Uitvoering van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 21 juni 2024, no.2024001503, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming (zie noot 1), bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot uitvoering van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (BGS) werkt de Wet gegevensverwerking samenwerkingsverbanden (WGS) uit. De WGS regelt het delen en verwerken van gegevens binnen samenwerkingsverbanden, zoals de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, de Regionale Informatie- en Expertisecentra, het Financieel Expertisecentrum, en de Zorg- en Veiligheidshuizen. In de WGS zijn waarborgen opgenomen, die op onderdelen verder worden ingevuld door het BGS.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen over het ontwerpbesluit. Zij geeft in overweging de samenstelling van de rechtmatigheidsadviescommissie met het oog op de versterking van de onafhankelijkheid en het gezag daarvan, te voorzien van een blik van buiten, bijvoorbeeld door de benoeming van een externe voorzitter.

Ook adviseert zij in de toelichting de mogelijkheid tot herhaalde verlenging van de bewaartermijn nader af te wegen. Tot slot gaat zij in op het niveau van regelgeving. Zij adviseert in dit verband in het besluit de banken aan te wijzen die deelnemen aan de publiek-private taskforces binnen het Financieel Expertisecentrum. Ook adviseert zij op termijn, na evaluatie, het complexe regime eventueel op onderdelen te herordenen. In verband daarmee is aanpassing van het ontwerpbesluit en de toelichting wenselijk.

1. Inleiding

Het BGS is het sluitstuk van een lang wetgevingstraject. In 2019 adviseerde de Afdeling advisering over het wetsvoorstel gegevensverwerking samenwerkingsverbanden. Na advies van de Afdeling is dit wetsvoorstel ingrijpend gewijzigd en in 2020 aan de Tweede Kamer voorgelegd. De Tweede Kamer stemde in december 2020 in met het voorstel. Daarna volgde een uitgebreide behandeling in de Eerste Kamer, waarna de WGS in juni 2024 werd aangenomen.

Het BGS werkt de WGS verder uit en regelt aanvullende waarborgen. Het besluit wijst een deelnemende overheidsinstantie aan als contactpunt voor betrokkenen, en regelt de werkwijze en de verantwoordelijkheidsverdeling van de deelnemers bij de uitoefening van AVG-rechten van de betrokkene. Het stelt daarnaast regels over de inhoud en de wijze van uitvoering van audits en regelt de instelling, werkwijze en samenstelling van de rechtmatigheidsadviescommissie.

Ten slotte stelt het nadere regels aan de verschillende samenwerkingsverbanden en gegevensverwerkingen. Zo krijgt alleen de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) de bevoegdheid tot geautomatiseerde gegevensanalyse, en wordt het startpunt van de gegevensverwerking zoveel mogelijk geconcretiseerd. Een groot aantal van deze regels vloeit voort uit de eerdere brief van de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer in reactie op de nadere adviezen van de Afdeling, de Autoriteit persoonsgegevens en het College voor de Rechten van de Mens. (zie noot 2)

2. Externe expertise rechtmatigheidsadviescommissies

De WGS regelt de instelling van een rechtmatigheidsadviescommissie. Deze heeft tot taak de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens in het samenwerkingsverband structureel te beoordelen bij nieuwe verwerkingen en wijziging in bestaande verwerkingen. Ook doet de commissie voorstellen aan het samenwerkingsverband te doen om mogelijke onrechtmatigheden op te lossen. (zie noot 3) Het ontwerpbesluit werkt de instelling, samenstelling en werkwijze van de rechtmatigheidsadviescommissies uit. (zie noot 4)

Het ontwerpbesluit regelt dat elke deelnemende organisatie één of enkele personen benoemt als lid van de rechtmatigheidsadviescommissie. Deze personen worden gekozen op basis van deskundigheid en ervaring op het gebied van de toepasselijke wetgeving inzake gegevensverwerking en de werking van het samenwerkingsverband. (zie noot 5)

Uit de memorie van toelichting bij de WGS blijkt dat verwacht wordt dat de leden zoveel mogelijk bestaan uit privacy officers van de deelnemende organisaties. (zie noot 6) De commissie kiest vervolgens uit haar midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. (zie noot 7) Het ontwerpbesluit geeft de rechtmatigheidscommissie de bevoegdheid rechtstreeks aan de bestuurders van de deelnemers te adviseren. Bestuurders mogen van een advies alleen beargumenteerd afwijken. Dit wordt vervolgens gerapporteerd aan de coördinerend functionaris voor gegevensbescherming van het samenwerkingsverband. (zie noot 8)

De Afdeling wijst erop dat de rechtmatigheidsadviescommissie in het stelsel van de WGS een belangrijke waarborg vormt voor een zorgvuldige verwerking van gegevens binnen een samenwerkingsverband. (zie noot 9) Tijdens de parlementaire behandeling is benadrukt dat de rechtmatigheidscommissie een stevige positie heeft en dat zij geacht wordt onafhankelijk te opereren. De nota van toelichting herhaalt dit. (zie noot 10) Dit uitgangspunt komt tot uitdrukking in de voorgeschreven werkwijze, maar minder in de geschetste samenstelling.

De Afdeling overweegt dat het voor de beoogde onafhankelijke positie en het gezag van de commissie van belang kan zijn om naast experts uit de deelnemende organisaties zelf, ook een extern element aan de commissie toe te voegen om een onafhankelijke ‘blik van buiten’ te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld door een onafhankelijke voorzitter aan te wijzen die niet afkomstig is van één van de deelnemende organisaties, maar extern wordt aangetrokken. De voorzitter is immers het boegbeeld van de commissie en die in die hoedanigheid dient te beschikken over overwicht, deskundigheid en gezag naar zowel de bestuurders van de deelnemende organisaties alsook naar buiten toe.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

3. Bewaartermijn

De WGS regelt dat gegevens worden verwijderd als zij niet langer noodzakelijk zijn, en in ieder geval uiterlijk na vijf jaar na de eerste verwerking. In bijzondere gevallen kunnen daarnaast gegevens ter beschikking worden gesteld voor hernieuwde verwerking na toestemming van de deelnemer. (zie noot 11) Het ontwerpbesluit preciseert wanneer persoonsgegevens vernietigd of geanonimiseerd moeten worden. (zie noot 12)

Het ontwerpbesluit kadert in dat alleen sprake kan zijn van bijzondere gevallen in hiervoor bedoelde zin voor hernieuwde verwerking binnen de context van de Zorg- en Veiligheidshuizen. Een dergelijke hernieuwde verwerking kan dan alleen plaatsvinden als:

(1) de casus nog niet is afgesloten na het verstrijken van de termijn van vijf jaar en de problematiek dermate complex is dat de casus nog steeds voldoet aan de criteria voor behandeling in het Zorg- en Veiligheidshuis, of als
(2) de casus minder dan een jaar voor de maximale bewaartermijn is afgesloten maar waarbij een groot risico bestaat op terugval.

In deze gevallen is de hernieuwde verwerking maximaal twee jaar. Als daarna nog steeds sprake is van een bijzonder geval kan opnieuw hernieuwde beschikbaarstelling plaatsvinden. (zie noot 13) Het ontwerpbesluit laat daarmee in deze bijzondere gevallen ruimte voor herhaaldelijke verlenging van de bewaartermijn met steeds twee jaar.

De Afdeling erkent dat dit het voordeel heeft van flexibiliteit omdat op deze wijze altijd de mogelijkheid bestaat om in een specifiek geval gegevens langer te bewaren als de situatie dat noodzakelijk maakt. Het nadeel van het ontbreken van een maximale bewaartermijn is echter dat dit weinig rechtszekerheid en het individu ook minder bescherming biedt.

