Uitspraak 202300592/1/R1


Volledige tekst

202300592/1/R1.
Datum uitspraak: 17 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], gevestigd te Lutjewinkel, gemeente Hollands Kroon,

2.       [appellanten sub 2], beiden wonend te Lutjewinkel, gemeente Hollands Kroon,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Hollands Kroon,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie A]" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant sub 1] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2024, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S. Smit, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door B. Visser, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. T.P. Tjeerdsma en mr. J.G.L. van Nus, beiden advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (hierna: Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Iw Ow) in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 24 november 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.

Inleiding

2.       [belanghebbende] heeft verzocht om vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van een tweede vrijstaande woning op zijn perceel aan de [locatie A] in Lutjewinkel, ten zuiden van de bestaande stolpboerderij op dat perceel. Het plangebied ligt op de hoek van de kruising met de Lutjewinkelerweg. Het college heeft besloten om medewerking te verlenen aan inwilliging van de aanvraag, het ontwerpbestemmingsplan "[locatie A]" dat ertoe strekt om de bouw van de woning mogelijk te maken ter inzage gelegd en de raad voorgesteld om het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen. De raad heeft bij besluit van 16 september 2021 geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen en de aanvraag afgewezen, omdat de beoogde ontwikkeling volgens hem een mogelijke belemmering vormde voor de bedrijfsactiviteiten van het naastgelegen bedrijf van [appellant sub 1] op het perceel [locatie B].

Bij uitspraak van 14 september 2022 heeft de Afdeling het door [belanghebbende] tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Naar het in die uitspraak neergelegde oordeel van de Afdeling heeft de raad bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende onderzoek verricht en steunt de afwijzing van het verzoek om het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen ook niet op een deugdelijke en kenbare belangenafweging.

Met de vaststelling van het voorliggende plan wordt de bouw van een woning op het perceel alsnog mogelijk gemaakt. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] verzetten zich tegen het plan. [appellant sub 1] exploiteert een autobedrijf op het naastgelegen perceel en hij verwacht dat de realisering van een woning zo dicht bij het bedrijf een belemmering zal vormen voor zijn bedrijfsvoering. [appellanten sub 2] wonen aan de Lutjewinkelerweg tegenover het plangebied. Zij vrezen voor aantasting van hun woongenot.

3.       De relevante wetgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het beroep van [appellanten sub 2]

5.       [appellanten sub 2] betogen dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvormingsprocedure en dat er geen enkel overleg met hen is geweest over de situering van het gebouw.

5.1.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In overeenstemming met deze procedure zijn de omwonenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. [appellanten sub 2] hebben dat ook gedaan. [appellanten sub 2] hadden graag in overleg willen treden met [belanghebbende] over de exacte locatie van de woning die met het plan mogelijk wordt gemaakt. Daartoe bestaat echter geen verplichting. Het betoog slaagt niet.

6.       [appellanten sub 2] betogen verder dat de afmetingen van de in het plan mogelijk gemaakte woning niet passend zijn in het straatbeeld van het kleine dorp. Ook zal de voorziene woning zo dicht bij het ‘bosje van Nobel’ worden gebouwd, dat het op voorhand duidelijk is dat dit enige stukje natuur op den duur zal verdwijnen.

6.1.    Voor het oordeel dat de in het plan voorziene woning vanwege de omvang ervan niet passend is in het straatbeeld ziet de Afdeling geen grond.

In de plantoelichting is ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van de voorziene woning. Onder meer is vermeld dat de woning een dorps karakter krijgt door aan te sluiten bij het overheersende straatbeeld: maximaal twee bouwlagen met kap. Hierbij wordt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9,5 meter gehanteerd. Door uit te gaan van een maximale bouwhoogte van 9,5 meter, wordt de bebouwing niet hoger dan de stolp aan de [locatie A] die op het hoogste punt 12 meter is. Het voorziene bouwvlak is ongeveer 13 meter breed en 7 meter diep. Door de ligging van het bouwvlak en door de maatvoering worden volgens de plantoelichting voldoende beperkingen opgelegd om te komen tot een juiste en passende invulling van het perceel en om te bereiken dat de nieuwe bestemming wordt afgestemd op de omgeving. Hiermee is naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat de voorziene woningbouwontwikkeling stedenbouwkundig gezien passend is.

Over de bosschages ten zuiden van het plangebied is in de plantoelichting vermeld dat deze in tact zullen blijven, waardoor de natuurlijke overgang naar het buitengebied behouden blijft. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen reden om aan deze toelichting te twijfelen.

Het betoog slaagt niet.

