Besluit experiment onderwijszorgarrangementen.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 30 juni 2022, no.2022001427, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende voorschriften voor een experiment op het terrein van onderwijszorgarrangementen, met het oog op verbetering van de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het onderwijs (Besluit experiment onderwijszorgarrangementen), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit maakt bij wijze van experiment mogelijk dat de deelnemende bevoegde gezagen van scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het funderend onderwijs kunnen afwijken van een aantal wettelijke voorschriften van de verschillende sectorwetten van het funderend onderwijs. Dit betreft de wettelijke voorschriften die zien op onderwijstijd, kerndoelen, onderwijslocatie en bekostiging. Hiermee wordt onderzocht of maatwerk kan worden geboden aan jongeren met complexe ondersteuningsbehoeften op het grensvlak van zorg en onderwijs.

De Afdeling advisering van de Raad van State acht het experimenteerbesluit een betekenisvolle stap in het kader van passend onderwijs. Zij heeft opmerkingen over de bekostiging van onderwijszorgarrangementen en over de opzet en randvoorwaarden van het experiment. De Afdeling adviseert om niet prematuur te starten met wetgeving en het voorgestelde experiment na drie jaar te evalueren op de effecten en op basis daarvan (eventueel) de wet te wijzigen.

1. Inhoud van het ontwerpbesluit

Het ontwerpbesluit regelt dat bevoegde gezagen van scholen in het funderend onderwijs en samenwerkingsverbanden passend onderwijs met een onderwijszorgarrangement kunnen deelnemen aan een experiment waarmee mag worden afgeweken van een aantal wettelijke voorschriften. Dit betreft wettelijke voorschriften die zien op onderwijstijd, kerndoelen, onderwijslocatie en bekostiging om jongeren met complexe ondersteuningsbehoeften maatwerk te bieden op het gebied van onderwijs en zorg. (zie noot 1)

De regering beoogt met het experiment te onderzoeken of door afwijking van specifieke delen van de onderwijswetgeving een passender aanbod kan worden gerealiseerd voor jongeren met complexe ondersteuningsbehoeften (zie noot 2) dan nu mogelijk is. Als achterliggende doelen, wijst de regering op het voorkomen dat jongeren uitvallen of thuis komen te zitten, en thuiszittende jongeren in staat stellen hun ontwikkelpotentieel zoveel mogelijk te benutten en optimaal te participeren in de maatschappij. Deze (achterliggende) doelen plaatst de regering bovendien in de sleutel van het recht op onderwijs. (zie noot 3)

Volgens de toelichting ontvangen ongeveer 15.000 jongeren niet de extra ondersteuning die zij nodig hebben in het regulier of speciaal onderwijs, vanwege een gebrek aan flexibiliteit van de zorg- en onderwijsstelsels. Dit betreft jongeren die dreigen uit te vallen, thuiszitten (zie noot 4) of vrijgesteld zijn van de leerplicht. (zie noot 5)

Uit de ervaringen met proeftuinen van onderwijszorgarrangementen blijkt dat het maatwerk dat zij nodig hebben niet altijd kan worden geboden, vanwege knelpunten die direct voortvloeien uit wettelijke eisen. (zie noot 6) Daardoor wordt een deel van de doelgroep nog steeds niet bereikt. Met dit experimenteerbesluit zet de regering een betekenisvolle stap in een passend aanbod voor jongeren met een complexe ondersteuningsbehoefte die dreigen uit te vallen, thuiszitten of vrijgesteld zijn van de leerplicht.

