Staatssecretaris J&V moet overdracht Syrische vreemdelingen aan Denemarken beter motiveren

Gepubliceerd op 6 juli 2022

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mag Syrische vreemdelingen niet overdragen aan Denemarken als er een risico bestaat dat zij daar onmenselijk worden behandeld. Dit oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in twee uitspraken van vandaag (6 juli 2022). In een andere uitspraak van vandaag heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geoordeeld dat de staatssecretaris een andere Syrische vreemdeling wel aan Zweden kan overdragen.

Achtergrond

De Syrische vreemdelingen hebben in Nederland asiel gevraagd, terwijl zij in Denemarken en Zweden asielprocedures hebben lopen of hun aanvragen daar al zijn afgewezen. De staatssecretaris heeft de asielaanvragen niet in behandeling genomen. Hij is van plan om de vreemdelingen op grond van de Europese Dublinverordening over te dragen aan deze lidstaten. Volgens de vreemdelingen lopen zij daar een reëel risico op een onmenselijke behandeling, omdat de Deense en Zweedse autoriteiten hen zullen uitzetten naar Syrië.

In beginsel vertrouwen op andere lidstaten

De staatssecretaris mag er op voorhand van uitgaan dat alle lidstaten op een effectieve en gelijkwaardige manier bescherming bieden aan de grondrechten in het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd. Toch kan er aanleiding zijn om van de staatssecretaris te verlangen dat hij nader motiveert dat hij van dat beginsel mag uitgaan. Dat kan het geval zijn wanneer het beschermingsbeleid in een andere lidstaat “evident en fundamenteel” verschilt van het beschermingsbeleid dat Nederland voert. Het moet dan gaan om zo’n verschil dat op voorhand duidelijk is – dus zonder dat de Nederlandse rechter de asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt – dat de vreemdeling in Nederland in beginsel internationale bescherming krijgt, terwijl hij die in de andere lidstaat niet krijgt. De vreemdeling moet dat verschil aannemelijk maken. Daarnaast moet de vreemdeling aannemelijk maken dat de hoogste asielrechter in de andere lidstaat het beschermingsbeleid niet afkeurt dat daar geldt.

Nader onderzoek nodig bij overdracht aan Denemarken

In de twee uitspraken over Denemarken oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak dat de staatssecretaris nader moet motiveren dat hij “van het vermoeden mag uitgaan dat het verbod op een onmenselijke behandeling door de Deense autoriteiten wordt nageleefd.” De vreemdelingen hebben voldoende aanknopingspunten overgelegd om een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Denemarken aannemelijk te maken. Uit objectieve stukken die zij hebben overgelegd, volgt dat de Deense autoriteiten de Syrische hoofdstad Damascus als veilig gebied beschouwen, terwijl Syriërs in Nederland in beginsel nog steeds internationale bescherming krijgen. Volgens de staatssecretaris worden in Damascus nog steeds op grote schaal mensenrechten geschonden. Daarnaast hebben zij aannemelijk gemaakt dat ook de hoogste Deense asielrechter van oordeel is dat Syrische vreemdelingen kunnen terugkeren, los van eventuele individuele beschermingsgronden.

Geen nader onderzoek nodig bij overdracht aan Zweden

In de uitspraak over Zweden oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar als gevolg van de overdracht een reëel risico op een onmenselijke behandeling loopt. De vreemdeling heeft geen aanknopingspunten overgelegd waaruit volgt dat de hoogste Zweedse rechter van oordeel is dat Syrische vreemdelingen in beginsel kunnen terugkeren.


Lees hier de volledige tekst van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak met zaaknummers 202106573/1 en 202105784/1 (Denemarken) en 202105270/1 (Zweden).