Wijziging van artikel 1 van het op 10 oktober 1980 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben; Genève, 21 december 2001, met toelichtende nota.


Volledige tekst

Wijziging van artikel 1 van het op 10 oktober 1980 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben; Genève, 21 december 2001, met toelichtende nota.

Bij Kabinetsmissive van 7 oktober 2002, no.02.004580, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt de wijziging van artikel 1 van het op 10 oktober 1980 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben; Genève, 21 december 2001, met toelichtende nota.

Het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (hierna: CWV) bevat, samen met de protocollen die eraan zijn verbonden, regels omtrent het gebruik van bepaalde typen wapens in situaties van gewapend conflict. Het CWV zelf is een raamverdrag, en bevat alleen formele en procedurele bepalingen; de materiële regels staan in de verschillende protocollen. Tot op heden zijn er vier protocollen totstandgekomen. Deze hebben betrekking op wapens die kleine deeltjes verspreiden die in het menselijk lichaam niet met röntgenstralen kunnen worden waargenomen (Protocol I), op land- en valstrikmijnen (Protocol II), op brandwapens (Protocol III) en op laserwapens die vooral bedoeld zijn om permanente blindheid te veroorzaken (Protocol IV). Het Koninkrijk is partij bij het CWV en de vier protocollen.
Deze wijziging van artikel 1 CWV betekent een verruiming van de reikwijdte van het CWV en de daaraan op dit moment verbonden protocollen. De oude tekst van artikel 1 verklaart het CWV en de protocollen van toepassing in geval van een oorlog of een ander internationaal gewapend conflict (dat wil zeggen: een conflict tussen staten). Hieronder valt ook de situatie dat een volk de wapens opneemt tegen een koloniale of buitenlandse bezetter, of tegen een racistisch bewind. Het nieuwe artikel 1 breidt de reikwijdte uit tot gewapende conflicten die zich afspelen op het grondgebied van de verdragspartijen, en die geen internationaal karakter dragen. Daarmee vallen burgeroorlogen, gewapende opstanden en dergelijke voortaan ook onder de bepalingen van het CWV en de protocollen. Overigens is Protocol II in 1996 herzien, en bij die gelegenheid is voor dat protocol de werkingssfeer al uitgebreid tot niet-internationale gewapende conflicten. Voor toekomstige protocollen zal per geval worden uitgemaakt of ze alleen voor internationale of ook voor interne conflicten gelden.
De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van de voorgestelde wijziging van het CWV, maar maakt de volgende kanttekeningen.

1. Deze wijziging van het CWV wordt ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal voorgelegd. Het oorspronkelijke CWV en de Protocollen I, II (oorspronkelijke tekst) en III zijn bij wet goedgekeurd, evenals het herziene Protocol II en het nieuwe Protocol IV, alsook het Verdrag inzake het verbod van de

ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Chemische-Wapensverdrag)(zie noot 1) en het recente Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van anti-personeelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens (ap-mijnenverdrag).(zie noot 2)
Het ligt niet in de rede deze wijziging voor stilzwijgende goedkeuring door de Staten-Generaal voor te leggen, aangezien alle bestaande protocollen aanmerkelijk worden uitgebreid, waarmee een wezenlijk punt van het verdragsstelsel verandert, dat naar de regering verwacht een precedentwerking voor toekomstige uitbreidingen van de humanitaire wapenverdragen zal hebben, en waarbij voorts nog nadere wetgeving door Koninkrijkspartners benodigd is. Derhalve adviseert de Raad de procedure van goedkeuring bij wet.

2. Het nieuwe artikel 1, tweede lid, CWV breidt de toepassing van het CWV en de protocollen uit tot de situatie bedoeld in artikel 3 van de Geneefse Conventies van 12 augustus 1949. Dit laatste artikel spreekt, evenals het derde lid van artikel 1 CWV, van "een gewapend conflict op het grondgebied van één der Hoge Verdragsluitende Partijen, hetwelk geen internationaal karakter draagt". Het nieuwe artikel 1 CWV sluit toepassing evenwel uit in geval van "situations of internal disturbances and tensions, such as riots, isolated and sporadic acts of violence, and other acts of a similar nature, as not being armed conflicts" (tweede lid, laatste volzin). De toelichtende nota spreekt alleen over "interne conflicten", zonder nadere uitleg.
Naar aanleiding van Kamervragen bij de goedkeuring van het gewijzigde Protocol II, dat, zoals gezegd, ook al op interne conflicten van toepassing was en een formulering bevat die vrijwel identiek is aan die in het nieuwe artikel 1 CWV, ging de regering in op de vraag of interne gewapende conflicten in de zin van dat protocol wel duidelijk kunnen worden onderscheiden van interne onrust en rellen.(zie noot 3) Volgens de regering is er sprake van een intern gewapend conflict wanneer er gevechtshandelingen plaatsvinden tussen reguliere militaire eenheden van een staat en andere (dissidente) gewapende eenheden die zijn georganiseerd, onder een verantwoordelijk bevel staan, en een deel van het territoir van de staat beheersen van waaruit militaire operaties worden uitgevoerd. Als niet aan deze voorwaarden is voldaan is er derhalve volgens de regering geen sprake van een intern gewapend conflict, maar van rellen. Anders dan de regering stelt(zie noot 4) staan deze criteria echter niet in de tekst van artikel 1 van het herziene Protocol II.
Naar de mening van de Raad verdient het aanbeveling dat in de toelichtende nota bij de onderhavige verdragswijziging wordt ingegaan op het onderscheid tussen interne gewapende conflicten (waarin CWV en protocollen wel van toepassing zijn) en onrust of rellen (waarin dat niet het geval is). Indien daarbij wordt gerefereerd aan dezelfde criteria als hiervoor vermeld ten aanzien van Protocol II, dient naar het oordeel van de Raad tevens te worden aangegeven waarop die criteria zijn gebaseerd.