Doel van het voorgestelde experiment is dan ook om te onderzoeken hoe deze eisen daadwerkelijk belemmerend zijn voor de onderwijsdeelname van de jongeren met een complexe ondersteuningsbehoefte en om meer informatie te verzamelen over de doelgroep en de inrichting van onderwijsarrangementen. Op basis hiervan kan vervolgens worden afgewogen of er noodzaak is tot aanpassing van bepaalde wettelijke bepalingen. (zie noot 7)

2. Bekostiging onderwijszorgarrangement

Onderwijszorgarrangementen worden (per regio) vormgegeven door het samenspel en de betrokkenheid van de bevoegde gezagen van scholen en samenwerkingsverbanden, de gemeente, het zorgkantoor- of verzekeraar, de jeugdhulp- of zorgaanbieder. (zie noot 8) Met een onderwijszorgarrangement wordt geen aparte rechtspersoon in het leven geroepen. Het arrangement berust op een samenwerkingsovereenkomst tussen onderwijs- en zorgpartijen. In deze samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken partijen van een onderwijszorgarrangement worden nadere afspraken gemaakt over de financiering van de activiteiten op het grensvlak van onderwijs en zorg en wie waarvoor verantwoordelijk is.

Onderwijszorgarrangementen worden bekostigd vanuit het onderwijs- en zorgstelsel. De bekostiging van het onderwijs verloopt via de basisbekostiging aan scholen en ondersteuningsmiddelen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs. De zorg wordt gefinancierd door gemeenten, zorgkantoren of -verzekeraars. Volgens de regering biedt het wettelijke kader van de zorg al de ruimte voor de financiering van activiteiten op het grensvlak van onderwijs en zorg. (zie noot 9) De toelichting geeft echter geen inzicht in waar die ruimte dan bestaat en waaruit zij bestaat.

Wat betreft het onderwijs, geldt het uitgangspunt dat bekostiging ten dienste moet staan van het onderwijs. (zie noot 10) Omdat het niet gemakkelijk is om vast te stellen wat precies onderwijs en zorg is binnen een onderwijszorgarrangement, voorziet het experiment in de mogelijkheid om af te wijken van dit uitgangspunt. Het voorstel bepaalt dat 2,5% van het (bruto) ondersteuningsbudget van samenwerkingsverbanden passend onderwijs vrij mag worden besteed aan de activiteiten op het grensvlak van zorg en onderwijs. Dit percentage is gebaseerd op het aantal thuiszitters in 2019-2020 en de gemiddelde ondersteuningsbehoefte van deze jongeren.

De regering verwacht enerzijds dat het percentage van 2,5% toereikend is, (zie noot 11) maar anderzijds wil de regering aan de hand van de gegevens van dit experiment onderzoeken hoe de definitieve situatie in de wet moet worden verankerd. (zie noot 12) Het percentage is gebaseerd op het aantal thuiszitters, maar jongeren die dreigen uit te vallen in het onderwijs behoren ook tot de doelgroep van dit experiment.

Uit de toelichting blijkt niet waarom het percentage van 2,5% toereikend is voor de gehele doelgroep. Het is van belang om in de toelichting ook tenminste een indicatie te geven van (de ontwikkeling van) de omvang van deze groep.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de mogelijkheden in de zorgwetgeving om onderwijszorgarrangementen mede te bekostigen. Zij adviseert ook om nader te motiveren waarom het gekozen percentage van 2,5% van samenwerkingsverbanden passend onderwijs representatief en toereikend is.

3. Opzet en randvoorwaarden experiment

a. Voorgenomen start wetgeving
Het onderhavige experiment start per 1 januari 2023 en duurt vijf jaar, met het voornemen om de eerste drie jaren te evalueren met het oog op eventuele aanpassing van de wet. Mocht wetsaanpassing nodig zijn, dan zal dit na het derde experimentjaar in gang worden gezet, aldus de toelichting. (zie noot 13) De regering heeft echter de Tweede Kamer toegezegd om vóór het einde van het eerste jaar te starten met de voorbereiding van wetgeving, waarbij de regering beoogt om het voorstel in het voorjaar van 2024 in consultatie te brengen en op 1 januari 2025 in werking te laten treden. (zie noot 14)

De Afdeling maakt daaruit op dat het vaststaat dat het experiment wettelijk wordt verankerd, op basis van een jaar aan beschikbare gegevens. Daarmee komt de regering tegemoet aan de wens vanuit de Tweede Kamer en de samenleving om dit onderwerp met spoed op te pakken. (zie noot 15) Hoewel de Afdeling begrip heeft voor deze wens, wijst zij erop dat experimenteerwetgeving slechts aangewezen is als daadwerkelijk sprake is van een situatie waarin de wetgever onderzoek wil doen hoe de voorliggende kwestie wettelijk moet worden verankerd. Gebruik maken van experimenteerwetgeving om, vooruitlopend op al aangekondigde wetgeving, tijdelijk bij lagere regelgeving af te kunnen wijken van wetten in formele zin is niet toegestaan. (zie noot 16) In dat licht onderschrijft de Afdeling het uitgangspunt in de toelichting dat minimaal drie jaar experimenteren noodzakelijk is om te komen tot een gedegen evaluatie van de effecten en op basis daarvan de wet (eventueel) te wijzigen. (zie noot 17)

De Afdeling adviseert om niet prematuur te starten met wetgeving en het voorgestelde experiment na drie jaar te evalueren op de effecten en op basis daarvan (eventueel) de wet te wijzigen.

b. Definitie en doelstelling
Het ontwerpbesluit definieert een onderwijszorgarrangement als ‘de uitvoering van artikel 3 onderscheidenlijk artikel 4’. (zie noot 18) Deze artikelen zien op het afwijken van de wettelijke voorschriften van de verschillende sectorwetten van het funderend onderwijs wat betreft onderwijstijd, kerndoelen, onderwijslocatie en bekostiging door het bevoegd gezag van een school en een samenwerkingsverband passend onderwijs.

De Afdeling merkt op dat een zo scherp mogelijke definitie van het begrip ‘onderwijszorgarrangement’ essentieel is voor de vormgeving en uitvoering in de praktijk, waarmee onduidelijkheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. De thans gehanteerde definitie biedt weinig houvast. Zo is slechts duidelijk wat een onderwijszorgarrangement met dit experiment vermag, maar niet wat precies hieronder wordt verstaan. Voor de hand ligt in ieder geval dat het begrip een ruimere reikwijdte heeft dan slechts het mogen afwijken van wettelijke voorschriften die zien op onderwijstijd, kerndoelen, onderwijslocatie en bekostiging. (zie noot 19) Zo gaat het bij een onderwijszorgarrangement (onder meer) ook over de integrale samenwerking tussen onderwijs- en zorgaanbieders.

Daarnaast is het van belang om de doelstelling van het experiment zo concreet en nauwkeurig mogelijk te beschrijven. (zie noot 20) De geformuleerde doelstelling in het besluit is ‘het doen van onderzoek naar een ruimer aanbod van maatwerk op het grensvlak van onderwijs en zorg door af te wijken van specifieke wettelijke voorschriften’. (zie noot 21) Het ligt niet voor de hand dat de doelstelling ziet op het doen van onderzoek, aangezien dit een instrument is om te bezien of de doelstelling wordt bereikt. Gelet op de experimenteergrondslagen van de sectorwetten van het funderend onderwijs, verdient het aanbeveling om de doelstelling van het experiment in de sleutel te plaatsen van de verbetering van de kwaliteit, toegankelijkheid of doelmatigheid van het onderwijs. (zie noot 22) Tevens verdient het aanbeveling om de doelstelling toe te spitsen op de verschillende doelgroepen (thuiszitters, vrijgestelden en uitvallers) van het voorgestelde experiment.

De Afdeling adviseert de definitie van een onderwijszorgarrangement aan te scherpen en de doelstelling van het experiment concreter te formuleren.

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W05.22.00075/I.

- Schrap in de aanhef van het ontwerpbesluit artikel 140 van de WPO BES, aangezien het ontwerpbesluit niet ziet op Caribisch Nederland.


Nader rapport (reactie op het advies) van 7 november 2022

1. Inhoud van het ontwerpbesluit

De regering waardeert dat de Afdeling het belang van het experiment erkent in haar advies. Met de Afdeling is de regering van mening dat het experiment een wezenlijk onderdeel is van de verbeteraanpak passend onderwijs, door het vergroten van de toegankelijkheid van het onderwijs voor jongeren met een complexe ondersteuningsbehoefte die zowel onderwijs als zorg behoeven.

