Uitspraak 202104145/1/V1


Volledige tekst

202104145/1/V1.
Datum uitspraak: 2 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 23 juni 2021 in zaak nr. NL21.6802 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 23 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris en de vreemdeling hebben op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven.

De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2022, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door voornoemde advocaat, vergezeld door G.H. Lourens, werkzaam bij de stichting Nidos, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De vreemdeling komt uit Guinee. Hij heeft op 13 januari 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend en daarbij opgegeven dat zijn geboortedatum [geboortedatum] 2004 is. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: AVIM) en de IND hebben afzonderlijk een leeftijdsschouw verricht, waarbij de AVIM heeft geconcludeerd dat de vreemdeling evident minderjarig is en de IND dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Vervolgens is uit het onderzoek in het Eurodac-systeem gebleken dat de vreemdeling eerder in Italië, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit navraag bij die landen is gebleken dat de vreemdeling daar geregistreerd staat met verschillende geboortedata en aliassen. Het gaat daarbij om vijf verschillende meerderjarige registraties (in Italië, Frankijk, Duitsland en Zwitserland) en één minderjarige registratie (in Italië). De staatssecretaris is uitgegaan van de in Zwitserland geregistreerde geboortedatum van 1 januari 2002 en acht de vreemdeling meerderjarig. Hij heeft de asielaanvraag daarom niet in behandeling genomen. Om zijn gestelde geboortedatum van [geboortedatum] 2004 aannemelijk te maken heeft de vreemdeling in beroep een kopie van een Jugement supplétif (een rechterlijke beslissing ter vervanging van een geboorteakte) van 9 april 2019 en een kopie van een uittreksel van zijn geboorteakte van 19 april 2019 (hierna: het Jugement supplétif en het uittreksel van de geboorteakte) overgelegd.

1.1.    Deze uitspraak gaat over de wijze waarop de staatssecretaris de leeftijd van gesteld minderjarige vreemdelingen in Dublinzaken moet vaststellen als er twijfel bestaat over de gestelde minderjarigheid en de vreemdeling in een of meerdere andere lidstaten zowel als minderjarige als meerderjarige staat geregistreerd. Vervolgens gaat de Afdeling na of de staatssecretaris in dit geval terecht van de meerderjarigheid van de vreemdeling is uitgegaan.

2.       De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het Jugement supplétif en het uittreksel van de geboorteakte identificerende documenten zijn en hij hiermee een begin van bewijs heeft geleverd dat de geregistreerde geboortedatum in Zwitserland onjuist is.

2.1.    Volgens paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000 kan een vreemdeling zijn identiteit, waarvan de geboortedatum een onderdeel is, staven met documenten die officieel zijn uitgegeven door de autoriteiten van zijn land van herkomst als daarop in ieder geval zijn pasfoto, geboorteplaats en geboortedatum staan. De staatssecretaris biedt volgens paragraaf C1/2.2 van de Vc 2000 alleen leeftijdsonderzoek aan indien een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert om zijn gestelde minderjarigheid met officiële documenten aan te tonen of op een andere manier aannemelijk te maken. Voor het aannemelijk maken van de gestelde geboortedatum geldt voor de staatssecretaris een samenwerkingsplicht, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn, en moet hij, indien is voldaan aan de cumulatieve vereisten van artikel 4, vijfde lid, van die richtlijn, een vreemdeling het voordeel van de twijfel gunnen in het geval een vreemdeling plausibele verklaringen heeft gegeven voor het ontbreken van identificerende documenten (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1184, onder 4.1). De staatssecretaris mag er verder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uitgaan dat de registraties in de andere lidstaten zorgvuldig hebben plaatsgevonden (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659, onder 3).

2.1.1. In de zaken die ten grondslag liggen aan de uitspraken van 4 juni 2021 en 26 november 2021 waren er, voor zover van belang, alleen meerderjarige registraties in de andere lidstaten. De Afdeling heeft in die uitspraken geoordeeld dat de staatssecretaris in die gevallen in beginsel mag uitgaan van de registraties in andere lidstaten. De Afdeling heeft aanleiding gezien de staatssecretaris vragen te stellen over de wijze waarop hij de leeftijd van gesteld minderjarige vreemdelingen in Dublinzaken vaststelt. De staatssecretaris heeft zijn beleid, neergelegd in WI 2018/19, nader toegelicht.

Het beleid

3.       Blijkens Wl 2018/19 wordt iedere vreemdeling die stelt minderjarig te zijn en dit bij binnenkomst niet kan aantonen met bewijsmiddelen of anderszins aannemelijk kan maken, geschouwd door de AVIM en de IND. In het geval beide partijen concluderen dat twijfel bestaat over de leeftijd of de conclusies niet gelijkluidend zijn, doet de staatssecretaris nader onderzoek in een of meer lidstaten. Indien een vreemdeling in een lidstaat staat geregistreerd als meerder- en minderjarig, doet de staatssecretaris navraag welke registratie die lidstaat als leidend beschouwt, dus of de desbetreffende vreemdeling in die lidstaat wordt beschouwd als meerder- of minderjarig. Deze leeftijd wordt dan ook door de staatssecretaris aangehouden. Indien een vreemdeling in meer lidstaten met verschillende leeftijden staat geregistreerd waarvan één of meer meerderjarig, wordt geconcludeerd dat de desbetreffende vreemdeling meerderjarig is. Voorwaarde is dat gemotiveerd kan worden dat de desbetreffende registratie als meerderjarige zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Indien er geen duidelijk antwoord volgt op de navraag, blijft de twijfel bestaan over de leeftijd en dient er alsnog vervolgonderzoek plaats te vinden, zoals een leeftijdsonderzoek.

Toelichting op het beleid

3.1.    Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris nader toegelicht dat hij als de AVIM en de IND concluderen dat twijfel bestaat over de leeftijd of de conclusies van de schouwen niet gelijkluidend zijn niet direct een leeftijdsonderzoek als bedoeld in paragraaf C1/2.2 van de Vc 2000 laat verrichten, omdat dit onderzoek belastend is voor een vreemdeling en hij er in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van mag uitgaan dat de registraties in de andere lidstaten zorgvuldig hebben plaatsgevonden. Als er meer registraties zijn in meer andere lidstaten, doet hij navraag om te achterhalen of er brondocumenten ten grondslag liggen aan die registraties en in het geval van meer registraties in één andere lidstaat, welke registratie die lidstaat als leidend ziet. De staatssecretaris heeft in de schriftelijke inlichtingen nader toegelicht dat hij als er zowel meerder- als minderjarige registraties zijn in de andere lidstaten niet per definitie van de meerderjarige registratie of de oudste leeftijd uitgaat, maar dat dit afhangt van het resultaat van het onderzoek dat hij verricht in de andere lidstaat naar de leidende registratie en of de desbetreffende vreemdeling concrete aanknopingspunten aanvoert waarmee hij aannemelijk maakt dat de registratie in de andere lidstaat onjuist is. Verder heeft hij toegelicht dat hij er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet alleen in beginsel van mag uitgaan dat de registraties in de andere lidstaten zorgvuldig hebben plaatsgevonden maar dat dit ook geldt voor de keuze van een lidstaat voor de leidende registratie en personalia.

3.2.    De staatssecretaris heeft verder in de schriftelijke inlichtingen en ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij verklaringen van een vreemdeling over zijn gestelde minderjarigheid afzet tegenover de ontstane twijfel hier te lande en een andersluidende leidende registratie in een andere lidstaat, waarbij het gegeven dat in verschillende lidstaten gebruik is gemaakt van verschillende leeftijden en personalia, daarbij een omstandigheid is die niet in het voordeel van de vreemdeling spreekt. In die context beoordeelt de staatssecretaris ook de overgelegde documenten waarbij hij meer waarde hecht aan documenten waarop identificerende kenmerken staan.

Oordeel van de Afdeling over het beleid

4.       De Afdeling acht het beleid en de nadere toelichting daarop zoals omschreven onder 3-3.2 niet onredelijk. Uit het beleid en de nadere toelichting daarop volgt dat de staatssecretaris in het geval de AVIM of de IND concluderen dat twijfel bestaat over de leeftijd of de conclusies van de schouwen niet gelijkluidend zijn en uit navraag bij de andere lidstaten blijkt dat een vreemdeling zowel met meerder- als minderjarige leeftijden staat geregistreerd, navraag doet bij die lidstaten welke registratie zij als leidend beschouwen. Indien een vreemdeling in een of meer lidstaten een veelheid aan verschillende leeftijden en personalia heeft opgegeven en hiermee verwarring heeft gezaaid over zijn leeftijd, komt dit echter voor risico van de vreemdeling. Een vreemdeling kan concrete aanknopingspunten aanvoeren om de juistheid van de leidende registratie in de andere lidstaten te weerleggen. De staatssecretaris betrekt bij zijn keuze voor de leidende registratie de verklaringen van een vreemdeling en de overgelegde documenten en volstaat dus niet zonder meer met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris heeft hiermee op juiste wijze invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht (vergelijk onder meer de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2021). De Afdeling wijst er hierbij op dat de staatssecretaris bij zijn motivering ook uitdrukkelijk zal moeten ingaan op de motivering van de andere lidstaten voor de leidende registraties. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling immers verklaard dat de leidende registratie in andere lidstaten vaak óf niet gemotiveerd óf slechts summier gemotiveerd óf alleen gebaseerd is op verklaringen van een vreemdeling.

