoop van boeken in dunbevolkte streken.
De Duitse wet verplicht uitgevers bij het vaststellen van de vaste prijs en de overige verkoopvoorwaarden rekening te houden met de bijdrage die een kleine boekhandel levert aan de wenselijke spreiding van (assortiments-)boekhandels over het hele land en met de service die deze boekhandels leveren. Voorts mogen uitgevers niet aan branchevreemde handelaren (zoals supermarkten en cd-zaken) leveren tegen lagere prijzen of gunstiger voorwaarden dan aan de boekhandel.
In het wetsvoorstel zoals ingediend op 28 oktober 2002 kozen de indieners door middel van het daarin opgenomen artikel 12 voor een soortgelijke opzet. Uitgevers zouden bij het vaststellen van de marges rekening moeten houden met de duur van de relatie die zij hebben met de boekverkoper en met de omvang en pluriformiteit van het door de boekverkoper af te nemen pakket.
De Raad wijst terecht erop dat artikel 12 wegens de algemene formulering moeilijk te controleren zou zijn. Ook door de uitgevers werden bezwaren geuit tegen het ingrijpen in wat de uitgevers beschouwen als vrijheid van onderhandelen en werd gewaarschuwd voor het risico van niet goed in te schatten conflicten en geschillen die mogelijkerwijs uit artikel 12 zouden voortvloeien en de eventuele bemoeienis van het College voor de vaste boekenprijs daar weer mee. De indieners hebben tot hun genoegen geconstateerd dat uitgevers en boekverkopers gehoor hebben gegeven aan het klemmende beroep van de Raad voor Cultuur op partijen om ook op dit punt tot overeenstemming te komen. De reactie van KVB, NUV en NBb op het wetsvoorstel bevat een gezamenlijk voorstel voor een regeling van deze materie. Samengevat luidt dit voorstel: uitgevers en boekverkopers, georganiseerd in respectievelijk NUV en NBb, vinden een wettelijke regeling voor afspraken over handelsmarges niet nodig voor het pakket van eerste aanbieding van nieuwe uitgaven. Zij zijn wel bereid in de toekomst afspraken maken over noodzakelijke voorwaarden voor het instandhouden van een infrastructuur zoals het Centraal Boekhuis en Centraal Depot, die geografische spreiding en beschikbaarheid van boeken in de vorm van bestellingen van geringe omvang en van nabestellingen van één of enkele exemplaren mogelijk en economisch verantwoord maken.
De indieners hebben dit voorstel overgenomen ter vervanging van het eerder voorgestelde artikel 12. Zij zien in dit voorstel, waarmee de bezwaren van de Raad en het boekenvak worden ondervangen, dezelfde doelen verwoord die zijn opgenomen in de Franse en Duitse wetgeving en die zij zelf beoogden met het aanvankelijke artikel 12: de economische grondslag voor de aanwezigheid van goed gesorteerde boekhandels en beschikbaarheid van boeken in een dekkende geografische spreiding. De afspraken die onder de werking van het artikel in zijn nieuwe formulering worden gemaakt, dienen er op gericht te zijn het de deelnemende uitgevers en verkopers mogelijk te maken om op een economisch verantwoorde wijze ook in de meest afgelegen delen van het land een divers aanbod beschikbaar te stellen, al dan niet op bestelling van een eindafnemer. Met artikel 12 in zijn nieuwe formulering wordt tevens een wettelijke basis gegeven voor het voortzetten van de zogenaamde verrekenkorting (minimale handelsmarge voor levering via het Centraal Boekhuis).
De organisaties van het boekenvak hebben in samenhang met de discussie over artikel 12 ook de strekking van artikel 6 aan de orde gesteld. Het tweede (in het gewijzigde wetsvoorstel vernummerd tot derde) lid van artikel 6 staat de verkoper toe in bepaalde gevallen vanwege bijzondere dienstverlening de door de uitgever vastgestelde vaste prijs te verhogen met de extra kosten die de aparte service met zich mee brengt. Naar het oordeel van het boekenvak levert de bij dit artikellid gegeven toelichting op het begrip bijzondere dienstverlening een problematische inperking op in vergelijking met de huidige aanvaarde handelspraktijk. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn zodanig gewijzigd dat onder het begrip bijzondere dienstverlening ook is begrepen het in voorraad hebben van specifieke categorieën boeken.

4. Aan de hand van de praktijk in landen als Frankrijk en België concludeert de Raad, evenals het CPB-SCP-rapport, dat de vaste boekenprijs een effectief instrument kan zijn in de overlevingskansen van kleinere boekhandels in kleinere plaatsen, waardoor boeken bij een groot aantal verkooppunten beschikbaar zijn. De indieners zien in deze constatering een belangrijke ondersteuning voor het wetsvoorstel dat immers de beschikbaarheid van boeken en muziekuitgaven bij een groot en ruim gespreid aantal verkooppunten tot doel heeft en daartoe de vaste prijs als een belangrijk instrument hanteert. In hun reactie op onderdeel II 3. Pluriformiteit zijn de indieners al ingegaan op de wijze waarop ook het gewijzigde artikel 12 bijdraagt aan het mogelijk maken dat boeken en muziekuitgaven overal beschikbaar kunnen zijn.
Zij menen dat de door de Raad opgeworpen vraag of de vaste boekenprijs de beschikbaarheidsdoelstelling ook op de langere termijn kan realiseren, positief kan worden beantwoord. Mede op basis van de gegevens van het CPB-SCPrapport verwachten de indieners dat het uitgeven en verkopen van papieren boeken door uitgevers en boekverkopers via het kanaal van de fysieke boekhandel vooralsnog en naar verwachting nog voor vele jaren het overheersende patroon zal zijn. Zolang daarvan sprake zal zijn en de cultuurpolitieke doelstelling van pluriformiteit en beschikbaarheid van kracht blijft, zal er behoefte zijn aan het instrument van de vaste boekenprijs. De onderzoekers van CPB-SCP wijzen erop (Boek en Markt, blz. 143) dat internet geen goed substituut is voor boekhandels en boekenclubs als het gaat om consumenten die fun-shoppen of die zoeken naar boeken waarbij de opbouw van de informatie en/of illustraties belangrijk zijn. Voor in ieder geval deze consumenten blijft de traditionele goedgesorteerde boekhandel het belangrijkste kanaal. Met het systeem van de vaste boekenprijs wordt voorts beoogd concurrentie op prijs in het boekenvak tegen te gaan. Dit systeem is alleen maar sluitend als de verplichting tot toepassing van de vaste boekenprijs geldt voor iedereen die binnen Nederland boeken verkoopt. Een uitzondering maken voor de in Nederland gevestigde en op de Nederlandse markt werkende internetboekhandel zou daarom een fundamentele ondergraving van de geldigheid van de vaste boekenprijs betekenen. De internetboekhandel neemt overigens geen fundamenteel of principieel afwijkende positie in. Ook de internetboekhandel verkoopt papieren boeken en kampt daarom met dezelfde problemen en beperktheden van ons taalgebied als de fysieke boekhandel. De indieners zien de vaste boekenprijs dan ook als een instrument dat voor de internetboekhandel even ondersteunend kan werken als voor de fysieke boekhandel. Zij delen ten volle de opvatting dat de internetboekhandel de potentie heeft om de bereikbaarheid van het boek te vergroten voor boekenkopers die niet naar de fysieke boekhandel willen of kunnen gaan en voor klanten met speciale en gerichte belangstellingen. Voor nieuwe zelfstandige internetboekhandels of internetboekhandels als onderdeel van bestaande boekhandels wordt geen belemmering opgeworpen. Het marktaandeel in Nederland van internetboekhandels wijkt niet significant af van dat in ons omringende landen.
Printing on demand (POD) kan in het boekenvak een wenselijke technische aanvulling zijn omdat het de mogelijkheid biedt van zeer kleine oplagen en van alsnog leveren van boeken die niet langer meer via de reguliere kanalen leverbaar zijn. Het valt dan ook toe te juichen dat het Centraal Boekhuis hierin actief is en experimenten op dit terrein uitvoert. Van belang voor het wetsvoorstel is dat naar de mening van de indieners POD een technische voorziening is. De vraag of de vaste boekenprijs van toepassing is, hangt niet af van de gebruikte techniek. Zodra de uitgever met toepassing van PODtechniek uitgaven in het handelsverkeer brengt die voldoen aan de wettelijke definitie van boek - met onder meer als criterium dat er sprake moet zijn van een oplage van meerdere exemplaren - is de Wet op de vaste boekenprijs van toepassing. Voor zover het oudere niet meer leverbare boeken betreft waarvan de uitgever geen herdruk overweegt kan de uitgever, aangenomen dat de voorgeschreven minimumtermijn van de vaste boekenprijs verstreken is, POD-aankopen vrij maken van de vaste boekenprijs door deze op te heffen. Op het terrein van de bladmuziek is POD een veelvuldig gebruikte techniek. Op muziekuitgaven in POD-vorm is het wetsvoorstel dan ook onverkort van toepassing.
Het marktaandeel van het E-book is nog zeer gering. Op de terreinen van naslagwerken en studieboeken, waar het voor een grotere groep aantrekkelijk zou kunnen zijn, ondervindt het merkbaar concurrentie van materiaal dat op internet beschikbaar is.

5. Met deze aanbeveling verlegt de Raad het perspectief van de vaste boekenprijs als instrument voor het realiseren van een cultuurpolitiek doel, dat in de visie van de indieners voor de samenleving in haar geheel van belang is, naar een perspectief waarbij vanuit de vier bij de vaste boekenprijs betrokken belangengroepen naar de vaste boekenprijs wordt gekeken. De analyse vanuit deze invalshoek bevestigt overigens eerdere bevindingen. De scheidslijn ligt niet tussen de verschillende belangengroepen, waarbij de ene groep meer of minder zou zijn gebaat bij de vaste boekenprijs dan de andere. De echte scheidslijn ligt binnen elk van de groeperingen, waarbij onderscheiden kan worden naar een beperkte groep die voornamelijk is geïnteresseerd in bestsellers en hypeachtige verschijnselen en een aanzienlijk deel dat prijs stelt op een pluriform en divers aanbod dat toegankelijk is en ook voor verrassingen kan zorgen. De eerstgenoemden hanteren vooral economische marktprincipes, de tweede groepering laat zich daarnaast ook leiden door culturele overwegingen. Wat de groep lezers betreft is uit eerder onderzoek gebleken, dat (naast een groep mensen die niet leest en ook niet koopt) in hoofdzaak onderscheiden kan worden in twee groepen. Er is een groep die binnen een beperkt assortiment veel leest en leent en ook wel, maar veel beperkter koopt met een sterk prijsbewustzijn en een lage prijselasticiteit. Binnen deze groep is het merendeel van de leden van de Boekenclubs te vinden. Aan de wensen van deze groep wordt, zowel door de Boekenclub als door de boekhandel, onder meer tegemoetgekomen met goedkoop uitgevoerde edities. Daarnaast is er een groep waarvan de leden over een brede range boeken kopen en actief zijn zowel in het assortiment van de bestsellers als (zeer gespreid) in dat van de getalsmatig minder goed verkopende boeken en van studieboeken. De prijselasticiteit in deze groep is veel groter. In dit beeld past ook de constatering van de onderzoekers van CPB/SCP dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor de hypothese van denivellerende inkomensoverdracht: de groep consumenten die breed boeken koopt, doet in feite zelf aan interne subsidiering.

