Ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 87 van de onteigeningswet, strekkende tot onteigening van in de gemeente Venlo gelegen percelen, die de Staat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) tot op heden niet op minnelijke wijze heeft kunnen verwerven.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 87 van de onteigeningswet, strekkende tot onteigening van in de gemeente Venlo gelegen percelen, die de Staat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) tot op heden niet op minnelijke wijze heeft kunnen verwerven.

Krachtens Koninklijke machtiging heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met een schrijven van 16 juni 2003, no.MJZ2003048961, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt een voordracht met ontwerpbesluit, als bedoeld in artikel 87 van de onteigenings¬wet, strekkende tot onteigening van in de gemeente Venlo gelegen percelen, die de Staat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) tot op heden niet op minnelijke wijze heeft kunnen verwerven.

De onteigening strekt ter uitvoering van het bestemmingsplan “Rijksweg 73-Zuid” van de gemeente Venlo. In verband met het feit dat nog niet onherroepelijk over de goedkeuring van dat bestemmingsplan is beslist, is aan het ontwerpbesluit het voorbehoud verbonden dat de vordering tot onteigening ter uitvoering van dit besluit eerst kan worden ingesteld, indien en voorzover het bestemmingsplan “Rijksweg 73-Zuid” van de gemeente Venlo ten aanzien van de ter onteigening aangewezen gronden onherroepelijk is goedgekeurd. De Raad van State wijst erop dat is verzuimd een tweede in dit soort gevallen gebruikelijk voorbehoud aan het ontwerpbesluit te verbinden, namelijk dat het besluit komt te vervallen indien en voorzover in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden aan het genoemde bestemmingsplan. Het ontwerpbesluit zal in deze zin moeten worden aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 12 augustus 2003

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan zijn opmerkingen aandacht zal zijn geschonken.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

Indien een voorgenomen onteigening strekt ter uitvoering van een nog niet onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan dienen op grond van jarenlange “Kroonjurisprudentie” aan een raadsbesluit tot onteigening, als bedoeld in artikel 79 van de onteigeningswet, de zogenaamde opschortende en ontbindende voorwaarden te worden verbonden. Deze voorwaarden houden in, dat geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens het bestemmingsplan onherroepelijk is goedgekeurd en dat het onteigeningsbesluit vervalt, indien en voorzover aan het bestemmingsplan in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden.

In afwijking van deze “jurisprudentie” wordt in koninklijke besluiten, als bedoeld in artikel 87 van de onteigeningswet, slechts de opschortende voorwaarde opgenomen indien de voorgenomen onteigening strekt ter uitvoering van een nog niet onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan. Het is in die gevallen niet gebruikelijk de zogenaamde ontbindende voorwaarde op te nemen.

Het ontbreken daarvan wordt onder meer ondervangen door artikel 87, achtste lid, van de onteigeningswet, inhoudende dat het koninklijk besluit vervalt indien de onteigenende partij niet binnen twee jaar na dagtekening van het koninklijk besluit de eigendom bij minnelijke overeenkomst heeft verkregen overeenkomstig artikel 17 van de onteigeningswet, of de eigenaren, in het onteigeningsbesluit aangewezen, voor de rechtbank in welker rechtsgebied de onroerende zaken gelegen zijn, waarop de onteigening betrekking heeft, heeft doen dagvaarden overeenkomstig artikel 18 van de onteigeningswet.
Ook in koninklijke besluiten als bedoeld in artikel 72b van de onteigeningswet ontbreekt sinds jaar en dag, te weten sedert het koninklijk besluit van 18 februari 1986, no. 38, de ontbindende voorwaarde.
Andere koninklijke besluiten, waarin de ontbindende voorwaarde niet is opgenomen, zijn onder meer de besluiten van 30 november 1990, no. 90.021385, van 11 maart 1997, no. 97.001163, van 14 maart 1997, no. 97.001228, van 6 februari 1999, no.99.000518 en van 7 mei 2003, no. 03.001942.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State heb ik het ontbreken van een ontbindende voorwaarde evenwel aan een heroverweging onderworpen. Na ampele overwegingen ben ik van mening, dat er geen bezwaar tegen bestaat in het vervolg in koninklijke besluiten als hiervoor bedoeld tevens de ontbindende voorwaarde op te nemen.
Dit zal tot gevolg kunnen hebben, dat in een eerder stadium van de onteigeningsprocedure duidelijkheid zal ontstaan omtrent het al dan niet vervallen zijn van een koninklijk besluit ter zake.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer