Voorstel van wet van het lid Van Dam tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een betere bescherming van abonnees tegen ongevraagde communicatie.


Volledige tekst

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 19 oktober 2006 heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van het lid Van Dam tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een betere bescherming van abonnees tegen ongevraagde communicatie, met memorie van toelichting.

Het initiatiefvoorstel ziet op wijziging van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet met het oog op een meer doeltreffende bescherming tegen ongevraagde communicatie, waarbij het in feite gaat om ongewenste telefoontjes. Hiertoe wordt op grond van het initiatiefvoorstel een wettelijke basis voor een register opgenomen in het voorgestelde artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet (vierde lid, laatste zin). De minister van Economische Zaken kan vervolgens een rechtspersoon aanwijzen die wordt belast met het beheer van het register (vijfde lid). Verder kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over het gebruik van het register (zesde lid).

De Raad maakt naar aanleiding van het initiatiefvoorstel opmerkingen over de noodzaak en motivering van het initiatiefvoorstel, alsmede over de aanwijzing van een afzonderlijke rechtspersoon voor het beheer van het register.

1. Noodzaak en motivering van het initiatiefvoorstel

Volgens de toelichting bij het initiatiefvoorstel is de huidige vorm van zelfregulering door bedrijven in de vorm van een register (Infofilter) onvoldoende, omdat er nog altijd sprake is van een "aanzienlijk aantal bedrijven dat de zelfreguleringscode ten aanzien van telemarketing niet onderschrijft en die weigert gebruik te maken van de diensten van infofilter. Dat leidt tot nodeloze irritatie bij mensen die menen zich middels aanmelding bij infofilter te hebben gevrijwaard van ongevraagde telefoontjes."

Tot op heden heeft de Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om handhavend op te treden ten aanzien van telemarketingactiviteiten. De OPTA heeft begin november 2006 een mailing gestuurd naar telemarketingbedrijven waarover klachten zijn ingediend, teneinde hen te wijzen op de wettelijke verplichtingen die gelden voor telemarketing. In deze mailing volstaat de OPTA vooralsnog met een verzoek om informatie over (eventueel) door telemarketingbedrijven genomen of te nemen maatregelen ter naleving van artikel 11.7, vierde lid, van de Telecommunicatiewet, met de waarschuwing over te zullen gaan tot handhaving. Het initiatiefvoorstel gaat verder dan artikel 11.7, vierde lid, van de Telecommunicatiewet en de door de OPTA gekozen methode voor het aanpakken van de telemarketingproblematiek door de introductie van een wettelijk register, waarin een abonnee te kennen kan geven dat hij communicatie, waarbij van telemarketing gebruik wordt gemaakt, niet wenst te ontvangen (artikel 11.7, vierde lid, laatste zin, van het initiatiefvoorstel).

De Raad merkt op dat, alvorens tot het treffen van een wettelijke regeling wordt besloten, vast dient te staan dat de gekozen doelstellingen niet kunnen worden bereikt door middel van het zelfregulerend vermogen in de betrokken sector en daarvoor derhalve overheidsinterventie noodzakelijk is. Indien dit laatste het geval blijkt te zijn, moet worden onderzocht of de gekozen doelstellingen kunnen worden bereikt door aanpassing of beter gebruik van bestaande instrumenten en, indien dit niet mogelijk blijkt, welke andere mogelijkheden daartoe bestaan. (zie noot 1) Uit het bovenstaande volgt reeds dat de toezichthouder OPTA de mogelijkheid heeft om handhavend op te treden tegen overtreding van het huidige artikel 11.7, vierde lid, van de Telecommunicatiewet, maar dat de OPTA daar tot nu toe niet of nauwelijks gebruik van heeft gemaakt. Het initiatiefvoorstel gaat niet in op deze mogelijkheid tot handhaving onder het huidige wettelijke regime en bevat derhalve ook geen analyse van het gebruik dat daarvan tot nu toe is gemaakt.

Er loopt momenteel een onderzoek van het ministerie van Economische Zaken. Bij dit onderzoek wordt onder meer wordt gekeken naar de werkelijke mate van irritatie en schendingen van de persoonlijke levenssfeer ten gevolge van telemarketingactiviteiten, naar de vraag of de werking van de zelfreguleringinitiatieven als afdoende kan worden beschouwd ter voorkoming van deze irritatie, en in hoeverre de nodige regelgeving in de praktijk handhaafbaar is tegen proportionele kosten. Tevens zal worden onderzocht of het probleem wordt veroorzaakt door de toegankelijkheid van het infofilter voor de consument. Het onderzoek wordt begin 2007 afgerond. (zie noot 2)

De Raad adviseert de resultaten van dit onderzoek af te wachten en op basis daarvan te bezien of tot het introduceren van een wettelijk register moet worden overgegaan.

2. Aanwijzing rechtspersoon

Op grond van artikel 11.7, vijfde lid, van het initiatiefvoorstel kan de minister een rechtspersoon aanwijzen voor het beheer van een register, als bedoeld in het vierde lid. De Raad wijst er op dat door het aanwijzen van deze rechtspersoon een nieuw zelfstandig bestuursorgaan in het leven wordt geroepen. Het is de vraag of het instellen van zo'n afzonderlijke publiekrechtelijke organisatie, mede gezien de reeds bestaande bevoegdheden van de OPTA, wenselijk is. Gelet hierop adviseert de Raad de toelichting aan te vullen met een meer fundamentele analyse die een rechtvaardiging kan vormen voor de meerwaarde van aanwijzing van een rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 11.7, vijfde lid, van het initiatiefvoorstel, een en ander ook in relatie met de OPTA. (zie noot 3)

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Vice-President van de Raad van State


Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W10.06.0451/II met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In artikel I, in het zesde lid, "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur" vervangen door: "Bij algemene maatregel van bestuur", daar uit de toelichting geen noodzaak tot subdelegatie blijkt.
- In artikel I, tweede onderdeel, de nummering van het achtste lid wijzigen in zevende lid.


Voetnoten

(1) Zie tevens aanwijzing 7, onder c en d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
(2) Verslag van de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2007 (30800-XIII), Handelingen II, 2006/07, blz. 991.
(3) Zie tevens het advies van de Raad bij het voorstel van wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland, Kamerstukken II 1996/97, 25 438, A, blz. 1-2.