2. Bekostiging onderwijszorgarrangement

a. Het ontwerpbesluit geeft bevoegde gezagen van scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs op bepaalde onderdelen ruimte om af te wijken van de wet. Het doel van het ontwerpbesluit is te onderzoeken of deze afwijkingsmogelijkheden passend en effectief zijn, opdat zij eventueel in de wetgeving kunnen worden vastgelegd. De mogelijkheid om de ondersteuningsbekostiging flexibel in te zetten alsmede de hoogte van de 2,5 procent maken deel uit van het onderzoek.

Onderwijszorgarrangementen richten zich over het algemeen op drie doelgroepen: thuiszitters, jongeren die vrijgesteld zijn op grond van artikel 5, onder a, van de Leerplichtwet 1969 en leerlingen die dreigen uit te vallen. Over de laatste subdoelgroep zijn weinig gegevens beschikbaar. Er zijn geen gegevens over de omvang of ontwikkeling van deze subdoelgroep. Onderdeel van het experiment is dan ook meer informatie over deze subdoelgroep te verzamelen.

De 2,5 procent bestedingsruimte mag worden ingezet voor de financiering van kosten die direct of indirect nodig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of de bevordering van deelname aan het onderwijs voor leerlingen met een complexe ondersteuningsbehoefte. Gezien de beperkte informatie over de doelgroep, berust de hoogte van het ondersteuningsbudget dat flexibel mag worden besteed op een berekening van beschikbare gegevens en assumpties over de doelgroep van onderwijszorgarrangementen. De 2,5 procent bestedingsruimte is gebaseerd op het totaal aantal thuiszitters in 2019-2020. (zie noot 23) Daarnaast berust de afwijkingsmogelijkheid op een aantal aannames. Zo wordt ten eerste aangenomen dat een wezenlijk deel van de leerlingen niet het volledige onderwijsprogramma volgen. Dit betekent dat slechts een beperkt deel van de activiteiten in een onderwijszorgarrangement een (mogelijke) onderwijscomponent heeft en bekostigd kan worden vanuit het onderwijs. Ten tweede is de assumptie dat slechts in een beperkt aantal gevallen sprake is van activiteiten op het grensvlak tussen onderwijs en zorg. Immers, in veel gevallen zal het duidelijk zijn dat er sprake is van onderwijs, dan wel zorg. In die gevallen wordt er niet geput uit de 2,5 procent ondersteuningsbekostiging.

b. De Afdeling merkt verder op dat de toelichting geen inzicht geeft in de ruimte die het wettelijke kader van de zorg biedt voor de bekostiging van de "zorgkant" van onderwijszorgarrangementen. Naar aanleiding van deze opmerking van de Afdeling is de toelichting op dit punt aangevuld.

Er kan in een onderwijszorgarrangement sprake zijn van (een combinatie van) zorg en hulp in de zin van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz), de Zorgverzekeringswet (hierna Zvw), de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) en de Jeugdwet. In deze wetten is weliswaar niet specifiek voorzien in de bekostiging van onderwijszorgarrangementen, maar zij vormen evenmin een belemmering voor deze bekostiging. Het ligt in de rede dat de zorgkantoren (Wlz), zorgverzekeraars (Zvw) en colleges van burgemeester en wethouders (hierna: college) (Wmo 2015 en de Jeugdwet) de bekostiging van zorg en hulp in een onderwijszorgarrangement, waar nodig met elkaar afstemmen.

Uitgangspunt is dat zorg en hulp passend moeten zijn voor de jongere en afgestemd op diens behoefte (artikel 2.5, vierde lid, Jeugdwet). Ingevolge artikel 2.9 van de Jeugdwet stelt de gemeenteraad bij verordening regels over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van onder meer zorg, onderwijs en maatschappelijke ondersteuning. Ingevolge artikel 2.7 van de vindt Jeugdwet afstemming plaats tussen het college en het onderwijs en tussen het college en zorgverzekeraars.