Voor het opnemen van een vaste termijn zou te meer reden kunnen zijn nu het in de praktijk weinig voorkomt dat een casus na zeven jaar nog steeds voldoet aan de criteria (zodat een langere bewaartermijn nodig zou zijn), zoals de toelichting stelt. (zie noot 14) In dat licht bezien is de toelichting niet toereikend, omdat een afweging van de voor- en nadelen van een gemaximeerde termijn daarin ontbreekt.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan, en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

4. Niveau van regelgeving

a. Regeling in het besluit
Het besluit regelt dat binnen het Financieel Expertisecentrum (FEC) in het kader van publiek-private taskforces bij ministeriële regeling banken worden aangewezen. (zie noot 15) Het bij ministeriële regeling aanwijzen van deze banken betekent dat de publiek-private taskforces op drie niveaus worden geregeld. Het aanwijzen van de banken is echter geen voorschrift van administratieve aard, het uitwerken van details of iets wat dikwijls wijziging behoeft. (zie noot 16) Daarom is regeling in het ontwerpbesluit passend.

De Afdeling adviseert in het ontwerpbesluit de banken aan te wijzen.

b. Regeling op verschillende niveaus
Het voorgaande (zie punt a) illustreert dat hetzelfde onderwerp op grond van de in de WGS opgenomen delegatiebepalingen in bepaalde gevallen zowel op het niveau van de wet, als op het niveau van het besluit of van een ministeriële regeling wordt geregeld. Dit leidt op sommige punten tot een complex en moeilijk toegankelijk geheel van regels.

De Afdeling merkt in dit verband op dat onderwerpen zoveel mogelijk op één plek geregeld dienen te worden. Dat leidt tot meer duidelijkheid en overzicht. In dat verband is het aan te bevelen om op termijn de regeling te evalueren en te herschikken waar nodig.

Ter illustratie wijst de Afdeling, naast de deelnemers die reeds in de wet zelf zijn geregeld, het in het besluit aanwijzen van de aanvullende deelnemers aan het samenwerkingsverband infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV). (zie noot 17) Dit betreffen in dit geval de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Koninklijke marechaussee (Kmar). (zie noot 18) Het ligt in de rede de deelnemers uiteindelijk op één plek, bij voorkeur in de wet, te regelen.

De Afdeling adviseert op termijn, na evaluatie, bepaalde specifieke onderwerpen zoveel mogelijk op één plek te regelen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State


Nader rapport (reactie op het advies) van 26 november 2024

1. Inleiding

Dit onderdeel bevat een feitelijke beschrijving en vergt geen reactie.

2. Externe expertise rechtmatigheidsadviescommissies

Buiten kijf staat dat de rechtmatigheidsadviescommissies een onafhankelijke positie moeten innemen ten opzichte van de deelnemers aan het primaire proces. Niet alleen de voorgeschreven werkwijze, maar ook de samenstelling van de rechtmatigheidsadviescommissies waarborgt dit:

- Dat artikel 1.14, eerste lid, BGS specifieke deskundigheids- en ervaringsvereisten stelt aan benoeming in de rechtmatigheidsadviescommissie, betekent dat daarin alleen experts mogen worden benoemd die in staat zijn adviezen uit te brengen die wellicht niet altijd in lijn liggen met de bestuurlijke wens, maar echt sec zien op de rechtmatigheid van hetgeen voorvalt. (zie noot 19) Daarbij hebben zij ook alle belang, gezien de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid van artikel 1.4 WGS.
- De commissieleden zijn niet degenen die zelf de gegevensverwerking uitvoeren. (zie noot 20) Een rechtmatigheidsadviescommissie, zoals die bijvoorbeeld al geruime tijd bij iCOV functioneert, bestaat dus uit inhoudelijke experts die in de tweede lijn werken en onafhankelijk adviseren ten opzichte van de eerste lijn. (zie noot 21)
- Gelet op de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid zal een advies veelal alle leden van de rechtmatigheidsadviescommissie in meer of mindere mate aangaan, zodat alle leden bij de besluitvorming over het advies moeten worden betrokken. (zie noot 22) Dat komt de onafhankelijke advisering ten goede, omdat ook commissieleden van deelnemers die op wat meer afstand staan tot (de beoogde resultaten van) een voorgenomen verwerkingsvorm, in de gelegenheid zijn daarover te adviseren.