3. Artikel 1, vierde lid, bepaalt dat niets in het CWV mag worden ingeroepen "for the purpose of affecting the sovereignty of a State or the responsibility of the Government, by all legitimate means, to maintain or re-establish law and order in the State or to defend the national unity and territorial integrity of the State". Wat als "legitimate means" moet worden aangemerkt en wat niet, kan niet uit het CWV of de protocollen worden afgeleid, omdat het vierde lid nu juist de toepasselijkheid van het CWV afhankelijk stelt van de vraag of de ingezette middelen "legitimate" zijn of niet.
Het is dan ook raadzaam in de toelichtende nota aan te geven volgens welke maatstaven wordt bepaald wat legitieme middelen zijn en aan welke internationale en aanvullende nationale normen de toepassing van zulke middelen door de desbetreffende staat dient te worden getoetst. Verwezen zij ook naar hetgeen de Raad onder punt 4b opmerkt.

4a. De vier bestaande protocollen verbieden (onder bepaalde omstandigheden) het gebruik van de wapens waarop ze betrekking hebben. De wijziging van artikel 1 CWV heeft tot gevolg dat ook het gebruik van deze wapens bij interne gewapende conflicten verboden wordt.
Volgens de toelichtende nota is er geen nadere uitvoeringswetgeving nodig. Bij de parlementaire behandeling van het CWV en de Protocollen I, II (oorspronkelijke tekst) en III gaf de regering ook aan dat uitvoeringswetgeving niet nodig was, omdat het gebruiken van de desbetreffende wapens in strijd met de bepalingen van het CWV valt onder de Wet Oorlogsstrafrecht (WO).(zie noot 5) Artikel 8 van deze wet stelt in algemene zin strafbaar "schending van de wetten en gebruiken van de oorlog", en het CWV en de protocollen werden daartoe gerekend. Ook bij de goedkeuring van het herziene Protocol II en Protocol IV werd aangenomen dat het gebruik van mijnen respectievelijk laserwapens in strijd met de protocollen onder artikel 8 WO zou vallen.
Artikel 1, tweede lid, WO verklaart de bepalingen van de artikelen 4 tot en met 9 (en dus ook artikel 8) van die wet van overeenkomstige toepassing in geval van "een gewapend conflict, dat niet als oorlog kan worden aangemerkt en waarbij Nederland is betrokken hetzij ter individuele of collectieve zelfverdediging, hetzij tot herstel van internationale orde en veiligheid". Het derde lid bepaalt dat onder "oorlog" ook burgeroorlog wordt begrepen.
Aangenomen mag worden dat de constatering, in de toelichtende nota bij de onderhavige verdragswijziging, dat geen uitvoeringswetgeving nodig is, mede gebaseerd is op het feit dat artikel 8 WO op grond van artikel 1, tweede lid, van die wet ook buiten formele oorlogssituaties van toepassing is. Het spreekt echter niet vanzelf dat het toepassingsbereik van het CWV volgens het nieuwe artikel 1 samenvalt met dat van artikel 8 WO volgens artikel 1, tweede lid, van die wet.
De Raad adviseert de toelichtende nota op dit punt aan te vullen.

4b. Het wetsvoorstel houdende regels met betrekking tot ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (Wet internationale misdrijven) (WIM), dat momenteel bij de Tweede Kamer der Staten Generaal aanhangig is, voorziet in het laten vervallen van artikel 8 WO.(zie noot 6) Daarvoor in de plaats treedt artikel 7 WIM, dat een bepaling bevat die vrijwel identiek is aan artikel 8 WO. Na inwerkingtreding van de WIM zullen gedragingen in strijd met het CWV of de Protocollen in Nederland strafbaar zijn op grond van artikel 7 WIM. Artikel 7 WIM is echter nadrukkelijk bedoeld als vangnetbepaling ten opzichte van de artikelen 5 en 6 WIM.(zie noot 7) Deze beide artikelen bevatten een groot aantal concrete strafbepalingen die van toepassing zijn in internationale gewapende conflicten (artikel 5), in niet-internationale gewapende conflicten (artikel 6), of in beide typen conflicten. Gelet op het subsidiaire karakter van artikel 7 WIM vraagt de Raad zich af of strafbaarstelling van gedragingen in strijd met het CWV of de Protocollen in artikel 7 het meest op haar plaats is. Het opnemen van concrete verbodsbepalingen in de WIM zou een voor de hand liggend alternatief zijn. Er zou daarbij aansluiting kunnen worden gezocht bij de bepalingen van artikel 5, vijfde lid, onder g, h en i, WIM, die een verbod bevatten op het gebruik van gif, giftige wapens, gifgassen en bepaalde typen kogels. Concretere strafbaarstelling zou, ook met betrekking tot het gebruik van de wapens waarop het CWV ziet, onduidelijkheid kunnen voorkomen omtrent wat moet worden beschouwd als behorende tot de "wetten en gebruiken van de oorlog".
De Raad adviseert de toelichtende nota af te stemmen op de WIM.

5. Protocol II en Protocol IV verbieden onder omstandigheden behalve het gebruik ook de overdracht ("transfer") van de desbetreffende wapens. Uit de parlementaire behandeling van de goedkeuringswet van deze protocollen blijkt dat de regering "overdragen" in beide bepalingen heeft opgevat als "exporteren". Verder blijkt dat het verbod op de uitvoer van de in die protocollen bedoelde wapens vorm heeft gekregen door een wijziging van de Circulaire wapens en munitie 1997, de Regeling wapens en munitie en een interne beleidsinstructie aan de dienst belast met de uitvoering van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963.(zie noot 8) De naam van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 is in 1999 gewijzigd in In- en uitvoerbesluit strategische goederen.(zie noot 9) Op grond van dit besluit is voor uitvoer van mijnen een vergunning nodig van de Minister van Economische Zaken (artikel 2, eerste lid, en de bijlage bij het besluit, onder ML4.a).
Het In- en uitvoerbesluit strategische goederen is gebaseerd op de In- en uitvoerwet. Op grond van artikel 2c, zesde lid, van de In- en uitvoerwet vervalt een in- of uitvoerbesluit op grond van die wet drie jaar na zijn inwerkingtreding, tenzij bij nadere wet anders wordt bepaald. Bij wet van 2 december 1999 (Stb.539) is de werking van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 voor het laatst verlengd, en werd bepaald dat het per 1 januari 2003 komt te vervallen.
In de toelichtende nota bij de onderhavige verdragswijziging dient, naar het oordeel van de Raad, te worden ingegaan op de gevolgen die het vervallen van het betreffende besluit heeft voor de doorwerking in het Nederlandse recht van de verplichtingen op grond van het CWV en de protocollen.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 27 augustus 2003

1. Naar aanleiding van het advies van de Raad zal de onderhavige verdragswijziging voor goedkeuring bij rijkswet aan de Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba worden voorgelegd.

2. Aan de toelichting op het tweede lid van artikel 1 is conform het advies van de Raad een extra paragraaf (3.3) toegevoegd.

3. Conform het advies van de Raad is de toelichting op het punt van het vierde lid van artikel 1 aangevuld (paragraaf 3.4).

4. Aan de toelichting is conform het advies een extra paragraaf (3.5) toegevoegd inzake de relatie van de verdragswijziging tot de nationale wetgeving.

5. Dat bij wet van 2 december 1999 (Stb. 539) bepaald werd dat het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 per 1 januari 2003 zou komen te vervallen, is correct. Echter, inmiddels is bij wet van 21 november 2002 (Stb. 2002, 622) de werking van het Uitvoerbesluit alsnog verlengd tot 1 januari 2006. De toelichting is op dit punt aangevuld.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van rijkswet en de gewijzigde toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken



(1) Parijs, 13 januari 1993.
(2) Oslo, 18 september 1997.
(3) Kamerstukken II 1997/98, 25 925 (R1614), nr.6, blz.4.
(4) Kamerstukken II 1997/98, 25 925 (R1614), nr.6, blz.4.
(5) Kamerstukken II 1983/84, 18 278 (R1248), nrs.1-3, blz.19.
(6) Kamerstukken II 2001/02, 28 337, nr.2, artikel 17, onderdeel C.
(7) Kamerstukken II 2001/02, 28 337, nr.3, blz.11 en 45-46.
(8) Kamerstukken II 1997/98, 25 925 (R1614), nr.3, blz.14-15 en 18-19. Wijziging van de RWM met betrekking tot laserwapens vond plaats bij ministeriële regeling van 20 november 2001, Stcrt. 27 november 2001, nr.230, blz.9 en volgende.
(9) De naamswijziging is gepubliceerd in Stb.1999, 516; laatste wijziging van het In- en uitvoerbesluit 19 augustus 2002, Stb.449.