Wijziging van het Omgevingsbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde gevallen van activiteiten.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 21 maart 2022, no.2022000641, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en  Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt een ontwerpbesluit tot wijziging van het Omgevingsbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde gevallen van activiteiten, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit voorziet in enkele wijzigingen in het Omgevingsbesluit. De discretionaire bevoegdheid om bij de verlening van een vergunning een voorschrift op te nemen tot het stellen van financiële zekerheid aan majeure risicobedrijven, wordt gewijzigd in een verplichting. Verder regelt de wijziging een verbreding van de mogelijkheid tot toepassing van het instrument financiële zekerheid naar bepaalde activiteiten die betrekking hebben op afvalverwerking.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de toegevoegde waarde van het opleggen van een verplichting voor het bevoegd gezag om aan majeure risicobedrijven bij de vergunningverlening de eis tot het stellen van financiële zekerheid op te nemen. In verband daarmee is aanpassing van de toelichting wenselijk en zo nodig het ontwerpbesluit.

Het ontwerpbesluit regelt onder andere dat de bestaande bevoegdheid om aan majeure risicobedrijven bij vergunningvoorschrift het stellen van financiële zekerheid op te leggen, wijzigt in een verplichting daartoe. (zie noot 1) De vorm, de hoogte en de duur van de financiële zekerheid wordt door het bevoegd gezag bepaald. (zie noot 2) In de toelichting wordt er op gewezen dat de hoogte van de financiële zekerheid ook op nul kan worden gesteld, als reserves of voorzieningen hoog zijn en bijvoorbeeld kan worden gekozen voor bepaalde financiële ratio’s als financiële zekerheid.

In 2018 is in het Omgevingsbesluit de discretionaire bevoegdheid opgenomen om de eis tot het stellen van financiële zekerheid op te nemen in de vergunningen voor majeure risicobedrijven. (zie noot 3) Uit de toelichting bij die wijziging blijkt dat destijds voor de discretionaire bevoegdheid is gekozen zodat de proportionaliteit van de inzet van het instrument is gewaarborgd en er een positief effect van uitgaat. (zie noot 4) Zo worden bedrijven geprikkeld om maatregelen te nemen die milieurisico’s voorkomen of beperken.

Uit de toelichting bij het ontwerpbesluit volgt dat het opleggen van een verplichting een brede en meer geharmoniseerde toepassing van de maatregel garandeert. (zie noot 5) Ook is er volgens de toelichting sprake van een proportionele maatregel, omdat het bevoegd gezag net als voorheen beleidsruimte blijft houden bij het vaststellen van de vorm en hoogte van de financiële zekerheid. (zie noot 6) Verder volgt uit de toelichting dat de aanleiding voor het voorstel is gelegen in moties van de Tweede Kamer, inzichten vanuit decentrale overheden en voortschrijdend inzicht over de complexiteit in de uitvoering van deze bevoegdheid. (zie noot 7)

Hoewel de Afdeling het principe dat de vervuiler betaalt onderschrijft, acht zij de motivering van de toegevoegde waarde van het opleggen van een verplichting tot het stellen van een financiële zekerheid onvoldoende. Er is eerder gekozen voor een discretionaire bevoegdheid, zodat de eis tot het stellen van een financiële zekerheid kan worden opgelegd in die gevallen waarin dat proportioneel en effectief is. Dit doet de vraag rijzen waarom het vervangen van de bestaande bevoegdheid door een verplichting bijdraagt aan de proportionaliteit en de effectiviteit van de maatregel, als ook de concrete invulling van de verplichting bij het bevoegd gezag blijft.

Daar staat tegenover dat de inhoudelijke nalevingslasten voor het bedrijfsleven met de voorgestelde regeling groter worden. Voorts is het belangrijk om op te merken dat de maatregel in het geval van faillissement in het algemeen niet zal werken, omdat het alleen effectief zal zijn als de gestelde zekerheid tot een separate positie in faillissement leidt.

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling in de toelichting nader in te gaan op de toegevoegde waarde van het opleggen van een verplichting tot het stellen van financiële zekerheid ten opzichte van de bestaande bevoegdheid daartoe, mede in het licht van de effectiviteit ervan, en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een opmerking bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De waarnemend vice-president van de Raad van State

Nader rapport (reactie op het advies) van 12 september 2022

Overeenkomstig het advies van de Afdeling is in de nota van toelichting de toegevoegde waarde van het opleggen van een verplichting tot het stellen van financiële zekerheid nader gemotiveerd.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het overgangsrecht dat in het ontwerp-besluit is opgenomen voor bestaande vergunningen te verduidelijken en zijn enkele redactionele verbeteringen in de toelichting aangebracht.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat


Voetnoten

(1) Artikel I, onderdeel A en B (voorgestelde wijzigingen artikel 8.5 en 8.6 Omgevingsbesluit). Majeure risicobedrijven zijn bedrijven die een ippc-installatie als genoemd in categorie 4 van bijlage I van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging; herschikking; PbEU L334) en die vergunningplichtige activiteiten verrichten die zijn genoemd in artikel 3.72, van het Besluit activiteiten leefomgeving.
(2) Artikel 8.8, 8.9 en 8.10 van het Omgevingsbesluit.
(3) Artikel 8.5, onderdeel a, van het Omgevingsbesluit (Stb. 2018, 290).
(4) Zie paragraaf 4.5.2.2 van de nota van toelichting bij het Omgevingsbesluit (Stb. 2018, 290).
(5) Nota van toelichting, paragraaf 3.
(6) Idem.
(7) Nota van toelichting, paragraaf 11.