Er is bovendien voorzien in een onafhankelijke blik van buiten op de adviezen van de rechtmatigheidsadviescommissie door de coördinerend functionaris voor gegevensbescherming (FG). De FG’s hebben immers een recht op toegang tot de adviezen en het ligt in de rede dat de rechtmatigheidsadviescommissie hierop anticipeert door relevante adviezen te delen met de coördinerend FG. Dit maakt het mogelijk dat de coördinerend FG, samen met FG’s van de deelnemers die het advies aangaat, een advies van de rechtmatigheidsadviescommissie controleert op de vraag of het wettelijk kader goed is gevolgd en of er juiste conclusies worden getrokken over de rechtmatigheid. De coördinerend FG en de FG’s van de deelnemers kunnen dit doen indien zij daartoe aanleiding zien gelet op de risico’s en de aard en omvang van de verwerking (artikel 39, tweede lid, AVG). Het voorgaande is toegevoegd in de nota van toelichting bij artikel 1.13, tweede lid.

De rol van de coördinerend FG hierbij is niet alleen dat deze het toezicht door de FG’s van de deelnemers coördineert door waar nodig de onderlinge afstemming te faciliteren, maar ook om relevante informatie te delen met deze FG’s, zoals adviezen van de rechtmatigheidsadviescommissie en gerapporteerde afwijkingen hiervan. Dit is toegevoegd in de nota van toelichting bij artikel 1.13, zesde lid.

De rol van de FG’s van de deelnemers is dat zij hun eigen bestuurders voorzien van advies. De bevoegdheden van de FG’s op grond van de AVG gelden immers onverkort. (zie noot 23) De FG’s moeten tijdig en naar behoren worden betrokken bij alle aangelegenheden die verband houden met de bescherming van persoonsgegevens door het samenwerkingsverband (artikel 38, eerste lid, AVG). Ook moeten zij worden betrokken bij gegevensbeschermingseffectbeoordelingen (artikel 39, eerste lid, onder c, AVG). Doordat de coördinerend FG en de andere FG’s onafhankelijk zijn, is voorzien in een robuuste onafhankelijke blik van buiten de rechtmatigheidsadviescommissie.

Gelet op het voorgaande wordt geen noodzaak gezien om extern voorzitterschap van de rechtmatigheidsadviescommissies dwingend voor te schrijven.

Dat laat onverlet dat de ruimte voor een externe voorzitter in voorkomende gevallen bestaat. De rechtmatigheidsadviescommissie kiest een voorzitter weliswaar uit haar midden (artikel 1.14, vijfde lid), maar indien een externe expert is benoemd als extern commissielid, zou deze vervolgens als extern voorzitter kunnen worden benoemd, mits deze beschikt over de vereiste deskundigheid en ervaring. Het voorgaande is toegevoegd in de toelichting op artikel 1.14, eerste lid.

In zijn algemeenheid geldt dat het moeilijk te realiseren is om buiten de deelnemers van het samenwerkingsverband externe voorzitters te vinden die beschikken over de vereiste "deskundigheid en ervaring op het gebied van het gegevensbeschermingsrecht en de werking van het samenwerkingsverband" (artikel 1.14, eerste lid, BGS). Die specialistische kennis en ervaring is bij uitstek aanwezig binnen de deelnemers en is bij juridische discussies onmisbaar om vergaderingen in goede banen te leiden en conclusies te kunnen trekken. Er kunnen daarnaast andere complicaties optreden bij een externe voorzitter. Zo zouden met een externe voorzitter geen persoonsgegevens of vertrouwelijke operationele informatie mogen worden uitgewisseld. Dat mag immers alleen met interne commissieleden (gelet op de artikelen 1.8, tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 1.4, derde lid, WGS). Mocht het nodig zijn dat er wel persoonsgegevens worden uitgewisseld, bijvoorbeeld bij de toetsing door de rechtmatigheidsadviescommissie op verstrekkingen aan derden op grond van artikel 1.7, tweede lid, WGS, dan is het dus nodig dat de externe voorzitter zich tijdelijk terugtrekt en laat waarnemen door een intern commissielid.