Artikel 3.2.1 Wlz schrijft voor dat voor de verzekerde (in casu jongere) de Wlz-zorg moet zijn afgestemd op diens behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden. Ingevolge artikel 8.1.3 Wlz wordt een zorgplan

opgesteld. In de memorie van toelichting op de Wlz wordt daarover onder meer het volgende opgemerkt: "Ook zijn er raakvlakken tussen de Wlz en het onderwijsdomein, die relevant zijn voor jeugdigen. Het gaat hierbij om de groep zwaar gehandicapte kinderen die in de Wlz terecht komen en onderwijs krijgen aangeboden. De regering vindt het wenselijk dat deze kinderen als zij dit aankunnen naast dagbesteding ook een vorm van onderwijs kunnen volgen. Daarom hebben zij de mogelijkheid om ook gebruik te maken van passend onderwijs, zoals in het onderwijsdomein geregeld. In de praktijk vraagt dit om samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en die van het passend onderwijs. Deze afstemming kan onderdeel zijn van het zorgplan en de zorgplanbespreking, in die zin dat de zorgverleners kan worden gevraagd om niet alleen de zorg af te stemmen, maar daarbij ook de onderwijsaanbieders te betrekken." (zie noot 24) Bij de verlening van Wlz-zorg zal dus rekening moeten worden gehouden met de situatie van de verzekerde, in dit geval het feit dat de verzekerde een deel van de tijd onderwijs ontvangt. Het feit dat de verzekerde onderwijs geniet, doet niet af aan zijn recht op (en bekostiging van) Wlz-zorg.

Artikel 2.3.2, vierde lid, onderdeel f, Wmo 2015 bepaalt dat het college bij het onderzoek om te komen tot een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 onder meer de mogelijkheden onderzoekt om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang. Ingevolge artikel 2.3.5, vijfde lid, onder d, Wmo 2015 is de maatwerkvoorziening afgestemd op onderwijs dat de jongere (In de Wmo 2015 "de cliënt") volgt dan wel zou kunnen volgen. In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 is daarover opgemerkt dat "de voorziening moet zijn afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt. Daarbij moet worden gedacht aan hulp of diensten behoeft of ontvangt op terreinen als zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn en werk en inkomen. De verleende hulp moet aansluiten bij de behoeften en bij andere hulp of zorg die de cliënt ontvangt." (zie noot 25) en "Een meer integrale benadering van de specifieke situatie is ook het vertrekpunt voor de gemeente bij de vraag of het voor de te verlenen ondersteuning van belang is samen te werken met partijen op het gebied van de zorg, jeugdhulp, onderwijs, wonen, welzijn, werk en inkomen." (zie noot 26)

Op grond van de Zvw heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht die ertoe strekt dat de verzekerde jongere de zorg of overige diensten waar hij behoefte aan heeft, krachtens de zorgverzekering (vergoed) krijgt (artikel 11, eerste lid, Zwv). (zie noot 27) Voor het verlenen van zorg of overige diensten aan zijn verzekerden met een naturapolis sluit de zorgverzekeraar overeenkomsten met zorgaanbieders; dit kunnen aanbieders zijn die participeren in een Onderwijszorgarrangement. In geval van een zuivere restitutiepolis declareert de verzekerde de kosten van zorg of overigens diensten, verleend door een zorgaanbieder naar keuze, bij zijn zorgverzekeraar. In een onderwijszorgarrangement zal de zorg in de zin van de Zvw veelal verpleging en verzorging betreffen. Op grond van artikel 13a Zvw kan voor die vorm van zorg ook worden gekozen voor een Zvw-pgb. Daarbij is onder meer bepaald dat de zorgverzekeraar de verzekerde met deze vergoeding in staat stelt in de praktijk zorg of een andere dienst te betrekken, die is afgestemd op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden.