6. De huidige ontheffingen zijn verleend op 15 december 1997 op grond van artikel 9 g van de Wet economische mededinging (Wem). Verlenging van deze ontheffingen is niet meer mogelijk als gevolg van de intrekking van de Wem bij het in werking treden van de Mededingingswet (Mw). Een nieuw ontheffingsverzoek zou nu moeten worden ingediend bij de NMa en zou door deze moeten worden beoordeeld op basis van de Mw. Zoals de Raad onder punt 19 van zijn advies opmerkt, is door de Nederlandse wetgever voor de Mw als uitgangspunt gekozen dat de criteria daarvan overeenkomen met die van artikel 81 van het Europees Verdrag (EV). De NMa is als gevolg daarvan verplicht een ontheffingsverzoek te beoordelen aan de hand van de criteria van artikel 81 EV. Uiteraard kan een definitieve uitspraak over de haalbaarheid van een dergelijk ontheffingsverzoek eerst worden gedaan na onafhankelijke oordeelsvorming door de NMa. De indieners hebben zich er echter rekenschap van gegeven dat de tot nu toe beschikbare jurisprudentie en overige gegevens weinig tot geen aanleiding geven om te verwachten dat de NMa tot een inwilliging van het verzoek zou kunnen komen. Ondanks het feit dat op grond van jurisprudentie van het HvJ EG een nationale brancheregeling inzake de vaste boekenprijs inclusief muziekuitgaven is toegestaan, zou een door de NMa verleende ontheffing mogelijkerwijs in strijd zijn met het door de Nederlandse wetgever gekozen uitgangspunt. De Raad merkt immers ook al op dat, zolang er niet een voorstel van de Europese Commissie te verwachten is inzake de vaste boekenprijs voor bijvoorbeeld een categorale vrijstelling van het kartelverbod, die vervolgens doorwerkt in het Nederlands recht, de handen van de NMa in feite zijn gebonden. De enige keuze die dan overblijft is, zoals de Raad zelf ook onder punt 19 constateert, die voor een wettelijke regeling. De indieners volgen de Raad in zijn redenering en conclusie. Zij hebben het risico van de weg van een ontheffingsverzoek niet willen nemen. Zij willen echter benadrukken dat hun keuze voor een publiekrechtelijke regeling niet louter en alleen is ingegeven door de te verwachten onmogelijkheid van een ontheffing door de NMa. Zij menen in de memorie van toelichting voldoende cultuurpolitieke argumenten te hebben aangedragen om de keuze voor een wettelijke regeling te motiveren niet alleen vanuit de onmogelijkheid van privaatrechtelijke voortzetting van het huidige systeem, maar ook vanuit het perspectief van de wenselijkheid en verdedigbaarheid van een publiekrechtelijke regeling. Ten overvloede wijzen zij erop dat de toepasselijke regelingen in de overige landen van de Europese Unie alle met uitzondering van Denemarken en Italië van publiekrechtelijke aard zijn.

7. Het voorstel in het CPB/SCP-rapport voor een afgebakende vaste boekenprijs bevat vier elementen: een kortere geldigheidstermijn; afschaffen van de erkenningenregeling en het collectief exclusief verkeer; afschaffen van de vaste boekenprijs voor het wetenschappelijke boek; verbod op de vaste verrekenkorting. Op deze punten wordt in het volgende nader ingegaan. Tevens wordt ingegaan op de positie van het schoolboek.

Duur
Als argument voor een afgebakende vaste boekenprijs hanteren de onderzoekers het gegeven dat boekverkopers van een groot deel van de boektitels de meeste exemplaren binnen een halfjaar verkopen en dat, wanneer een titel slecht verkoopt, de boekverkoper in het huidige stelsel de afzet niet kan vergroten door de prijs ervan te verlagen. Dit verhoogt het voorraadrisico van de boekverkopers. De onderzoekers menen de oplossing daarvoor te vinden in een algemene duurbeperking van de vaste boekenprijs tot een half jaar. De indieners hebben hier niet voor gekozen. Een dergelijke beperking wordt immers slechts beargumenteerd met de verkoopcyclus van «een groot deel van de boektitels». Daarmee zou echter ook na een half jaar een einde komen aan de vaste prijs voor langerlopende, bestendiger verkopende titels waarvoor een langdurige vaste prijs juist van belang is. Bij de doelstelling en het karakter van de vaste prijs past immers dat de eenmaal toegekende vaste prijs van kracht blijft zolang het boek of de muziekuitgave in het handelsverkeer is. Het wetsvoorstel gaat dan ook uit van een in beginsel onbeperkte duur van de vaste prijs. Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet is de onbeperktheid in duur van belang voor alle boeken en muziekuitgaven waarnaar vele jaren lang een bestendige vraag bestaat en waarvan de beschikbaarheid en leverbaarheid over een langere periode gewenst zijn. Tussentijdse aanpassing van deze vaste prijs, bij voorbeeld aan het gestegen prijspeil, is in het wetsvoorstel mogelijk gemaakt telkens per halfjaar. Zowel de onderzoekers van CPB/SCP als het boekenvak in zijn reactie van 17 september 2003 wijzen op de gevallen waarin prijsverlaging een remedie zou kunnen zijn tegen afzetproblemen en de wenselijkheid om niet onbeperkt aan de oorspronkelijk vastgestelde vaste prijs gehouden te moeten zijn voor sterk aan de actualiteit gebonden boeken. De indieners hebben in hun gewijzigde wetsvoorstel in twee opzichten met deze situatie rekening gehouden. De hierboven vermelde mogelijkheid tot aanpassing van de vaste prijs, die in artikel 5 is opgenomen, biedt ook ruimte om de vaste prijs aanzienlijk te verlagen, bij voorbeeld bij een geconstateerde wel aanwezige, maar bij de verwachtingen achterblijvende vraag. De verlaagde prijs geldt vanaf dat moment als de nieuwe vaste prijs. De voordelen van het vaste-prijssysteem blijven dan behouden bij een realistischer verkoopprijs. Wanneer een uitgever echter constateert dat de vraag praktisch geheel is uitgeput en hij het wenselijk acht om de uitgave te verramsjen, kan hij met gebruikmaking van artikel 7 de vaste prijs geheel opheffen. De indieners hebben zich laten overtuigen dat de termijn van twee jaar die volgens het ingediende wetsvoorstel eerst zou moeten zijn verlopen, aan de lange kant is, gezien de huidige ervaringen. Zij hebben in het gewijzigde wetsvoorstel aangesloten bij het huidige Handelsreglement van het boekenvak dat opheffing van de vaste boekenprijs toestaat na verloop van één jaar. Het ligt voor de hand dat de uitgever die al na één jaar de vaste prijs van een boek of muziekuitgave opheft, met de verkoper een regeling treft voor de exemplaren die de verkoper nog tegen de oorspronkelijke prijs heeft ingekocht.

Erkenningenregeling en collectief exclusief verkeer
Het wetsvoorstel bevat niet een stelsel van exclusief verkeer en van erkenning.

Afschaffen vaste verrekenkorting
De indieners hebben deze aanbeveling van de onderzoekers niet opgevolgd. In hun reactie op II 3. Pluriformiteiten II 4. Brede beschikbaarheid hebben zij uiteengezet dat voortzetting van afspraken omtrent noodzakelijke voorwaarden voor het instandhouden van een infrastructuur zoals het Centraal Boekhuis en Centraal Depot passen in de opzet van het wetsvoorstel en aansluiten bij de wetgeving van andere landen, omdat zij geografische spreiding en beschikbaarheid van boeken door middel van bestellingen van geringe omvang en van nabestellingen van één of enkele exemplaren mogelijk en economisch verantwoord maken. Voortzetting van afspraken hierover is van essentieel belang voor de aanwezigheid van goedgesorteerde boekhandels en de beschikbaarheid van boeken in een dekkende geografische spreiding.

Wetenschappelijke literatuur
De indieners delen de analyse van de Raad, waarbij met betrekking tot wetenschappelijke literatuur onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds hand- en studieboeken met soms aanzienlijke oplagen en anderzijds publicaties van onderzoeksresultaten, die vaak kampen met relatief hoge productiekosten en een kleine, gespecialiseerde vraag. Wat deze laatste betreft is het de indieners bekend dat door het ontbreken van voldoende afzetmogelijkheden veel wetenschappelijke onderzoeksresultaten, zoals proefschriften, door de auteur in eigen beheer en voor eigen kosten worden uitgegeven. Aangezien deze uitgaven meestal niet in het handelsverkeer worden gebracht, zal de wet op de vaste boekenprijs hierop niet van toepassing zijn, nog afgezien van de vraag of zij in het Nederlands of het Fries zijn gesteld. De indieners zijn het met de Raad eens dat in toenemende mate in deze gevallen elektronische publicatie een geschikte vervanging kan zijn. Elektronische publicaties vallen niet onder de werking van deze wet. In een beperkt aantal gevallen is er sprake van wetenschappelijke onderzoeksresultaten waarvan een uitgever meent dat door inhoud en vorm er voldoende afzetmogelijkheden zullen zijn om er een handelseditie van te maken. Aangezien er dan wel sprake is van een boek dat in het handelsverkeer wordt gebracht, moet voor deze handelseditie wel een vaste boekenprijs worden vastgesteld door de uitgever. Het boek verschilt dan voor de toepassing van de wet immers niet meer van hand- en studieboeken en van andere boeken die in het handelsverkeer worden gebracht. Het draagt dan op zijn eigen wijze bij aan de pluriformiteit en diversiteit van het boekenbestand. De indieners zien geen grond voor het bange vermoeden van de Raad dat de vaste boekenprijs voor wetenschappelijke boeken zou dienen ter subsidiëring van andere, niet-wetenschappelijke boeken, en dat daarmee voorrang zou worden gegeven aan één bepaald cultuurpolitiek doel boven het evenzeer wenselijke doel van de verspreiding van wetenschappelijke kennis. Voor de bloei van een kennissamenleving en kenniseconomie is een dynamische kennisontwikkeling noodzakelijk. Zo breed mogelijke verspreiding van kennis in al haar diversiteit en hoeveelheid is daarvoor een voorwaarde. De vaste boekenprijs ondersteunt de productie en distributie van boeken die aan deze brede kennisverbreiding bijdragen. In de ogen van de indieners gaat het bij de vaste boekenprijs juist om de wenselijkheid en mogelijkheid van kruissubsidiëring tussen boeken uit velerlei genres, hetgeen het door de Raad gevreesde éénrichtingverkeer uitsluit.