3. Bewaartermijn

Het opnemen van een vaste maximale bewaartermijn zou niet goed werkbaar zijn voor de Zorg- en Veiligheidshuizen, met name met het oog op de levensloopaanpak. Hierbij gaat het om chronische ernstige psychiatrische aandoeningen en een hoog veiligheidsrisico dat daardoor bestaat. In die situatie is langdurige betrokkenheid van het Zorg- en Veiligheidshuis nodig om tot een stabiele situatie te komen. Het is dan niet goed mogelijk om te voorspellen binnen hoeveel jaar na de eerste gegevensverwerking de casus kan worden afgesloten.

Dat de ontwerpnota van toelichting stelt dat het in de praktijk weinig voorkomt dat een casus na zeven jaar nog steeds voldoet aan de criteria (zodat een langere bewaartermijn nodig zou zijn), behoeft nuancering. De nota van toelichting bij artikel 1.16, derde lid, is aangepast. Casussen die na zeven jaar nog steeds voldoen aan de criteria, komen vrijwel uitsluitend voor in de categorie waarin tevens sprake is van chronische aandoeningen die een hoog veiligheidsrisico inhouden (artikel 1.16, tweede lid, onderdeel a). Met de huidige schaarste aan sociale voorzieningen en oplopende wachttijden in de zorg, is de verwachting dat de casuïstiek toe zal nemen, en bijgevolg de termijn waarin betrokkenheid van het Zorg- en Veiligheidshuis nodig is.

Bedacht moet worden dat de regeling voor verlenging van de bewaartermijn in de wet en het besluit is opgenomen omdat de algemene regeling in de wet niet goed past bij de praktijk van de Zorg- en Veiligheidshuizen. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen is het logisch om - net als in de zorg en het sociaal domein - de bewaartermijn in te laten gaan op het moment dat een casus wordt afgesloten en er geen regie meer nodig is. Artikel 1.16, tweede en derde lid, van het besluit waarborgt dat bij een casus periodiek moet worden getoetst of deze nog aan de criteria voldoet. Als dat niet het geval is, wordt die alsnog afgesloten. Als daarentegen de gegevens van een casus moeten worden vernietigd, terwijl de casus nog wel aan de criteria voldoet en behandeling in het Zorg- en Veiligheidshuis nog steeds nodig is, dan zou dat betekenen dat in een nog lopende casus alle informatie van voorgaande jaren wordt vernietigd, waaronder het inzicht in welke maatregelen en interventies hebben plaatsgevonden en waarom die wel of niet gewerkt hebben. Professionals zouden een casus opnieuw moeten aanmelden bij het Zorg- en Veiligheidshuis, en de noodzakelijke informatie opnieuw moeten verzamelen en in belangrijke mate de casus opnieuw moeten beginnen, met het risico dat interventies die eerder geen resultaat opleverden toch (weer) worden ingezet.

De mogelijkheid van hernieuwde verwerking op grond van artikel 1.16, derde lid, BGS is ook nodig voor de situaties als bedoeld in artikel 1.16, tweede lid, onder b (risico op terugval). Het betreft bij de Zorg- en Veiligheidshuizen complexe casuïstiek, waarbij probleemgedrag mede voortkomt uit sociaaldomein en zorgproblematiek. Bij dit type casuïstiek is er vaak sprake van gebeurtenissen die kunnen leiden tot een terugval in problematisch gedrag, ook als er enige tijd sprake is geweest van relatieve stabiliteit. Om die reden is het wenselijk dat er tussen het afsluiten van de casus en de vernietiging van de gegevens voldoende tijd zit, zodat bij terugval een casus weer snel kan worden opgestart en inzicht is in de historie van interventies. Indien de bewaartermijn verlengd wordt vanwege het risico op terugval, en er binnen die verlengingsperiode geen sprake is van terugval, dienen de gegevens alsnog vernietigd te worden. Het is dus niet zo dat de bewaartermijn oneindig verlengd kan worden puur vanwege een verondersteld risico op terugval.

