Voorlopige voorziening in hoger beroep leidt niet altijd tot opschorting overdrachtstermijn Dublinzaken

Gepubliceerd op 22 november 2023

Als de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een asielzoeker op grond van de Europese Dublinverordening wil terugsturen naar een andere EU-lidstaat heeft hij daar zes maanden de tijd voor. De rechtbank kan met een voorlopige voorziening deze zogenoemde overdrachtstermijn opschorten. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak kan in hoger beroep een voorlopige voorziening treffen, maar de overdrachtstermijn wordt dan alleen opgeschort, als de rechtbank dat eerder ook deed. Heeft de rechtbank dat niet gedaan, dan heeft het toewijzen van een voorlopige voorziening door de Afdeling bestuursrechtspraak geen gevolgen voor de overdrachtstermijn. Die blijft dan dus doorlopen. Is de termijn van zes maanden verstreken? Dan kan de asielzoeker niet meer teruggestuurd worden naar een andere EU-lidstaat en zal de staatssecretaris de asielaanvraag zelf moeten behandelen.

Dit blijkt uit drie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van vandaag (22 november 2023). Die uitspraken zijn het sluitstuk van een langlopende juridische procedure waarin de Afdeling bestuursrechtspraak eerder zogenoemde prejudiciële vragen stelde aan het Hof van Justitie in Luxemburg.

Eerst ergens anders en daarna in Nederland asiel aangevraagd

Het gaat om asielzoekers die eerder in Duitsland en Denemarken een asielaanvraag deden, maar daarna ook in Nederland asiel hebben aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid nam die asielaanvragen niet in behandeling, omdat hij vindt dat Denemarken en Duitsland verantwoordelijk zijn op grond van de Europese Dublinverordening. In de afzonderlijke zaken vroegen zowel de staatssecretaris als de asielzoeker de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak om de overdrachtstermijn op te schorten. De vraag was of het opschorten van de overdrachtstermijn in hoger beroep in overeenstemming is met de Europese Dublinverordening.

Overdrachtstermijn niet altijd opgeschort

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat uit het arrest van het Hof van Justitie volgt dat een voorlopige voorziening van haar eigen voorzieningenrechter alleen de overdrachtstermijn van zes maanden opschort als de rechtbank het overdrachtsbesluit eerder ook schorste. Is dat niet het geval, dan is het opschorten van de overdrachtstermijn door de Afdeling bestuursrechtspraak in strijd met de Dublinverordening en blijft de overdrachtstermijn dus lopen. Dit geldt naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak voor een voorlopige voorziening op verzoek van de staatssecretaris, maar ook voor een voorlopige voorziening op verzoek van een vreemdeling.

Verstrekkende gevolgen

Deze uitspraken hebben verstrekkende gevolgen voor de rechtspraktijk. Als de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening de overdrachtstermijn niet opschort, en de Afdeling bestuursrechtspraak wijst de voorlopige voorziening wel toe, blijft de overdrachtstermijn doorlopen. Dat is een probleem, omdat de staatssecretaris de asielzoeker vanwege uiteenlopende redenen tijdens de procedures bij de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak niet mag overdragen aan een andere EU-lidstaat. Dat leidt ertoe dat de overdrachtstermijn van zes maanden in veel gevallen zal zijn verstreken voordat de Afdeling bestuursrechtspraak einduitspraak heeft gedaan. Hierdoor zal de staatssecretaris de asielzoeker niet meer kunnen terugsturen naar een andere EU-lidstaat en zal hij zelf de asielaanvraag moeten behandelen.

Patstelling

Om deze patstelling te voorkomen, zijn er volgens de Afdeling bestuursrechtspraak verschillende oplossingsrichtingen denkbaar. Zo zouden de rechtbanken hun werkwijze kunnen aanpassen door eerder dan nu te beslissen op een verzoek om een voorlopige voorziening. Nu wordt vaak tegelijk met de uitspraak in de hoofdzaak het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar dan is de overdrachtstermijn al voor een deel verstreken. Ook kan de wetgever zich beraden over de wijze waarop hij invulling heeft gegeven aan artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Dit artikel geeft de wetgever namelijk ook andere keuzemogelijkheden bij het bepalen van het moment wanneer de overdrachtstermijn start of opgeschort wordt.

Gevolgen voor deze asielzoekers

Voor alle drie de asielzoekers in deze zaken betekenen deze uitspraken dat de overdrachtstermijn is verstreken. De staatssecretaris mag hen niet meer terugsturen naar Duitsland of Denemarken en zal zelf de asielverzoeken in behandeling moeten nemen.

Procedure

De Afdeling bestuursrechtspraak stelde in september 2021 over deze kwestie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Het Hof beantwoordde die vragen in maart 2023. Kort daarna werden twee van de drie zaken ingetrokken en in de laatste zaak deed de Afdeling bestuursrechtspraak in juli 2023 uitspraak en kwam daarbij niet toe aan de rechtsvraag over de overdrachtstermijn. Daarom zijn de uitspraken van vandaag gedaan in drie andere Dublinzaken waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde is.


Europees Hof van Justitie

Lees hier de uitspraken met zaaknummers 202107060/1, 202205854/1 en 202302414/1.