3. Opzet en randvoorwaarden experiment

a. In het debat passend onderwijs op 30 maart 2022 hebben Tweede Kamerleden mij verzocht tot een snellere aanpak te komen voor de kwetsbare groep jongeren die onderwijs en zorg ontvangen in onderwijszorgarrangementen. In reactie op deze wensen heb ik in het debat toegezegd na een jaar te bekijken of kan worden gestart met een wetswijziging. (zie noot 28) De regering onderkent immers de noodzaak om snel tot een oplossing te komen voor deze kwetsbare groep jongeren. Bij de keuze om te starten met het wetgevingstraject zal de balans worden gezocht tussen zorgvuldigheid en snelheid. De resultaten van het experiment zullen zo veel mogelijk worden meegenomen in de wetgeving en de uitvoering. Zo is denkbaar dat de resultaten van de evaluatie van het experiment in een onderliggend uitvoeringsbesluit of -regeling worden meegenomen.

b. De term ‘onderwijszorgarrangement’ wordt door betrokkenen in het onderwijs en de zorg op verschillende manieren geïnterpreteerd en uitgelegd. Verder bestaan in de praktijk verschillende vormen van onderwijszorgarrangementen. In het ontwerpbesluit dat is voorgelegd ter advisering aan de Raad van State is om die reden getracht de definitie van een onderwijszorgarrangement zo breed mogelijk te maken. De gedachte hierachter was te voorkomen dat onderwijszorgarrangementen onnodig worden uitgesloten van deelname van het experiment door een smalle definiëring. Desalniettemin erkent de regering dat de brede definitie kan leiden tot onduidelijkheid en verschillende interpretaties. Het advies van de Afdeling is dan ook overgenomen. De term onderwijszorgarrangement is in het ontwerpbesluit aangescherpt aan de hand van de doelgroep van een onderwijszorgarrangement en de partijen die betrokken zijn in een onderwijszorgarrangement.

De regering beaamt verder het belang de doelstelling van het experiment zo concreet en nauwkeurig mogelijk te beschrijven. De doelstelling van het experiment is te onderzoeken of het experiment leidt tot een ruimer aanbod van maatwerk op het gebied van onderwijs en zorg. Deze doelstelling is primair gericht op het verbeteren van de toegankelijkheid van het onderwijs, alhoewel het experiment ook effecten kan sorteren op de kwaliteit en doelmatigheid van het onderwijs. In artikel 2 van het ontwerpbesluit is de doelstelling aangepast en geplaatst in de sleutel van het verbeteren van de toegankelijkheid van het onderwijs. Het ontwerpbesluit beoogt immers meer maatwerk in de combinatie onderwijs en zorg mogelijk te maken, opdat het onderwijs toegankelijker wordt voor leerlingen met een complexe ondersteuningsbehoefte.

Een aanvullende doelstelling van het experiment is te onderzoeken welk effect de afwijkingsmogelijkheden in het experiment hebben op jongeren die dreigen uit te vallen van school, thuiszitten, of een vrijstelling hebben op grond van artikel 5, onder a, van de Leerplichtwet 1969. De hypothese is namelijk dat meer maatwerkmogelijkheden kunnen leiden tot een afname van het aantal thuiszitters en jongeren met een vrijstelling op grond van artikel 5, onder a, van de Leerplichtwet 1969. Op grond van artikel 11, tweede lid, onderdelen a en b, van het ontwerpbesluit wordt daarom onderzocht in hoeverre de afwijkingsmogelijkheden effectief zijn en leiden tot een hogere onderwijsdeelname. Naar aanleiding van het advies is deze aanvullende doelstelling in artikel 2, onderdeel b, van het ontwerpbesluit geëxpliciteerd.

4. De redactionele opmerking van de Afdeling is overgenomen. Verder is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele andere (wets)technische verbeteringen door te voeren in het besluit en de nota van toelichting. Ook is een grondslag toegevoegd voor de registratie van leerlingen die deelnemen aan een tijdelijke onderwijsvoorziening. De rechtvaardiging voor deze registratie is gelijk aan die om experimenten op basis van de sectorwetten te registreren. De nota van toelichting is in deze zin aangevuld.