Het voorgaande is verwerkt in de toelichting op artikel 1.16, derde lid.

4. Niveau van regelgeving

a. Regeling in het besluit
Dit advies is overgenomen, door in artikel 2.2, onderdeel b, van het besluit de banken aan te wijzen en de delegatiegrondslag voor een ministeriële regeling te schrappen. Het betreft geen voorschrift waarvan regelmatige wijziging voorzien is.

b. Regeling op verschillende niveaus
De vraag of het nodig is om regels te herschikken tussen de wet en het besluit, zal worden meegenomen in de wetsevaluatie, aangezien die evaluatie mede gaat over de vraag of de artikelen in de wet en het besluit voldoende begrijpelijk zijn. Dit is toegevoegd in paragraaf 7 van de nota van toelichting, welke paragraaf de evaluatie betreft.

Ik bied U hierbij, mede namens de Staatssecretaris Rechtsbescherming, het hierbij gevoegde ontwerpbesluit en de nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie en Veiligheid


Voetnoten

(1) In verband met de kabinetswisseling wordt het advies verzonden naar de Staatssecretaris Rechtsbescherming
(2) Kamerstukken II 2021/22, 35447, nr. 21.
(3) Artikel 1.8, zesde lid, WGS.
(4) Voorgesteld artikel 1.16 t/m 1.15.
(5) Voorgesteld artikel 1.14, eerste lid. Private deelnemers zijn niet verplicht een lid te benoemen. Per samenwerkingsverband, of per cluster van samenwerkingsverbanden, wordt één commissie ingesteld (voorgesteld artikel 1.15).
(6) Kamerstukken II 2019/20, 35447, nr. 3, p. 39.
(7) Voorgesteld artikel 1.14, vijfde lid.
(8) Voorgesteld artikel 1.13, tweede, derde en zesde lid.
(9) Zie ook Kamerstukken II 2020/21, 35 447, nr. 20, p. 50.
(10) Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting, artikel 1.13, tweede lid. Zie ook Kamerstukken II 2021/22, 35 447, nr. 21, bijlage, 9.
(11) Artikel 1.8, zevende lid, WGS. De algemene bewaartermijn wordt gehanteerd tenzij een wettelijk voorschrift hieraan in de weg staat, of de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
(12) Voorgesteld artikel 1.16, eerste lid, BGS.
(13) Voorgesteld artikel 1.16, tweede lid, BGS.
(14) Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting, artikel 1.16, derde lid.
(15) Voorgesteld artikel 2.2.
(16) Aanwijzing 2.24 Aanwijzingen voor de regelgeving.
(17) Voorgesteld artikel 2.6 BGS.
(18) Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting, artikel 2.6 BGS. Het kopje van artikel 2.6 hanteert ‘aanvullende deelnemers’, terwijl de tekst van de bepaling ‘deelnemers’ hanteert.
(19) In die zin: Kamerstukken I 2022/23, 35447, K, antwoord 82, slot (memorie van antwoord) en Kamerstukken II 2022/23, 35447, nr. 22, antwoord 25, slot (verslag schriftelijk verslag).
(20) Dit is toegelicht door de Minister van JenV tijdens de plenaire behandeling van de WGS in de Eerste Kamer, Handelingen I 2023/24, nr. 35, item 8, p. 39. Dit laat onverlet dat een commissie een medewerker die gegevens verwerkt ad hoc kan uitnodigen ter raadpleging.
(21) In die zin: Kamerstukken II 2020/21, 35447, nr. 6, antwoord 84 (nota n.a.v. verslag).
(22) Aldus de artikelsgewijze toelichting op artikel 1.13, derde lid, BGS.
(23) Kamerstukken I 2022/23, 35447, K, antwoord 44, p. 38 (memorie van antwoord).