Uitspraak 201400689/1/A3


Volledige tekst

201400689/1/A3.
Datum uitspraak: 8 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Dordrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2014 in zaak nr. 13/3051 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] tot vaststelling van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit afgewezen.

Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Berendsen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het tweede lid vindt een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een schriftelijk verzoek om informatie schriftelijk plaats.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, beslist het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk op het verzoek om informatie, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.

Ingevolge het vijfde lid wordt, indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, de informatie tegelijk met de bekendmaking van het besluit verstrekt, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daar tegen heeft, in welk geval de informatie niet eerder wordt verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.

Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

2. [appellant] heeft op 7 november 2012 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 2 november 2012. In dezelfde brief heeft hij op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van alle op de vermeende overtreding betrekking hebbende documenten, waarbij hij documenten heeft genoemd die daar volgens hem tenminste onder vallen. Bij brief van 20 december 2012 heeft het college [appellant] verzocht zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag te motiveren. Daarbij heeft het college documenten die onder het Wob-verzoek vallen, meegezonden.

Bij brief van 10 december 2012 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek. Bij brief van 31 januari 2013 heeft [appellant] onder verwijzing naar zijn verzoek van 7 november 2012 en zijn ingebrekestelling van 10 december 2012 opgemerkt dat hij niet alle gevraagde informatie bij de brief van 20 december 2012 heeft ontvangen.

Bij brief van 19 februari 2013 heeft [appellant] het college verzocht de aan hem verschuldigde dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit vast te stellen.

3. Het college heeft zich in het besluit van 2 mei 2013 op het standpunt gesteld dat het geen dwangsom aan [appellant] is verschuldigd. Daartoe stelt het college dat de gevraagde documenten op 20 december 2012 binnen twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling op 11 december 2012 en dus tijdig aan [appellant] zijn verstrekt.

4. [appellant] betoogt onder verwijzing naar de uitspraken van 13 februari 2013 in zaak nr. 201205461/1/A3, van 11 januari 2012 in zaak nr. 201103435/1/H3 en van 16 november 2011 in zaak nr. 201101149/1/H3 van de Afdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het met de toezending van de documenten bij de brief van 20 december 2012 op het Wob-verzoek heeft beslist. De rechtbank heeft miskend dat de feitelijke verstrekking van de documenten geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb impliceert en dat uit artikel 6, vijfde lid, van de Wob dient te worden afgeleid dat verstrekking van de gevraagde informatie los dient te worden gezien van de besluitvorming omtrent het verzoek om informatie.

Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de Wob feitelijke verstrekking van informatie beoogt. De Wob beoogt openbaarmaking van documenten, aldus [appellant].

Ten slotte heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte geoordeeld dat het college geen dwangsom verbeurt als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.

4.1. In het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft [appellant] tevens verzocht om openbaarmaking van documenten. In de brief van 20 december 2012 heeft het college hierop gereageerd met het verzoek het bezwaar te motiveren en met toezending van documenten waarom in het bezwaarschrift is verzocht. Deze reagerende brief op het in het bezwaarschrift vervatte verzoek om documenten is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb op dat verzoek. De rechtbank heeft terecht aldus geoordeeld. De uitspraken waarnaar [appellant] ter motivering van zijn standpunt heeft verwezen, zien niet op een situatie zoals hier voorligt.

Naar aanleiding van het beroep op artikel 6, vijfde lid, van de Wob heeft de rechtbank terecht overwogen dat de hoofdregel is dat de verstrekking van informatie gelijktijdig met de bekendmaking geschiedt en dat de voorziening in het vijfde lid ertoe strekt de belanghebbende de gelegenheid te geven verstrekking van de informatie tegen te houden door middel van het vragen van een voorlopige voorziening.

Met de zinsnede dat de Wob nu juist feitelijke verstrekking van informatie beoogt, gelezen in de context waarin deze is opgenomen, miskent de rechtbank niet dat de Wob openbaarmaking van documenten beoogt.

Nu het college bij besluit van 20 december 2012 tijdig heeft beslist op het verzoek van [appellant] van 7 november 2012 is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het college geen dwangsom verschuldigd.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.

w.g. Borman w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015

43-773.