Wijziging van het Besluit basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 10 oktober 2022, no.2022002215, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen, met nota van toelichting.

De Wet BRP Adreskwaliteit is gericht op de verbetering van de kwaliteit van adresgegevens in de Basisregistratie personen (BRP). (zie noot 1) Hiertoe wordt onder andere gewerkt met profielen. Het ontwerpbesluit bevat een nadere uitwerking van de Wet BRP Adreskwaliteit wat betreft de werkwijze voor het verbeteren van adresgegevens.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert om in het ontwerpbesluit, en niet in een ministeriële regeling, te regelen welke profielen worden gebruikt en welke categorieën persoonsgegevens mogen worden verwerkt. Daarnaast adviseert zij in het ontwerpbesluit te regelen dat, als de gemeente niet aan het adresonderzoek toekomt, na verloop van een bepaalde tijd het vinkje "in onderzoek" wordt verwijderd en vernietigd. Dit is voor burgers van belang omdat zij grote nadelen kunnen ondervinden van een geplaatst vinkje. In verband daarmee is aanpassing van de toelichting en het voorstel wenselijk.

1. Achtergrond en inhoud

De Wet BRP Adreskwaliteit wijzigt de Wet BRP en regelt de instelling van een centrale voorziening waarmee de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) de colleges van burgemeester en wethouders ondersteunt bij de verbetering van de adresgegevens in de basisregistratie personen. Deze ondersteuning kan op twee manieren plaatsvinden.

Allereerst kunnen bestuursorganen (het betreft organen die grote hoeveelheden persoonsgegevens verwerken en die op enig moment een omvangrijk aantal adres-terugmeldingen kunnen doen, (zie noot 2) zoals de Belastingdienst en het UWV) een mededeling doen aan de minister omtrent twijfels over de juistheid van adresgegevens. Ten behoeve van het adresonderzoek kan de minister deze mededeling vervolgens aanvullen met gegevens uit de BRP, (zie noot 3) maar ook met gegevens uit de Basisregistratie adressen en gebouwen en met resultaten van eerder adresonderzoek.

Ten tweede wordt het de minister mogelijk gemaakt om, op basis van kennis en praktijkervaringen van gemeenten, onderzoek te doen naar patronen. Op basis hiervan wordt een profiel vastgesteld waarmee automatisch adressen worden geselecteerd die aan bepaalde drempelwaarden voldoen. Hierbij kan worden gedacht aan profielen als: overbewoning, veelverhuizer, of post onbestelbaar retour. (zie noot 4) De twee vormen van ondersteuning kunnen beide leiden tot een signaal van de minister aan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente. Het college kan vervolgens nader onderzoeken of de registratie van personen op een adres juist is en de resultaten terugkoppelen aan de minister.

De hierboven beschreven werkwijze vloeit voort uit de Wet BRP Adreskwaliteit. Deze wet wordt nader uitgewerkt in het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit voorziet met name in een omschrijving van de toe te passen analysemethoden en bevat nadere regels over de meldingen van bestuursorganen aan de minister en de ontwikkeling van signalen aan de hand van profielen. Ook bevat het ontwerpbesluit verscheidene bepalingen die subdelegatie aan de minister mogelijk maken.

2. Niveau van de regeling

Een aantal onderdelen wordt nader geregeld bij ministeriële regeling. Het gaat onder andere om:
- de gegevens die de mededeling van bestuursorganen aan de minister bevat en de analyse hiervan; (zie noot 5)
- welke selectiefactoren een profiel vormen en welke categorieën gegevens worden verwerkt bij de toepassing van een profiel; (zie noot 6)
- de gegevens die worden verwerkt voor een onderzoek naar de patronen die aanleiding geven tot een nieuw profiel. (zie noot 7)

De Afdeling merkt op dat het niet in de rede ligt om de hiervoor omschreven onderdelen volledig op het niveau van de ministeriële regeling te regelen. De Aanwijzingen voor de regelgeving schrijven voor dat gebruik van de ministeriële regeling wordt beperkt tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details van een regeling, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld. (zie noot 8)