Schoolboeken
Het was en is de intentie van de indieners om degenen tegemoet te komen die op grond van hun onderwijssituatie verplicht zijn om door de onderwijsinstelling aangegeven boeken te kopen als schoolboek. De opmerkingen van de Raad over de positie van het schoolboek in het wetsvoorstel zijn voor de indieners aanleiding geweest om de uitwerking van deze intentie nader te overwegen. Zij hebben daarbij uiteraard wederom de rapportage van de SEO betrokken en de brief van de toenmalige minister van Economische Zaken A. Jorritsma en de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen K. Adelmund en F. van der Ploeg van 23 november 2001. Met grote belangstelling hebben zij ook kennis genomen van de passage over het educatieve boek in de reactie van KVB, NUV en NBb op het wetsvoorstel.
De heroverweging heeft geleid tot het toekennen van een uitzonderingspositie aan het schoolboek. De vaste boekenprijs zal niet van toepassing zijn op deze nader te definiëren categorie.
De kopers op de markt van schoolboeken hebben geen vrije keus: de onderwijsinstelling en niet de koper bepaalt de keuze. Zowel in de SEO-rapportage als in de reactie van het boekenvak komt naar voren dat de markt voor boeken die, zoals het door het boekenvak wordt omschreven, bestemd zijn voor en in de praktijk voornamelijk ook gebruikt worden als verplichte leerstof in het reguliere onderwijs, mede daardoor afwijkt van de markt van andere boeken. De vaste boekenprijs is in deze markt geen essentieel middel ter bevordering van diversiteit en beschikbaarheid.
De indieners hebben gemeend dat aan deze constatering dan ook de conclusie kan en moet worden verbonden dat voor de nader te definiëren categorie schoolboeken geen verplichting tot vaststelling en toepassing van de vaste boekenprijs zal gelden.
Bij een uitzonderingspositie van het schoolboek is een nadere omschrijving in de wet van het begrip noodzakelijk. De bestaande aanduiding «schoolboek» ter onderscheiding van algemeen boek of wetenschappelijk boek is zonder nadere definiëring als wetsterm niet hanteerbaar. In de memorie van toelichting merkten de indieners al op dat het onderscheid dat in het Reglement Handelsverkeer van de KVB wordt gemaakt tussen het algemene boek, het schoolboek en het wetenschappelijk boek voor de toepassing van de wet niet meer relevant was. De prijsbinding zou volgens het oorspronkelijke ontwerp immers alle boeken betreffen die tekst bevatten in de Nederlandse en Friese taal en die voor het eerst in Nederland in het handelsverkeer worden gebracht. In de huidige situatie worden de aanduidingen a-, s- of w-boek toegekend door de uitgever. Er gelden geen strikte criteria voor. De aanduidingen dienen voor de uitgever vooral als een praktisch middel om de handelsmarge voor de boekverkoper te bepalen. In het boekenvak wordt tevens gesproken van het educatieve boek. Deze aanduiding richt zich meer op het gebruik. Voor een aantal boeken, zoals woordenboeken, atlassen, algemene naslagwerken, beknopte encyclopedieën, biografieën en monografieën geldt immers dat ze behalve op titel van schoolboek of wetenschappelijk boek ook op titel van algemeen boek verkocht worden, afhankelijk van de vraag of ze door de koper in de reguliere onderwijsomgeving of in de particuliere privé-sfeer worden gebruikt. De indieners definiëren een schoolboek als een boek dat in vorm en inhoud gericht is op informatie-overdracht in onderwijsleersituaties in Basisonderwijs, Voortgezet onderwijs en Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en waarvan het gebruik binnen het les- en studierooster door de betrokken onderwijsinstelling is voorgeschreven. Voor een boek dat aan deze definitie voldoet geldt géén vaste boekenprijs, voor alle andere boeken wel, ook als zij in onderwijssituaties worden gebruikt. Op deze andere boeken, niet-zijnde schoolboeken, is wel de kortingsmogelijkheid van toepassing die in artikel 13 van het wetsvoorstel is voorzien. De in de memorie van toelichting vermelde mogelijkheid voor onderwijsinstellingen en ouderverenigingen om op te treden als boekverkoper en in die hoedanigheid met uitgevers te onderhandelen over handelsmarges blijft uiteraard bestaan en geldt voor alle boeken, inclusief schoolboeken. Muziekuitgaven vallen niet onder de definitie van schoolboek. Op muziekuitgaven die in de genoemde onderwijssoorten worden gebruikt, is de prijsbinding dus wel van toepassing.

8. Onder II 5. Betrokken groepen werd al gewezen op het feit dat er een groep lezers is die binnen een beperkt assortiment veel leest en leent en ook wel, maar beperkter, koopt. De boekenclubs richten zich op dit segment in de markt. De boekenclubs bieden geen volledig vrije keuze uit een assortiment dat alle leverbare boeken omvat, maar stellen zelf een beperkt aanbod samen. Het is een ervaringsgegeven dat deze beperkingen van de boekenclub in combinatie met de lagere koopprijs aantrekkelijk zijn voor deze groep lezers wier boekenkeuze sterk genrebeperkt is, die zich daarin ook graag laten voorsorteren en die geen behoefte hebben aan rondkijken en een eigen keuze maken in een boekhandel. Dank zij het voorwerk dat de boekenclub voor deze groep lezers verricht en dank zij de regelmatige aanvoer van boeken als gevolg van de koopverplichting wordt door deze lezers meer en regelmatiger gelezen en gekocht dan wanneer er geen boekenclub zou zijn. De boekenclub richt zich daarmee op een marktsegment dat buiten het directe bereik van de boekhandel ligt en draagt daarmee inderdaad bij aan leesbevordering voor deze groep. De term «leesbevordering» moet hierbij niet te smal worden opgevat: onder leesbevordering is in het overheidsbeleid steeds ook het bevorderen van het kopen van boeken begrepen.
De Raad adviseert tevens in te gaan op de vraag, waarom in het geval van boekenclubs een periode van vier maanden toereikend is voor handhaving van de vaste boekenprijs, terwijl voor andere uitzonderingen een periode van zes maanden wordt verlangd, zoals bij herziene uitgaven. Omdat deze vraag van de Raad een mogelijke interpretatie lijkt te bevatten die niet door de indieners is beoogd, is zij aanleiding geweest om de formulering van de artikelen 9 en 11 nader te bezien op inconsistenties. Dat heeft voor artikel 9 geleid tot een herziene formulering van de leden 2 en 4 en tot het schrappen van lid 3 en voor artikel 11 tot het schrappen van de overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 en 7. De regeling rond de boekenclub luidt dan kort samengevat aldus: uitgever of importeur kunnen op verzoek van een boekenclub een boekenclubprijs vaststellen die lager is dan de reguliere vaste boekenprijs. De boekenclubprijs mag niet eerder gelden dan vier maanden na het in het handelsverkeer komen van het boek. Gedurende de eerste vier maanden geldt dus uitsluitend de reguliere vaste boekenprijs. Bij opheffing van de boekenclubprijs vervalt het bijzondere regime van de boekenclub en geldt voor het betreffende boek weer de reguliere op grond van artikel 2 vastgestelde vaste boekenprijs. Opheffing van de reguliere vaste boekenprijs houdt tevens opheffing van de boekenclubprijs in.