Toepassing op deze zaak

5.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris naar aanleiding van de niet gelijkluidende conclusies van de leeftijdsschouwen terecht nader onderzoek heeft gedaan bij de Italiaanse, Franse, Duitse en Zwitserse autoriteiten. Uit dit onderzoek is gebleken dat de vreemdeling met zes verschillende geboortedata geregistreerd staat. De enige minderjarige leeftijd van de vreemdeling is geregistreerd in Italië, terwijl de vreemdeling in Italië ook staat geregistreerd met vier meerderjarige leeftijden. Ter zitting heeft de staatssecretaris daarover gezegd dat er vanuit Italië geen motivering is gegeven voor de gekozen leidende registratie (als meerderjarige). Evenmin heeft Frankrijk een onderbouwing gegeven voor de geregistreerde leeftijd. Vanuit Duitsland is alleen gewezen op de verklaringen van de vreemdeling. Uit navraag bij Zwitserland is gebleken dat Zwitserland kennis heeft genomen van het Jugement supplétif en het uittreksel van de geboorteakte en de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum van 28 december 2005 heeft gewijzigd in 1 januari 2002 naar aanleiding van zijn verklaringen in een korte ondervraging. Daarbij is opgemerkt dat er geen informatie beschikbaar is over familieleden of broers en zussen in Zwitserland of de andere lidstaten en de door de vreemdeling opgegeven naam niet voorkomt in andere documenten in Zwitserland.

De staatssecretaris is uitgegaan van de in Zwitserland geregistreerde geboortedatum van 1 januari 2002. Ter zitting heeft hij erop gewezen dat Zwitserland kennis heeft genomen van het Jugement supplétif en het uittreksel van de geboorteakte. Hoewel de staatssecretaris zijn keuze in het besluit niet heeft gemotiveerd en ter zitting heeft beaamd dat de Zwitserse registratie uiteindelijk ook alleen lijkt te zijn gebaseerd op de eigen verklaringen van de vreemdeling, is de Afdeling van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van dit geval, de staatssecretaris terecht van de meerderjarigheid van de vreemdeling is uitgegaan. De vreemdeling staat immers in Italië geregistreerd met vier verschillende geboortedata waaruit volgt dat hij meerderjarig is (1 januari 2000 (twee keer), 1 februari 2000, 1 februari 2001 en 5 januari 1999) en één geboortedatum waaruit volgt dat hij minderjarig is (25 mei 2003), terwijl hij in Frankrijk, Duitsland (1 februari 2001) en Zwitserland (1 januari 2002) als meerderjarige staat geregistreerd. Daarbij heeft hij zes verschillende aliassen gebruikt. De vreemdeling heeft hiermee verwarring gezaaid over zijn leeftijd en personalia. Dit komt voor zijn risico. Hij heeft hiervoor geen bevredigende verklaring gegeven. Hij heeft tijdens het aanmeldgehoor van 23 maart 2021 verklaard dat hij in Italië, Frankrijk en Zwitserland heeft opgegeven dat hij minderjarig was, maar de Franse en Zwitserse autoriteiten hem niet geloofden en hij in Italië expres heeft verklaard meerderjarig te zijn zodat hij het opvangkamp uit kon. De staatssecretaris heeft over deze verklaringen terecht opgemerkt dat die te algemeen van aard zijn om de ontstane twijfel weg te nemen.

6.       Gelet op het aantal verschillende geboortedata en de zes aliassen heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet kan vaststellen dat het Jugement supplétif en het uittreksel van de geboorteakte betrekking hebben op de persoon van de vreemdeling. Dit klemt des te meer nu deze documenten geen identificerende documenten zijn en in fotokopie zijn overgelegd. De vreemdeling heeft verder tijdens het aanmeldgehoor van 15 januari 2021 verklaard dat hij die documenten niet heeft overgelegd bij zijn registraties in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland terwijl hij deze toen al wel in zijn bezit had en uit navraag bij Zwitserland is gebleken dat Zwitserland wel kennis heeft genomen van die documenten. De vreemdeling heeft met de verklaringen en de documenten geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan de meerderjarige leeftijdsregistratie te twijfelen. De grief faalt.

7.       Wat de vreemdeling in de tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

154-954.