De keuze voor bepaalde profielen, en de persoonsgegevens die daarbij moeten worden verwerkt, is niet van zuiver administratieve aard en/of het betreft niet slechts details van een regeling. (zie noot 9) Hetzelfde geldt voor de verwerking van persoonsgegevens voor de (analyse van) mededelingen van bestuursorganen. Bovendien raakt deze verwerking van persoonsgegevens aan het grondrecht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 10 van de Grondwet maakt beperking van dat grondrecht weliswaar mogelijk als zij plaatsvindt bij of krachtens de wet. Aangezien het echter een beperking van een grondrecht betreft, is terughoudendheid met subdelegatie des te meer van belang. (zie noot 10)

De toelichting rechtvaardigt de keuze voor een ministeriële regeling door te wijzen op het belang van flexibiliteit en snelheid. (zie noot 11) De Afdeling wijst erop dat uit de toelichting niet blijkt waarom zulks het geval is wat betreft de gegevens die worden verwerkt in het kader van een mededeling door een bestuursorgaan. Voorts geldt dat de profielen (waar het onderzoek naar patronen aan ten grondslag ligt) in overwegende mate van dien aard zijn dat zij niet regelmatig aan verandering onderhevig zijn (bijvoorbeeld overbewoning, veelverhuizer, of post onbestelbaar retour). (zie noot 12) Mocht een profiel in de praktijk toch niet meer van meerwaarde blijken te zijn, dan ligt het in de rede dat dit profiel door de minister niet meer wordt gebruikt en de grondslag voor het profiel bij de eerstvolgende mogelijkheid wordt geschrapt in het Besluit basisregistratie personen. Indien zich nieuwe fenomenen voordoen die aanleiding geven tot een nieuw profiel, treedt in het meest nadelige geval een vertraging op van enkele maanden. Deze vertraging rechtvaardigt echter geen subdelegatie naar een ministeriële regeling.

De Afdeling adviseert daarom, aansluitend bij andere gevallen, (zie noot 13) in het ontwerpbesluit op te nemen:
- welke profielen worden gebruikt en; (zie noot 14)
- welke categorieën persoonsgegevens (zie noot 15) mogen worden verwerkt voor de (analyse van de) mededeling door bestuursorganen, de analyse aan de hand van profielen, en het onderzoek naar patronen.

Een overzicht waarmee per mededeling van een specifiek bestuursorgaan, profiel of patroon, wordt aangegeven welke persoonsgegevens daarvoor dienen te worden verwerkt, kan worden geregeld in de ministeriële regeling. Hetzelfde geldt voor een nadere specificering van de persoonsgegevens die binnen een bepaalde categorie worden verwerkt. (zie noot 16)

De Afdeling adviseert het ontwerpbesluit op de hiervoor aangegeven wijze aan te passen.

3. Adressen die "in onderzoek" zijn

Wanneer er gerede twijfel is of een gegeven in de BRP juist is, plaatst het college bij dat gegeven de mededeling dat het gegeven in onderzoek is (zie noot 17) - in de praktijk ook wel het "vinkje" genoemd. Dit geldt al sinds de invoering van de wet in 2014. Als bij een authentiek gegeven in de BRP (zoals het adres) het vinkje "in onderzoek" staat, hoeft een ander bestuursorgaan het adres niet te gebruiken. (zie noot 18) Het bestuursorgaan kan daaraan consequenties verbinden voor bijvoorbeeld aanspraken van burgers (zoals het stopzetten van een uitkering of het niet versturen van een stemkaart bij verkiezingen).

In de nieuwe werkwijze ontvangt het college een signaal van de minister als er op grond van een profiel aanleiding is om nader onderzoek te doen naar een adres. Het college moet het adres vervolgens controleren. Binnen vier weken moet het college aan de minister terugkoppelen of het adres is gewijzigd, of onderzoek wordt gedaan naar de onjuistheid van het adres. (zie noot 19) In het laatstgenoemde geval moet het een vinkje "in onderzoek" bij het adres plaatsen. De terugkoppelingsverplichting en de dwingende termijn gelden niet bij de bestaande procedure, waarbij bestuursorganen het signaal rechtstreeks aan het college sturen. Bij de nieuwe werkwijze lijkt het de bedoeling dat, tenzij het college binnen vier weken al kan terugkoppelen of het adres is gewijzigd, het vinkje "in onderzoek" wordt geplaatst.