9. Ook de Raad voor Cultuur merkte in zijn advies (let.-20025166/4) van 12 mei 2003 op het oprichten van een nieuw zelfstandig bestuursorgaan een zeer zwaar instrument te achten. De Raad voor Cultuur kon zich vinden in het voorstel het toezicht onder te brengen bij een gespecialiseerd college, maar hij achtte de voorgestelde zbo-constructie van het College, gezien het bereik en de omvang van de taken, in organisatorische zin zwaar. De Raad voor Cultuur gaf «er de voorkeur aan om middels wettelijke opdracht deze toezichthoudende taak onder te brengen bij de koepelorganisatie van het boekenvak, de KVB.».
De indieners hebben zich naar aanleiding van de opmerkingen van zowel de Raad van State als de Raad voor Cultuur intensief beraden op de vormgeving van het toezicht. Zij hebben daarbij ook de voorgestelde wijziging van artikel 12 betrokken. Naar verwachting leidt deze ertoe dat het toezicht zich zal beperken tot uitsluitend geconstateerde of gemelde mogelijke overtredingen van de toekenning en toepassing van de vaste prijs. Van de bestaande wettelijk geregelde toezichthouders komt alleen de NMa in beginsel in aanmerking voor de mogelijkheid van toezicht op de naleving van de Wet op de vaste boekenprijs. De taakstelling van de andere toezichthouders is daarvoor te specifiek en te zeer op andere terreinen georiënteerd. Het zou de NMa echter in de positie brengen dat hij als de instantie die toezicht moet houden op het naleven van de regels van de Mw, tevens toezicht zou moeten houden op de naleving van een regeling die vanwege strijdigheid met de Mw (zie ook III 6. Keuze voor publiekrechtelijke regeling) juist aan de Mw onttrokken is. Vanwege de eigen regelgeving op het terrein van de vaste prijs en de specificiteit van het boekenvak en de muziekbranche, zou de NMa zich dan toch genoodzaakt zien specifieke deskundigheid op deze terreinen op te bouwen en naar alle waarschijnlijkheid onder te brengen in een afzonderlijk onderdeel als Kamer voor de vaste prijs. Ook daarmee zijn extra kosten gemoeid. Daar komt bij dat de wet op de vaste boekenprijs naar het voorstel van de indieners een cultuurpolitiek doel dient en niet een rechtstreeks economisch belang, en dus in hun visie ressorteert onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, terwijl de NMa economisch georiënteerd is en ressorteert onder de Minister van Economische Zaken.
De suggestie van de Raad voor Cultuur om het toezicht onder te brengen bij de KVB komt tegemoet aan het vereiste van de beschikbaarheid van deskundigheid.
Tevens wordt hiermee aangesloten bij de lijn van voortzetting voor zoveel mogelijk van de huidige regeling in het Reglement Handelsverkeer, die ook overigens aan het wetsvoorstel ten grondslag ligt. Gelet op het publiekrechtelijk karakter dat het toezicht zal hebben onder de werking van een wettelijke regeling op de vaste boekenprijs moeten echter ook bij onderbrenging bij de KVB afdoende publiekrechtelijke garanties worden geschapen voor volstrekte onafhankelijkheid van het toezicht. De hoeveelheid regelgeving die in dat geval nodig is, is niet minder dan bij een afzonderlijk College. In beide gevallen is immers sprake van een zelfstandig bestuursorgaan. Bij onderbrenging bij of koppeling aan de KVB blijft echter het risico van ten minste een schijn van ontbreken van onafhankelijkheid bestaan. De indieners menen dat daarmee noch het belang van het toezicht noch dat van de KVB is gediend. Bovendien geldt het toezicht niet alleen het boekenvak, maar ook de muziekbranche en is voor het toezicht deskundigheid op dat terrein een even noodzakelijke voorwaarde. Koppeling van het toezicht tevens aan de VMN, hetgeen dan voor de hand zou liggen, zou de regeling extra gecompliceerd maken. De indieners blijven daarom de voorkeur geven aan het voorgestelde College voor de vaste prijs voor boeken en muziekuitgaven. Door de betrokkenen uit zowel het boekenvak als de muziekbranche is gewezen op de noodzaak dat de leden van het College beschikken over actuele kennis van de gang van zaken in het boekenvak, respectievelijk de muziekbranche en dat het College zich bij zijn werkzaamheden onder meer door middel van hoorzittingen en zo nodig adviezen van de koepelorganisaties oriënteert en informeert. De indieners kunnen dit onderschrijven. Voor de leden van het College betekent dit dat zij geen deel behoren uit te maken van de betrokken branche, maar dat het zeer aan te bevelen is dat zij er wel uit voort komen en nog over recente ervaring beschikken. Voor de voorzitter geldt dit overigens niet als vereiste.