7.       Voor zover [appellanten sub 2] betogen dat ter plaatse van de voorziene woning vanwege geluidsoverlast van het naastgelegen autobedrijf niet een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, richten zij zich op een ongehinderde uitoefening van het bedrijf van de [appellant sub 1]. Hiermee komen zij niet op voor hun eigen belang, maar voor dat van het autobedrijf. Artikel 8:69a van de Awb staat hieraan in de weg. De Afdeling zal dit betoog daarom niet bespreken.

Conclusie

8.       Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 1]

10.     [appellant sub 1] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen en onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van zijn bedrijfsvoering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woning. Volgens [appellant sub 1] zal de voorziene woning te dicht bij zijn autobedrijf komen, waardoor het bedrijf zal worden belemmerd in de bedrijfsvoering.

Hierover heeft [appellant sub 1] aangevoerd dat de raad de omgeving van het plangebied ten onrechte heeft aangemerkt als "gemengd gebied" als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). [appellant sub 1] stelt dat het gebied gelet op de feitelijke situatie ter plaatse moet worden gekarakteriseerd als "rustige woonwijk", zoals dat ook volgt uit het in zijn opdracht uitgevoerde akoestisch onderzoek door bureau Geluidmeesters van 20 mei 2022. Omdat sprake is van een "rustige woonwijk", geldt in beginsel een richtafstand van 30 m tussen het autobedrijf en omliggende woningen, aldus [appellant sub 1].

[appellant sub 1] betoogt verder dat bovendien niet aan de richtafstand van 10 m voor gemengd gebied wordt voldaan. In dit verband wijst [appellant sub 1] op de vergunningvrije geluidgevoelige bouwwerken die kunnen worden opgericht in het plangebied op minder dan 10 m afstand van het bedrijfsperceel, zoals een uitbreiding aan de achterzijde van de woning of een mantelzorgwoning.

[appellant sub 1] betoogt verder dat, ook als wel wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure, de raad niet heeft kunnen volstaan met de verwijzing naar deze richtafstanden. De raad had bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene woning de resultaten uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek moeten betrekken, omdat daaruit volgt dat bij de voorziene woning een aanzienlijke geluidbelasting zal optreden vanwege zijn bedrijfsactiviteiten, aldus [appellant sub 1].

10.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft aangesloten bij de richtafstanden in de VNG-brochure. Omdat de in het plan voorziene woning in gemengd gebied ligt, wordt die richtafstand met één afstandsstap verlaagd, aldus de raad. Dat betekent dat er tussen de voorziene woning en het in categorie 2 vallende autobedrijf van [appellant sub 1] een richtafstand geldt van 10 m. Gelet daarop zal het plan volgens de raad niet leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering van het autobedrijf en is in en om de voorziene woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

10.2.  De VNG-brochure maakt voor de richtafstanden onderscheid tussen verschillende omgevingstypen, namelijk "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". Volgens de VNG-brochure is een "rustige woonwijk" een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Een rustige woonwijk is veelal een woonwijk met weinig verkeer en afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voor het omgevingstype gemengd gebied gelden kortere richtafstanden dan voor het omgevingstype rustige woonwijk, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.

De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

10.3.  De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het bedrijfsperceel van [appellant sub 1] en de beoogde woningbouw ongeveer 11 m is. Het college heeft bij besluit van 14 februari 2023 aan [appellant sub 1] een omgevingsvergunning verleend ter legalisering van het al geruime tijd aanwezige autobedrijf. Niet meer in geschil is dat de bedrijfsactiviteiten van het autobedrijf vallen binnen milieucategorie 2. Bij deze categorie is voor het omgevingstype "gemengd gebied" sprake van een richtafstand van 10 m tot gevoelige bestemmingen.

10.4.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad de omgeving van het plangebied ten onrechte heeft aangemerkt als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. Het perceel waarop de woning is voorzien, ligt binnen de bestemming "Gemengd", dicht bij de kruising van twee ontsluitingswegen in de kern van Lutjewinkel. In de toelichting van het plan is vermeld dat de gemeente binnen de bestemming "Gemengd" mogelijkheden biedt voor wonen en/of vestigingsmogelijkheden voor kleinschalige bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 en dat het beleid ook gericht is op de handhaving van dit gemengde karakter. Volgens de toelichting wordt de omgeving ook daadwerkelijk gekenmerkt door gemengde functies en wonen. In dit verband is gewezen op het autobedrijf van [appellant sub 1] en daarnaast op de horecagelegenheid aan de overkant van de kruising aan de Weereweg 6, op een afstand van ongeveer 70 m en op het bedrijf FrieslandCampina Cheese & Butter aan de Mientweg op ongeveer 300 m van het plangebied. De Afdeling heeft daarnaast door middel van een geprojecteerde kaart uit google maps op de zitting onweersproken vastgesteld dat er in het lint van de Mientweg dichtbij het plangebied diverse functies aanwezig zijn, zoals onder meer een camping en verscheidene bedrijven. Omdat de omgeving van het plangebied niet is opgezet volgens het principe van functiescheiding en er daadwerkelijk sprake is van functiemening, is het een gemengd gebied. De door [appellant sub 1] op de zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:617, werpt hierop geen ander licht. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het in die zaak om een vergelijkbare omgeving ging.

