Wijziging van de Wet langdurige zorg en de Algemene Kinderbijslagwet in verband met de invoering van ambtshalve toekenning en toekenning met terugwerkende kracht van dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 10 maart 2023, no.2023000529, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met de minister voor Langdurige Zorg en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet langdurige zorg en de Algemene Kinderbijslagwet in verband met de invoering van ambtshalve toekenning en toekenning met terugwerkende kracht van dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg, met memorie van toelichting.

Het voorstel wijzigt de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Algemene Kinderbijslagwet AKW). Op grond van de AKW hebben ouders recht op dubbele kinderbijslag voor kinderen die intensieve zorg nodig hebben. Bepalend voor het recht op dubbele kinderbijslag is de indicatiestelling in het kader van de Wlz door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Ouders kunnen op dit moment vervolgens een aanvraag voor dubbele kinderbijslag indienen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Gebleken is dat een deel van de ouders die recht hebben op dubbele kinderbijslag deze niet aanvragen. Een belangrijke reden is volgens de toelichting dat - kort gezegd - veel ouders de aanvraagprocedure te ingewikkeld vinden. (zie noot 1)

Het wetsvoorstel strekt ertoe dat mogelijk wordt gemaakt dat het CIZ uit eigen beweging een signaal stuurt aan de SVB indien een nieuwe indicatie voor kinderen is vastgesteld. Vervolgens kan de SVB de dubbele kinderbijslag ambtshalve, dus zonder aanvraag van ouders, toekennen. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat het CIZ ouders van kinderen met een Wlz-indicatie gericht informeert over het recht op dubbele kinderbijslag. Ten tweede wordt het mogelijk gemaakt dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen, zodat ouders minder financiële ondersteuning mislopen als zij dubbele kinderbijslag later aanvragen.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft het streven om complexiteit van regels te verminderen en de toepassing van regels voor burgers eenvoudiger te maken. Zeker in die situaties waarin met relatief eenvoudige ingrepen de dienstverlening kan worden verbeterd en de complexiteit voor burgers kan worden verminderd, verdienen zulke initiatieven ondersteuning. Daarbij zal wel een balans moeten worden gevonden tussen wat voor de burger doenlijk is en voor de overheid uitvoerbaar is.

In het voorliggende voorstel is een aantal maatregelen opgenomen waarmee op een eenvoudige wijze de dienstverlening kan worden verbeterd. Informatie-uitwisseling tussen het CIZ en de SVB, alsmede het gericht informeren van ouders met een CIZ-indicatie zijn maatregelen die zonder nieuwe complicaties kunnen bijdragen aan vermindering van het niet-gebruik van de regeling. Dit geldt ook voor de verruiming van de mogelijkheden om dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht te verlenen.

Het ambtshalve verstrekken van dubbele kinderbijslag roept praktische en juridische vragen op. In het huidige stelsel is duidelijk dat recht op dubbele kinderbijslag alleen bestaat indien een aanvraag terzake is ingediend. De SVB krijgt met het voorstel ook een rol.

Niet duidelijk is of de SVB verplicht is om op basis van de informatie die wordt verkregen van het CIZ ambtshalve dubbele kinderbijslag toe te kennen of dat sprake is van een mogelijkheid daartoe. Ook is niet duidelijk hoe dient te worden gehandeld indien nadien blijkt dat ten onrechte het ambtshalve verstrekken van dubbele kinderbijslag achterwege is gebleven. En maakt het daarbij nog uit of de SVB wel of niet bericht heeft gekregen van het CIZ? Verder is de vraag hoe dient te worden gehandeld indien achteraf blijkt dat ten onrechte dubbele kinderbijslag ambtshalve is verstrekt.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op het voorgaande en zo nodig het voorstel op dit punt aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State

Nader rapport (reactie op het advies) van 23 juni 2023

De Afdeling adviseert om in de toelichting nader in te gaan op drie punten en zo nodig het voorstel op deze punten aan te passen.

Het eerste punt betreft de vraag of de SVB verplicht is om op basis van de ambtshalve signalering van het CIZ ambtshalve dubbele kinderbijslag (hierna: DKIZ) toe te kennen of dat sprake is van een mogelijkheid daartoe. Dit wetsvoorstel regelt dat de SVB ambtshalve vaststelt of een recht op DKIZ bestaat, indien de SVB een ambtshalve signalering van het CIZ heeft ontvangen. Dit betreft geen discretionaire bevoegdheid. Ontvangst van een ambtshalve signalering markeert dan ook de start van de beslistermijn, zoals reeds opgenomen in de voorgestelde wijziging van artikel 29c, eerste lid, van de AKW (artikel II, onderdeel E, van het voorstel). Ter verduidelijking van het voorgaande is de formulering van het voorgestelde nieuwe artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de AKW (artikel II, onderdeel C, van het voorstel) aangepast. Paragraaf 3.3 van het algemeen deel en het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting zijn daarmee nader in lijn gebracht.

