Wet op de Nederlandse identiteitskaart.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 29 januari 2024, no.2024000162, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels in verband met de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart (Wet op de Nederlandse identiteitskaart), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt ertoe de regels over de (uitgifte van de) Nederlandse identiteitskaart, die thans nog in Paspoortwet (een rijkswet) zijn opgenomen, over te hevelen naar een ‘gewone’ afzonderlijke wet. Inhoudelijke wijzigingen zijn niet beoogd.

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de aanvraag en uitgifte van identiteitskaarten betekent een inmenging in de grondrechten van burgers. In het bijzonder zijn relevant het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 10 van de Grondwet, artikel 8, eerste lid, van het EVRM, en artikel 8 van het EU-Handvest, zoals uitgewerkt in de AVG. De toelichting gaat in het bijzonder in op de vraag of de gegevensbescherming in overeenstemming is met het EVRM, het EU-Handvest en de AVG.

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat in de nadere uitwerking van de noodzakelijke regels ook artikel 10 van de Grondwet moet worden betrokken. De bescherming van persoonsgegevens is immers een uitwerking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zoals neergelegd in artikel 10 van de Grondwet. Afzonderlijke aandacht voor deze bepaling is te meer van belang omdat deze, anders dan het EVRM, het EU-Handvest en de AVG, specifieke grondslagen eist in een wet in formele zin (legaliteitsbeginsel). Artikel 10 van de Grondwet impliceert, samengevat, dat de hoofdregels ter zake van de bescherming van de persoonsgegevens in de wet zelf moeten worden geregeld.

In het licht van het voorgaande constateert de Afdeling dat de betekenis van deze bepaling voor de keuze welke elementen ten minste in de wet behoren te worden neergelegd, in de toelichting onbelicht blijft. Daarbij kent het wetsvoorstel veel mogelijkheden tot delegatie. De Afdeling wijst in dit kader op de volgende artikelen:

- Artikel 3, derde lid (gevallen waarin kan worden afgezien van opnemen van vingerafdrukken op de NIK);
- Artikel 3, vierde lid, (opname BSN-nummer);
- Artikel 4, vierde lid (verwerking van persoonsgegevens i.v.m. gebruik identificatiemiddel);
- Artikel 5, derde lid (verstrekking van persoonsgegevens uit het basisregister reisdocumenten ‘aan andere organen, instellingen en personen’);
- Artikel 5, vierde lid (algemene delegatiegrondslag voor de gegevensverwerking in het register);
- Artikel 17, vierde lid (de inlichtingen, waaronder persoonsgegevens, die de betrokkene in het kader van de aanvraag moet verstrekken en de beoordeling daarvan);
- Artikel 30, vierde lid (vermelding in het register ex artikel 25 Paspoortwet en de verwijdering daarvan in het geval de NIK van rechtswege is vervallen);
- Artikel 41, eerste lid (verwerking van persoonsgegevens in het kader van het proces van aanvraag en uitgifte van het NIK).

De noodzaak van deze mogelijkheden tot delegatie wordt niet afzonderlijk toegelicht. Daarbij is van belang dat de genoemde bepalingen in de regel ook subdelegatie naar het niveau van de ministeriële regeling mogelijk maken. Dat ligt, mede gelet op artikel 10 van de Grondwet, niet zonder meer voor de hand. (zie noot 1)

Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling in de toelichting nader in te gaan op de vraag hoe het voorstel en de daarin opgenomen grondslagen voor delegatie zich verhouden tot artikel 10, eerste en tweede lid, van de Grondwet, en zo nodig het voorstel aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State

Voetnoot

(1) Aanwijzing 2.24 van de Aanwijzingen voor de Regelgeving.