10-11. De indieners hebben bij het opstellen van hun wetsvoorstel aangenomen dat het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Kaderwet zelfstandige bestuursorganen eerder tot wet zou zijn verheven dan het door hen ingediende wetsvoorstel. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad zijn echter nu de voorgestelde wijzigingen en aanvullingen opgenomen in het gewijzigd voorstel van wet. Daarmee is aan de opmerkingen van de Raad tegemoet gekomen.

12. Dit artikellid zag op de mogelijkheid dat een verkoper de verkoop uitoefende in zijn privé-woning. De definitie van verkoper laat deze mogelijkheid immers open. Gelet echter op de bezwaren tegen de bevoegdheid tot binnentreden van een privé-woning zonder toestemming van de bewoner hebben de indieners besloten deze bevoegdheid te schrappen. Zij gaan ervan uit dat ook zonder deze bevoegdheid voldoende bewijsmateriaal verkregen kan worden bij vermoedelijke overtredingen.

13. Aan de opmerkingen van de Raad is tegemoet gekomen. De voorgestelde wijzigingen en aanvullingen zijn opgenomen in het gewijzigd voorstel van wet.

14. De herziene memorie van toelichting bevat een paragraaf over de administratieve lasten. In het verlengde daarvan is tevens ingegaan op het daaromtrent door het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL) uitgebrachte advies.

15-19. In de punten 15 en 16 wijst de Raad op door de Europese Commissie ingenomen standpunten en op de jurisprudentie van het HvJ EG inzake de vaste boekenprijs, met name de arresten Leclerc en Échirolles. In punt 17 gaat de Raad in op het thema van de wederinvoer en onder punt 18 stipt de Raad aan dat niet te verwachten is dat op afzienbare termijn regelgeving op Europees niveau te verwachten is. Samenvattend stelt de Raad dan onder punt 19 vast dat als gevolg van de onderlinge samenhang van Europese jurisprudentie inzake de vaste boekenprijs en het standpunt van de Nederlandse wetgever inzake het uitgangspunt voor de Mw, een wet op de vaste boekenprijs waarin wordt afgeweken van de Mw inderdaad de enige oplossing is voor de wens in Nederland een vaste boekenprijs mogelijk te maken. Naar de mening van de Raad gelden daarbij dan als voorwaarden dat de wet uitsluitend betrekking kan hebben op in Nederland uitgegeven boeken alsmede op gevallen waarin daadwerkelijk sprake is van misbruik van invoer. Voorts moet de afwijking van de algemene wet worden gemotiveerd. Rekening houdend met de stand van zaken op Europees niveau beogen de indieners een wettelijke regeling op de vaste boekenprijs tot stand te brengen die een cultuurpolitiek doel dient en die uitsluitend territoriale werking heeft voor het Nederlandse grondgebied. Zij verkeren daarbij in de gelukkige omstandigheid dat wetgeving met dezelfde doelen en uitgangspunten tot stand is gekomen en van kracht is in Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk. Omdat de Commissie tegen de wetgeving in deze andere Lidstaten van de Europese Unie niet is opgetreden mag worden aangenomen dat wetgeving in Nederland, mits die op dezelfde leest is geschoeid, niet op bezwaren zal stuiten bij de Commissie. Uit een analyse van de Franse, Duitse en Oostenrijkse wetgeving kan ten aanzien van de door de Raad gestelde voorwaarden het volgende worden afgeleid.
In geen van deze wetten is de beperking opgenomen dat de wet alleen betrekking zou mogen hebben op in het betreffende land uitgegeven boeken en muziekuitgaven. Het gaat steeds om de verkoop binnen het betrokken land, een verkoop die betrekking kan hebben op in het land zelf uitgegeven boeken en muziekuitgaven, maar ook op uitgaven die uit andere landen zijn geïmporteerd, voor zover ze worden verkocht binnen de territoria van respectievelijk Frankrijk, Duitsland of Oostenrijk. Frankrijk stelt geen taalcriterium, de Oostenrijkse regeling heeft alleen betrekking op Duitstalige boeken, de Duitse wet geldt ook voor niet-Duitstalige boeken, wanneer die in overwegende mate voor afzet op de Duitse markt zijn bedoeld. Toegepast op het voorliggende wetsvoorstel betekent dit: het wetsvoorstel is van toepassing op de verkoop binnen Nederland van Nederlands- en Friestalige boeken, ongeacht waar zij zijn uitgegeven, en niet op boeken in vreemde talen. Bij import van boeken en muziekuitgaven stellen de Franse, Duitse en Oostenrijkse wetten alle dezelfde regels: de importeur is verplicht een vaste prijs te bepalen voor verkoop op de binnenlandse markt. Uiteraard geldt dit alleen voor boeken en muziekuitgaven waarop de nationale regeling voor de vaste prijs betrekking heeft. De door de importeur te bepalen vaste prijs bij import mag in geen geval lager zijn dan de prijs die de buitenlandse uitgever zelf voor het importerende land heeft vastgesteld of, bij het ontbreken daarvan, dan de prijs die de uitgever als vaste prijs of adviesprijs heeft vastgesteld voor zijn eigen land. De indieners zijn van mening dat de arresten Leclerc en Échirolles in geen geval een verbod op prijsbinding van geïmporteerde boeken inhouden, maar prijsbinding bij (re-)import toestaan, mits aan twee voorwaarden is voldaan: de importeur mag behaalde prijsvoordelen doorberekenen en in het geval van re-import moet sprake zijn van een U-bochtconstructie. Het wetsvoorstel voldoet hieraan en is daarmee in overeenstemming met de jurisprudentie van het HvJ EG.Bij import uit een EER-staat mogen prijsvoordelen die de importeur heeft weten te behalen, worden doorberekend in de importprijs. In dat geval is een verhoudingsgewijs lagere prijs dan die in het land van oorsprong, wel toegestaan. Het is mogelijk dat meer dan één importeur dezelfde boektitel of dezelfde muziekuitgave importeert. Op grond van het wetsvoorstel dient ieder van deze importeurs zelfstandig een vaste prijs voor de geïmporteerde titel vast te stellen en op de voorgeschreven wijze bekend te maken. Voor een geïmporteerde titel kunnen derhalve verschillende vaste prijzen bestaan. In veel gevallen zal het gaan om één of enkele exemplaren van een uitgave, vaak door een boekverkoper of muziekhandelaar op bestelling van een eindafnemer. De indieners menen dat in deze gevallen de zelfimporterende verkoper niet de verplichting opgelegd dient te krijgen om de vaste prijs op de voorgeschreven wijze landelijk bekend te maken, omdat in deze gevallen geen sprake is van landelijke verspreiding en verkoop. Daarom hebben de indieners aan artikel 3 een vorm van bagatelregeling toegevoegd, waarbij degene die ten hoogste vijf exemplaren van een titel per keer importeert, niet verplicht is de vaste prijs op de voorgeschreven wijze bekend te maken. Er geldt dus wel een verplichting tot vaststelling van een vaste prijs en tot toepassing daarvan door de verkoper en uiteraard zijn ook de onderdelen van artikel 3 die op de wijze van prijsvaststelling betrekking hebben, op deze kleinschalige importen van toepassing.
Het landelijk via het College bekendheid geven aan de vaste prijs kan echter terwege blijven.
Het gewijzigde wetsvoorstel is aangevuld met een artikel dat het gebruik maken van zogenaamde U-bochtconstructies verbiedt. De Raad merkt voorts op dat consumenten boeken zelf via internetbedrijven uit de gehele wereld kunnen importeren en dat een regeling voor import uit EU-leden niet sluitend kan zijn. Eindafnemers zijn inderdaad vrij om bij niet in Nederland gevestigde en niet in Nederland als verkoper optredende internetbedrijven boeken of muziekuitgaven te kopen en als privé-persoon te importeren. Het wetsvoorstel strekt zich niet uit tot dit type handeling. Zodra echter iemand de bij de bedoelde internetbedrijven gekochte boeken of muziekuitgaven in Nederland gaat verkopen anders dan als antiquarische of beschadigde exemplaren, treedt hij op als importeur en zijn de desbetreffende bepalingen van het wetsvoorstel met inbegrip van het zogenaamde U-bochtartikel wel van toepassing. Waar het ingediende wetsvoorstel ten onrechte sprak van «gelijk aan dan wel niet lager dan «, is in het herziene wetsvoorstel alleen nog sprake van «niet lager dan».