Het tweede punt betreft de vraag hoe dient te worden gehandeld indien blijkt dat ten onrechte het ambtshalve verstrekken van DKIZ achterwege is gebleven. Hierbij is van belang dat de SVB en het CIZ voorzien in verschillende waarborgen in het proces, om te voorkomen dat ambtshalve toekenning ten onrechte achterwege blijft. Deze waarborgen zijn zowel gericht op de verzending als de ontvangst van de ambtshalve signalering. Allereerst richt het CIZ een proces in, zodat er binnen het CIZ een notificatie wordt afgegeven aan het beheerteam, als er een bericht niet goed wordt doorgegeven aan de SVB. Deze monitoring is van groot belang, omdat er voor de SVB geen andere aanleiding is om uit eigen beweging DKIZ toe te kennen. Ten tweede wordt er een feedbackloop ingericht tussen het CIZ en de SVB ten aanzien van de ontvangst van de ambtshalve signalering door de SVB. Dit houdt in dat de SVB automatisch een ontvangstbericht stuurt aan het CIZ zodra de SVB de ambtshalve signalering heeft ontvangen. Op deze manier kan het CIZ monitoren of de ambtshalve signalering is aangekomen bij de SVB en zo nodig actie ondernemen. Ten derde wijst het CIZ ouders in de Wlz-beschikking op de termijn waarbinnen zij bericht van de SVB kunnen verwachten. Mocht de ouder onverhoopt dan toch geen bericht ontvangen van de SVB, kan deze de SVB benaderen. De SVB kan dan op basis van de ontvangen ambtshalve signalering alsnog aan de slag met de beslissing over de DKIZ. De aanvang van het recht op DKIZ is in de situatie van ambtshalve signalering gekoppeld aan het moment dat het recht op zorg aanvangt op grond van het indicatiebesluit. Met deze drie waarborgen wordt de kans verkleind dat er door een systeemfout bij het CIZ of de SVB, de ambtshalve signalering uitblijft, of geen opvolging krijgt. Paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is in lijn met het voorgaande aangevuld.

Indien na bezwaar blijkt dat het ambtshalve verstrekken van DKIZ ten onrechte achterwege is gebleven, wordt het recht op DKIZ alsnog vastgesteld vanaf dezelfde datum als wanneer direct na de ambtshalve signalering tot ambtshalve toekenning was overgegaan. Paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is in lijn met het voorgaande aangevuld.

Het derde punt betreft de vraag hoe dient te worden gehandeld indien achteraf blijkt dat ten onrechte dubbele kinderbijslag ambtshalve is verstrekt. Daartoe zijn er waarborgen voor een evenredige uitvoering in het beleid. Zo is het mogelijk dat het CIZ een Wlz-indicatie intrekt. Dit kan indien het CIZ vaststelt dat er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of gebeurt indien het kind niet langer op langdurige zorg is aangewezen. Het intrekken van een Wlz-indicatie gebeurt in de praktijk zeer zelden. Mocht dit gebeuren, dan geeft het CIZ dit (geautomatiseerd) door aan de SVB. Indien daarmee de einddatum van het recht op DKIZ in het verleden komt te liggen, betekent dit dat de DKIZ ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Als gevolg daarvan zal de SVB de beschikking tot toekenning van DKIZ mogelijk met terugwerkende kracht herzien of intrekken. In dat geval vordert de SVB op grond van artikel 24 van de AKW de onverschuldigd betaalde DKIZ in principe bij de ouder terug, tenzij er een dringende reden is om hiervan af te zien. Indien er sprake is van te veel betaalde inkomensondersteuning ten gevolge van een fout van de overheid, wordt alleen herzien en teruggevorderd als er sprake is van een voor de ouder duidelijke fout. Daarnaast hanteert de SVB in veel gevallen een herzieningstermijn van maximaal vijf jaar. (zie noot 2) Deze situaties volgen echter niet uit de nieuwe systematiek van ambtshalve signaleren en toekennen, maar zijn nu ook al van toepassing en vloeien voort uit het recht op DKIZ. Paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is in lijn met het voorgaande aangevuld.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de bedragen waarmee de kinderbijslag wordt verlaagd, te wijzigen van 35 eurocent naar 33 eurocent per kwartaal. Gebleken is dat met 33 eurocent de benodigde financiering voor het wetsvoorstel wordt gerealiseerd. Met het oog daarop zijn de bedragen in artikel III aangepast. Daarnaast zijn de bedragen van de kinderbijslag in artikel II, onderdeel A, gewijzigd in de bedragen die per 1 juli 2023 gelden wegens indexatie van de kinderbijslag. In het verlengde van het voorgaande zijn de bedragen genoemd in de toelichting aangepast (paragrafen 2.5 en 5.1 van het algemeen deel en de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen II, onderdeel A, en III).

Ik verzoek U in overeenstemming met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,



Voetnoot

(1) Memorie van toelichting, paragraaf 2.2.
(2) Kamerstukken II 2021/22, 26448, nr. 682.