Het betoog faalt in zoverre.

10.5.  De raad heeft echter niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de richtafstand van de VNG-brochure. [appellant sub 1] heeft met de verwijzing naar het akoestische rapport van Geluidmeesters van 20 mei 2022 namelijk aannemelijk gemaakt dat ondanks dat aan de richtafstand wordt voldaan, niet vaststaat dat hij door realisering van de voorziene woning niet in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt.

Anders dan de raad stelt, kan uit dit akoestisch rapport en het advies van de Omgevingsdienst van 16 juni 2022 niet worden afgeleid dat het autobedrijf met betrekking tot de voorziene woning aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) zal kunnen voldoen. Daarbij is van belang dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de vergunningprocedure voor het autobedrijf. Ten tijde van het geluidonderzoek en het advies van de Omgevingsdienst was het weigeringsbesluit van de raad om het plan vast te stellen nog van kracht. In dit onderzoek is ook uitgegaan van de op dat moment bestaande bebouwing en is geen rekening gehouden met de in het plangebied voorziene woning die dichter bij het autobedrijf zal komen. De conclusie in het rapport en in het advies van de Omgevingsdienst dat aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan, gaat dus niet over die woning. Uit de geluidcontourenkaart in het rapport lijkt juist te volgen dat de geluidbelasting vanwege het autobedrijf ter plaatse van de voorziene woning zo hoog is dat niet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. De raad heeft de in het akoestisch rapport in aanmerking genomen heersende geluidbelasting vanwege het autobedrijf op zichzelf niet betwist.

Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de raad had moeten onderzoeken of het autobedrijf van [appellant sub 1] na de realisering van de woning nog zal kunnen voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Bij dat onderzoek had de raad ook rekening moeten houden met vergunningvrije geluidgevoelige bouwwerken die in het achtererfgebied van de woning kunnen worden opgericht. De raad heeft het besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Met de enkele verwijzing naar de VNG-brochure heeft de raad aldus onvoldoende gemotiveerd dat in en bij de voorziene woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat [appellant sub 1] niet in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd.

Het betoog slaagt in zoverre.

10.6.  Gelet op het voorgaande hoeft het betoog van [appellant sub 1] dat niet wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m vanwege de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen in het achtererfgebied van de woning geen bespreking.

Conclusie

11.     Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

12.     De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.

13.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Welk recht van toepassing bij nieuw te nemen besluit

14.     Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk zal de Afdeling hieronder uiteenzetten welk recht van toepassing is op de nieuwe besluitvorming van de raad.

Besluit tot afwijzing van een voor 1 januari 2024 ingediende aanvraag: oud recht van toepassing

15.     Naar het oordeel van de Afdeling is op een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen artikel 4.3 van de Iw Ow van toepassing. Artikel 4.3 maakt deel uit van de algemene overgangsbepalingen van afdeling 4.1 van de Iw Ow. Dat betekent dat als een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen is ingediend voor 1 januari 2024, het oude recht van toepassing blijft tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.

16.     De in artikel 4.6 van de Iw Ow opgenomen overgangsbepalingen voor omgevingsplannen zien naar het oordeel van de Afdeling niet op een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen. Een besluit om een bestemmingsplan niet vast te stellen, maakt allereerst op grond van artikel 4.6, eerste lid, van de Iw Ow niet van rechtswege deel uit van het omgevingsplan. Artikel 4.6, tweede lid, aanhef, onder a en onder 2°, ziet verder alleen op de situatie dat een bestemmingsplan, al dan niet op aanvraag, daadwerkelijk wordt vastgesteld. Dat volgt uit de bewoordingen van dat artikel dat het oude recht van toepassing blijft op een bestemmingsplan tot dit besluit van kracht is. Als de raad besluit om een bestemmingsplan niet vast te stellen, dan zal nooit sprake zijn van de in het tweede lid beschreven situatie dat een bestemmingsplan van kracht is. Of er naar aanleiding van een aanvraag al dan niet een ontwerpplan ter inzage is gelegd, is daarbij dus niet relevant. Omdat artikel 4.6, tweede lid, van de Iw Ow niet van toepassing is in deze situatie, doet de uitzondering van het vierde lid zich ook niet voor.