Ik bied U hierbij in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs


Voetnoten

(1) Nota van toelichting, paragraaf 3.2 ‘Specifieke knelpunten’. Zie ook Nota van toelichting, paragraaf 5.5 ‘Afwijkingsmogelijkheden’.
(2) Zie begripsbepaling in voorgesteld artikel 1 van het ontwerpbesluit.
(3) Nota van toelichting, paragraaf 4.1 ‘Hoofdlijnen’ en paragraaf 4.2 ‘Recht op onderwijs. Zie ook artikel 2 van het ontwerpbesluit en de artikelen 28 en 29 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 24 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
(4) Dit betreft leerplichtigen die niet staan ingeschreven op een school of wel staan ingeschreven op een school en meer dan vier weken ongeoorloofd verzuimen.
(5) Nota van toelichting, paragraaf 3.1 ‘Wat er knelt: algemeen’.
(6) BMC, Proeftuinen OZA. Op zoek naar maatwerkoplossingen voor kinderen die onvoldoende (duurzaam) bediend kunnen worden binnen de onderwijs- en zorgstelsels, 2022.
(7) Nota van toelichting, paragraaf 3.1. ‘Wat er knelt: algemeen’.
(8) Nota van toelichting, paragraaf 6.1’Aanvraag’. Zie ook de voorgestelde artikelen 8 en 9 van het ontwerpbesluit.
(9) Nota van toelichting, paragraaf 5.5 ‘Afwijkingsmogelijkheden’.
(10) Zie artikel 115 van de WPO en artikel 5:4 van de WVO 2020.
(11) Nota van toelichting, paragraaf 5.5 ‘Afwijkingsmogelijkheden’. Zie ook artikel 4 van het ontwerpbesluit.
(12) Nota van toelichting, paragraaf 3.1 ‘Wat er knelt: algemeen’.
(13) Nota van toelichting, paragraaf 7. ‘Duur van het experiment’.
(14) Kamerstukken II 2021/22, 31497, nr. 440. Zie ook Kamerstukken II 2021/22, 31497, nr. 434, p. 60.
(15) Kamerstukken II 2020/21, 31497, nr. 376 (Motie-Kwint).
(16) Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 6 december 2019 over de Elfde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving, (W01.19.0146, punt 1.4), Staatscourant 2022, nr. 6522.
(17) Nota van toelichting, paragraaf 8 ‘Monitor en evaluatie’.
(18) Zie artikel 1 van het ontwerpbesluit.
(19) Vergelijk bijvoorbeeld de definitie in: Programma met andere ogen, ‘Onderzoek naar onderwijs-zorgarrangementen en hun financieringswijzen’, Anderssons Elffers Felix 2021, p. 10.
(20)Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 6 december 2019 over de Elfde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving, (W01.19.0146, punt 2.2), Staatscourant 2022, nr. 6522. Zie ook advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 18 september 2015 over het Besluit experiment regelluwe scholen PO/VO, (W05.15.0195, punt 2), Staatscourant 2015, nr. 43020.
(21) Zie artikel 2 van het ontwerpbesluit.
(22) Zie artikel 180 van de WPO; artikel 9.1 van de WVO 2020; artikel 172 van de WEC.
(23) Rapportage leerplichtwet G-gemeenten, schooljaar 2019-2020.
(24) Kamerstukken II 2013/14, 33891, nr. 3, p. 75.
(25) Kamerstukken II, 2013/14, 33841, nr. 3, p. 164.
(26) Kamerstukken II, 2013/14, 33841, nr. 3, p.21/22.
(27) Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ziet op naturaverzekeringen. Voor restitutieverzekeringen geldt dat de verzekerde recht heeft op de vergoeding van de kosten van zorg die hij nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, en zorgbemiddeling als de verzekerde daarom verzoekt.
(28) Kamerstukken II 2021/22, 31497, nr. 434, p. 34.