Het college moet het onderzoek binnen zes maanden voltooien, (zie noot 20) maar als die termijn niet wordt gehaald, zijn daar geen consequenties aan verbonden. Dat kan tot gevolg hebben dat het vinkje veel langer dan zes maanden achter het adres blijft staan, terwijl (zoals hierboven toegelicht) het plaatsen van het vinkje slechts een gevolg kan zijn van de terugkoppelingsverplichting. In een dergelijk geval berust het vinkje uitsluitend op profilering en dus op een statistische waarschijnlijkheid. Burgers kunnen hier grote nadelen van ondervinden, terwijl zij niet op de hoogte zijn gebracht. (zie noot 21) Dit probleem kan zich ook nu al voordoen, maar de nieuwe systematiek - waarbij het plaatsen van het vinkje dwingend is maar het weghalen ervan niet - laat geen ruimte voor maatwerk. Daardoor ontstaat het risico dat de menselijke tussenkomst niet of weinig betekenisvol is.

De Afdeling heeft in haar advies over het wetsvoorstel het belang van betekenisvolle menselijke tussenkomst benadrukt. (zie noot 22) Adresgegevens worden gebruikt door vrijwel alle (semi)overheidsorganisaties in Nederland. Er is geen instantie die zicht heeft op de manier waarop dit vinkje door die organisaties wordt gebruikt. De risico’s die dit voor burgers met zich mee kan brengen worden enigszins beperkt als het vinkje niet te lang blijft staan. (zie noot 23)

De Afdeling adviseert in dit ontwerpbesluit te regelen dat, als de gemeente niet aan het onderzoek toekomt, na verloop van een bepaalde tijd het vinkje "in onderzoek" wordt verwijderd en vernietigd. (zie noot 24)

4. Persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten

In het advies van de Afdeling bij de Wet BRP Adreskwaliteit is geadviseerd om de verwerkingsgrondslag voor bijzondere categorieën van persoonsgegevens te beperken tot gezondheidsgegevens. Voorts is geadviseerd een verwerkingsgrondslag op te nemen voor de verwerking van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten. (zie noot 25)

Naar aanleiding van deze aanbeveling is in het wetsvoorstel vastgelegd dat de minister - waar het gaat om het adressenonderzoek - bijzondere categorieën van persoonsgegevens kan verwerken "voor zover het gegevens over gezondheid betreft". (zie noot 26) Dit betekent - zo staat in de reactie op het advies - dat de minister geen andere bijzondere categorieën persoonsgegevens dan gegevens over gezondheid verwerkt. (zie noot 27) De verwerking van strafrechtelijke gegevens is evenmin toegestaan, nu in het wetsvoorstel geen verwerkingsgrondslag is opgenomen.

De toelichting bij het ontwerpbesluit lijkt er echter van uit te gaan dat gegevens worden verwerkt waaruit blijkt of een adres een penitentiaire inrichting betreft. (zie noot 28) De Afdeling wijst erop dat dit niet is toegestaan, aangezien hiervoor een verwerkingsgrondslag ontbreekt. (zie noot 29) Voor een dergelijke verwerking dient de Wet BRP te worden aangepast.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te passen en daarin duidelijk te maken dat er geen grondslag is voor de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State


Nader rapport (reactie op het advies) van 14 april 2023

2. Niveau van de regeling

Naar aanleiding van dit advies van de Afdeling is het ontwerpbesluit aangepast en wel zo dat daarin is vastgelegd welke categorieën persoonsgegevens door de minister van BZK worden verwerkt in het kader van de ondersteuning aan gemeenten (het gewijzigde artikel 28b en het nieuwe artikel 28e van het besluit). Daarmee is de centrale gegevensverwerking op het niveau van AMvB afgebakend; buiten de genoemde categorieën is er geen gegevensverwerking toegestaan. Voor een nadere toelichting op de te verwerken categorieën gegevens, wordt kortheidshalve verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit, in het bijzonder paragraaf 2.1.5 van die toelichting. Bij ministeriële regeling wordt - in lijn met het advies van de Afdeling en de door haar aangehaalde voorbeelden van gelijksoortige wet- en regelgeving - per categorie nader bepaald welke (sub)gegevens het betreft; bijvoorbeeld binnen de categorie ‘adres’, het BRP-gegeven ‘postcode’. In het verlengde daarvan worden ook de selectiefactoren van de te hanteren profielen bepaald bij ministeriële regeling. De selectiefactor is een beslisregel waarmee binnen de beschikbare gegevens een signaal voor adresonderzoek wordt geselecteerd. Een profiel bestaat uit meerdere selectiefactoren. Een voorbeeld van een selectiefactor is dat het aantal verhuisaangiften door een persoon in een bepaalde periode hoger is dan de vastgestelde drempelwaarde (profiel: veelverhuizer). Deze selectiefactoren zijn de technische uitwerking van de gegevensverwerking, binnen de reikwijdte van de bij wet en AMvB vastgestelde gegevensset (artikel 28b, tweede lid en artikel 28e van het besluit). Op deze wijze wordt aangesloten bij de door de Afdeling aangehaalde voorbeelden van andere wet- en regelgeving waarin de categorieën gegevens op het niveau van AMvB worden bepaald. Met het vastleggen van beslisregels (selectiefactoren) in een ministeriële regeling wordt overigens reeds verder gegaan dan te doen gebruikelijk; veeleer worden dergelijke beslisregels vastgelegd of beschreven in een algoritmeregister, privacystatement of een Data protection impact assessment (DPIA).

3. Adressen die "in onderzoek" zijn

Met de Afdeling ben ik van mening dat uiterst zorgvuldig omgegaan dient te worden met de aantekening ‘in onderzoek’ en dat deze niet langer dan nodig bij een adresgegeven mag staan. De aantekening betekent dat er twijfel bestaat over de juistheid van een (adres)gegeven en dat de afnemer van de BRP niet langer verplicht is dat gegeven te gebruiken. Als het adresonderzoek is afgerond verwijdert de gemeente de aantekening en corrigeert zij - voor zover dat uit het onderzoek volgt - het adresgegeven in de BRP. Het ‘verplicht gebruik’ van gegevens is een van de uitgangspunten van een basisregistratie, maar het is voor de burger en de overheid van belang dat van dat uitgangspunt afgeweken kan worden als er een onderzoek loopt naar de juistheid van gegevens. Het verplicht gebruiken van gegevens die mogelijk onjuist zijn, kan hardvochtige effecten hebben voor burgers. Zo volgt uit de internetconsultatie naar hardvochtige wet- en regelgeving dat nieuwe bewoners problemen kunnen ondervinden met het verkrijgen van toeslagen als de oude bewoner zijn verhuizing niet tijdig doorgeeft. De aantekening in onderzoek biedt voor deze nieuwe bewoners de oplossing; omdat bijvoorbeeld de Belastingdienst dan weet dat er een onderzoek loopt naar de verblijfsplaats van de vorige bewoner en deze vorige bewoner niet meer meetelt bij de vaststelling van het huishoudinkomen.