20. De redactionele kanttekening van de Raad met betrekking tot artikel 8 is niet overgenomen. De bedoelde definities gelden alleen voor de paragraaf over de boekenclub. De boekenclub is begrepen onder de definitie van «verkoper» in artikel 1 en valt daarmee onder alle bepalingen met betrekking tot het toezicht.

De tweede redactionele kanttekening is in het gewijzigde wetsvoorstel verwerkt.

De indieners



(1) Advies van de Raad voor Cultuur van 11 december 2002, (let-2002,4460/3) bladzijden 1-2.
(2) Advies van de Raad voor Cultuur van 12 mei 2003, (let-2002, 5766/4) bladzijde 15.
(3) Deze alternatieven zijn: geen interventie, subsidie aan de boekhandel en een afgebakende vaste boekenprijs.
(4) Kamerstukken II 2002/03, 28 652, nr.3, blz.1 en 2.
(5) CPB-SCP-rapport, Boek en Markt, Den Haag 2002, bladzijden 3-4.
(6) Kamerstukken II 2002/03, 28 652, nr.3, blz.4.
(7) CPB-SCP-rapport, Den Haag 2002, bladzijden 102, 129.
(8) CPB-SCP-rapport, Den Haag 2002, bladzijden 133-156.
(9) Kamerstukken II 2002/03, 28 652, nr.3, blz.11.AR.
(10) Zie ook CPB-SCP-rapport, Den Haag 2002, bladzijde 103.
(11) Verwezen wordt ook naar punt 19 van dit advies.
(12) CPB-SCP-rapport, Den Haag 2002, bladzijden 110 en 167.
(13) SEO, De vaste boekenprijs voor schoolboeken in het voortgezet onderwijs, Amsterdam, september 2001.
(14) Kamerstukken II 2001/02, 28 000, VIII, nr.27.
(15) Kamerstukken II 2002/03, 28 652, nr.3, blz.11.
(16) Kamerstukken II 2002/03, 28 652, nr.3, blz.15.
(17) Zaken 43 en 63/82, VBVB en VBBB, Jurispr. 1984, bladzijde 19.
(18) Zaak 229/83, Leclerc, Jurispr. 1985, bladzijde 1; nogmaals bevestigd in zaak C-9/99 Échirolles, Jurispr. 2000, bladzijde I-8207.
(19) Zaak 229/83, Leclerc, Jurispr. 1985, bladzijde 1; C-9/99 Échirolles, Jurispr. 2000, bladzijde I-8207.
(20) Kamerstukken II 2002/03, 28 652, nr.3, blz.8.
(21) Zie bijvoorbeeld zaken C-324/00, Lankhorst-Hohorst, arrest van 12 december 2002, n.n.g.; C-246/96, ICI, Jurispr. 1998, bladzijde I-4695.
(22) Zaken 43 en 63/82, VBVB en VBBB, Jurispr. 1984, bladzijde 19.
(23) COM(1985)258 en COM(1989)258.
(24) Resolutie van het Europees Parlement, 2001/2061(INI).
(25) Kamerstukken II 2002/03, 28 652, nr.3, blz.3.