Steun voor deze uitleg is te vinden in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 986, nr. 3, blz. 462). Daar staat over het vierde en het vijfde lid van artikel 4.6 het volgende: "Het vierde en vijfde lid regelen de afstemming tussen de artikelen 4.6 en 4.3 respectievelijk 4.4. Deze artikelen zijn niet van toepassing, omdat het tweede en derde lid van artikel 4.6 daarin voorzien." Deze passage wijst erop dat het uitsluiten van artikel 4.3 is bedoeld voor de situatie waarin er naar aanleiding van een aanvraag een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd en vervolgens wordt vastgesteld. Alleen dan is er immers sprake van een situatie waarin het tweede lid van artikel 4.6 voorziet. Verder staat ook in de transponeringstabel op blz. 622 van de Kamerstukken vermeld dat afdeling 4.1 van toepassing is op de afwijzing van de aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze uitleg past ten slotte bij de eerbiedigende werking voor lopende procedures die de wetgever aan het overgangsrecht ten grondslag heeft gelegd.

Oud recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt

17.     Omdat op een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen artikel 4.3 van de Iw Ow van toepassing is, blijft op een nieuw te nemen besluit van de raad op die aanvraag het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt. Dit ongeacht of dit besluit opnieuw een afwijzing van de voor 1 januari 2024 ingediende aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen inhoudt, of - zoals in de voorliggende zaak - de vaststelling van een voor 1 januari 2024 ter inzage gelegen ontwerpplan of de vaststelling van een na 1 januari 2024 ter inzage gelegen ontwerpplan. Voor de laatste twee gevallen gaat de Afdeling dus niet uit van de toepasselijkheid van artikel 4.6 van de Iw Ow voor de vraag welk recht van toepassing is op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Dit omdat op het besluit tot afwijzing van de aanvraag artikel 4.3 van de Iw Ow van toepassing is en deze overgangsbepaling na vernietiging van dat besluit van toepassing blijft op verdere besluitvorming. Dus ook als de aanvraag uiteindelijk leidt tot een vastgesteld bestemmingsplan. Daarnaast dient deze keuze de eenduidigheid over het toepasselijk recht na vernietiging van een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen.

18.     De Afdeling wijst er ter verduidelijking op dat als een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen is ingediend voor 1 januari 2024 en op die aanvraag niet afwijzend wordt beslist, maar deze aanvraag gelijk leidt tot een vastgesteld bestemmingsplan, artikel 4.6 van de Iw Ow wel van toepassing is. De terinzagelegging van het ontwerpplan is dan bepalend voor de vraag welk recht van toepassing is op het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan.

19.     Al het voorgaande geldt ook voor besluiten tot afwijzing van een aanvraag om een wijzigings- of uitwerkingsplan vast te stellen.

Wat betekent dit voor verdere besluitvorming in de voorliggende zaak

20.     Zoals hiervoor onder 2. is overwogen, heeft de raad in eerste instantie de door [belanghebbende] gedane aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen bij besluit van 16 september 2021 afgewezen. Daarom is artikel 4.3 van de Iw Ow van toepassing. Dat betekent dat op een naar aanleiding van deze uitspraak nieuw te nemen besluit van de raad op de aanvraag van [belanghebbende] het oude recht van toepassing blijft en dat bij het nemen van dit besluit in beginsel kan worden teruggevallen op het voor 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpplan. Het door de raad te nemen nieuwe besluit hoeft dan dus niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hollands Kroon van 24 november 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie A]";

III.      draagt de raad van de gemeente Hollands Kroon op om binnen 4 weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening;

IV.     verklaart het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond;

V.      veroordeelt de raad van de gemeente Hollands Kroon tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.     gelast dat de raad van de gemeente Hollands Kroon het door [appellant sub 1] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 184,00.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024

604

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Artikel 8:72

[…];

4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:

a.

bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;

b.

het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.

[…].

Invoeringswet Omgevingswet

Artikel 4.3

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:

a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,

[…].

Artikel 4.6

1. Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:

[…];

g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,

[…].

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:

a. een ontwerp ter inzage is gelegd van:

[…];

2°. een bestemmingsplan, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, inpassingsplan of exploitatieplan, of

b. een beheersverordening is vastgesteld, maar nog niet in werking getreden, blijft het oude recht van toepassing tot dit besluit van kracht is.

3. Het oude recht blijft, tot het besluit onherroepelijk is, van toepassing op een beroep tegen:

[…];

b. een bestemmingsplan, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, inpassingsplan of exploitatieplan.

4. Artikel 4.3 is niet van toepassing op een aanvraag om een bestemmingsplan, beheersverordening, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, inpassingsplan of exploitatieplan vast te stellen of te wijzigen.