Zoals de Afdeling terecht constateert, is de aantekening in onderzoek niet beperkt tot onderzoeken in het kader van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA). De aantekening bestaat reeds geruime tijd en strekt zich uit tot alle onderzoeken die een gemeente naar BRP-gegevens verricht. Anders dan de Afdeling betoogt, worden er met dit besluit en de bovenliggende wetswijziging geen nieuwe regels geïntroduceerd over de aantekening. Het plaatsen van de aantekening blijft net als nu ter beoordeling van de gemeente. Ook nu geldt er daarbij al een terugkoppelingsverplichting en een dwingende termijn voor de gemeente: na ontvangst van een (terug)melding over een mogelijk onjuist BRP-gegeven, dient zij binnen vijf dagen aan de melder mede te delen of er een onderzoek wordt gestart. Er ontstaat met dit besluit geen ander, nieuw of groter risico dat de aantekening langer blijft staan. De enige verandering is dat voor de LAA-signalen een andere reactietermijn voor gemeenten gaat gelden; vier weken in plaats van vijf dagen. Dit is mede bedoeld om ervoor te zorgen dat gemeenten meer tijd hebben om een afgewogen beslissing te maken over het al dan niet verrichten van adresonderzoek en het aldus plaatsen van de aantekening.

Ik hecht eraan dat gebruikers bekend zijn met de hiervoor beschreven betekenis van de aantekening in onderzoek en dat gemeenten de aantekening enkel gedurende het onderzoek laten staan en daarna weghalen. In de nieuwe circulaire Adresonderzoek (zie noot 30) is een instructie opgenomen over het plaatsen van de aantekening in onderzoek. Hieruit volgt dat een gemeente de aantekening niet automatisch (zonder menselijke tussenkomst) mag plaatsen en dat de burger moet worden geïnformeerd. Tevens worden richttermijnen aangegeven voor de verschillende stappen in het adresonderzoek. Met de deelnemers aan LAA heb ik de afspraak gemaakt om over en weer inzicht te bieden in de wijze waarop in uitvoeringsprocessen met de aantekening omgegaan wordt. Ten slotte zal ik voor het BRP-stelsel als geheel met gemeenten en gebruikers in gesprek gaan over het gebruik van de aantekening in onderzoek. Daarbij zal ik ook met gemeenten en gebruikers onderzoek doen naar de effecten van het stellen van een vervaltermijn voor de aantekening, zoals geadviseerd door de Afdeling.

4. Persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten

Naar aanleiding van dit adviespunt is de nota van toelichting bij de AMvB aangepast en wel zo dat daarin geëxpliciteerd wordt dat door de minister van BZK geen strafrechtelijke gegevens worden verwerkt bij de uitvoering van diens ondersteunende taak (de centrale gegevensverwerking bij LAA). (zie noot 31)

Ik bied U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Voetnoten

(1) Kamerstukken II 2020/21, 35772, nr. 2.
(2) Kamerstukken II 2020/21, 35772, nr. 3, p. 6.
(3) Artikel 2.37c, eerste lid, onderdeel a, Wet BRP Adreskwaliteit.
(4) Een overzicht van profielen is te vinden in Kamerstukken II 2021/22, 35772, nr. 6, bijlage.
(5) Voorgesteld artikel 28b, tweede lid, ontwerpbesluit.
(6) Voorgesteld artikel 28c, derde en vierde lid, ontwerpbesluit.
(7) Voorgesteld artikel 28d, tweede lid, ontwerpbesluit.
(8) Aanwijzing 2.24 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
(9) Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2021/22, 35772, nr. 34, waarin wordt voorgesteld de mogelijkheden tot subdelegatie te beperken. Zie tevens Kamerstukken II 2021/22, 35772, nr. 37, p. 4 en 5, waarin vanuit de Tweede Kamer wordt gevraagd waarom in een ministeriële regeling wordt uitgewerkt welke factoren aanleiding geven tot het opstellen van risicoselectieprofielen en welke informatie een dergelijk profiel mag bevatten.
(10) Advies van 19 augustus 2020, W13.20.0254, over de Tijdelijke wet notificatieapp covid-19, Kamerstukken II 2019/20, 35538, nr. 4, punt 4.
(11) Nota van toelichting, algemeen deel, paragraaf 2.1.5 (Nadere regels bij ministeriële regeling (delegatie)).
(12) Profielsamenvattingen projectfase LAA, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 35772, nr. 6, bijlage.
(13) Zie het aangepaste wetsvoorstel Wet plan van aanpak witwassen, waarvan artikel 34b, derde lid, voorschrijft dat de te verwerken persoonsgegevens bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld, Kamerstukken II 2022/23, 36228, nr. 2. Zie ook artikel 2.3, eerste en tweede lid van het wetsvoorstel Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg, Kamerstukken II 2019/20, 35515, nr. 2. Zie het advies van de Afdeling advisering van 22 juli 2020, W05.20.0077, inzake een voorstel voor de Wet versterking handhaving en inning studiefinanciering, waarbij eveneens sprake was van profilering en werd geadviseerd de te verwerken persoonsgegevens in een ontwerpbesluit op te nemen.
(14) Eerder leek ook de intentie van de minister te zijn de profielen in het ontwerpbesluit op te nemen, zie Handelingen II 2021/22, nr. 46, item 11, p. 15.
(15) Bijvoorbeeld gegevens over de burgerlijke staat, het adres of BSN.
(16) Bijvoorbeeld, binnen de categorie burgerlijke staat: voor- en achternaam, geboortedatum, aanduiding huwelijk of geregistreerd partnerschap. Of, binnen de categorie adres: functie van het adres, gemeente en datum aanvang adreshouding.
(17) Artikel 2.7, eerste lid, onderdeel b, onder 3(, in combinatie met onderdeel a, onder 7(, Wet BRP.
(18) Artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a, Wet BRP.
(19) Artikel 2.37e, eerste lid, voorstel Wet BRP Adreskwaliteit. De termijn van vier weken wordt geregeld in artikel 28f, eerste lid, van het ontwerpbesluit.
(20) Voorgesteld artikel 28f, tweede lid.
(21) De Wet BRP voorziet niet in een verplichting om de burger te informeren anders dan op diens verzoek; ter uitvoering van een aangenomen motie doet de Vereniging Nederlandse Gemeenten wel onderzoek naar de uitvoerbaarheid voor gemeenten om burgers te informeren over een adresonderzoek (Kamerstukken II 2021/22, 35772, nr. 28). Het resultaat werd eind 2022 verwacht (Kamerstukken II 2022/23, 35772, nr. 38, punt 6). Zie ook Handelingen II 2021/22, nr. 46, item 11, p. 18-19. Een amendement dat ertoe strekte dat de burger een terugkoppeling dient te krijgen indien er onderzoek van adresgegevens heeft plaatsgevonden werd ingetrokken, zie Handelingen II 2021/22, nr. 73, item 10, p. 6; Kamerstukken 2021/22, 35772, nr. 13.
(22) Advies van 2 december 2020, W04.20.0359, Kamerstukken II, 2020/21, 35772, nr. 4, punt 1.
(23) Over de risico’s en complicaties rond besluitvorming in ketens, zie het spontane advies van de Afdeling van 31 augustus 2018, W04.18.0230, Kamerstukken II 2017/18, 26643, nr. 557, paragraaf 3.3, en A. Widlak, Volwassen digitale overheid, Den Haag: Boom bestuurskunde 2021, p. 325.
(24) Dit kan in het ontwerpbesluit worden geregeld op basis van artikel 2.7, vierde lid, Wet BRP.
(25) Kamerstukken II 2020/21, 35772, nr. 4, punt 3.
(26) Artikel 2.37a, tweede lid, voorstel Wet BRP Adreskwaliteit.
(27) Kamerstukken II 2020/21, 35772, nr. 4, punt 3. Idem Kamerstukken 2020/21, 35772, nr. 3, p. 17.
(28) Nota van toelichting, algemeen deel, paragraaf 2.1.4 (Analyse aan de hand van profielen (artikel 28c)). De nota van toelichting verwijst op dit punt naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, maar een verwijzing naar adressen van penitentiaire inrichtingen, die nog wel stond in de memorie van toelichting zoals aan de Afdeling voorgelegd, is na het advies van de Afdeling geschrapt.
(29) Artikel 10 Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), PB 2016, L 119, p. 1.
(30) Deze circulaire treedt gelijktijdig met de onderhavige regelgeving in werking.
(31) Zie paragraaf 3 van de nota van toelichting.