Uitspraak 201103435/1/H3


Volledige tekst

201103435/1/H3.
Datum uitspraak: 11 januari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Breda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 maart 2011 in zaak nr. 10/3195 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

1. Procesverloop

Bij brief van 2 december 2009 heeft het college [appellant] algemene informatie over de procedure bij de aanvraag van een paspoort verstrekt en uiteengezet wat er mis is gegaan bij de behandeling van de aanvraag van [appellant]. Daarnaast heeft het college enige stukken verstrekt.

Het college heeft bepaalde door de rechtbank doorgezonden brieven van [appellant] als een daartegen gericht bezwaar aangemerkt en dat bezwaar bij besluit van 28 juli 2010 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 maart 2011, verzonden op 3 maart 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken en een nadere reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 1 december 2011.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2.2. [appellant] heeft op 28 september 2009 een paspoort aangevraagd op het stadskantoor van Breda. Bij brief van 28 september 2009 heeft het college [appellant] medegedeeld dat er iets mis is gegaan bij de behandeling van de aanvraag. Het college heeft hem verzocht zo spoedig mogelijk langs te komen aan de balie van het stadskantoor voor een nieuwe aanvraag. [appellant] heeft op 26 oktober 2009 opnieuw een paspoort aangevraagd op het stadskantoor.

2.3. [appellant] heeft het college bij brieven van 26 en 27 oktober 2009 verzocht om informatie over - kort en zakelijk weergegeven - de feitelijke gang van zaken op 28 september en 26 oktober 2009 bij de behandeling van de aanvraag van zijn paspoort. Daarnaast heeft hij verzocht om informatie over alles wat van betekenis is om vast te stellen wat er mis is gegaan met zijn aanvraag.

2.4. Bij brief van 2 december 2009 heeft het college [appellant] algemene informatie verstrekt over de procedure die wordt gevolgd bij de aanvraag van een paspoort en heeft het uitleg gegeven over de afname van vingerafdrukken voor dat paspoort. Voorts heeft het college uiteengezet dat op 28 september 2009 na controle van zijn aanvraag de scan van zijn pasfoto, handtekening en de opgenomen vingerafdrukken ontbraken. Omdat de aanvraag niet compleet was kon deze niet worden verzonden naar de producent van het paspoort. Daarom heeft het college [appellant] uitgenodigd een nieuwe aanvraag te doen. Dit alles wordt bedoeld met de opmerking 'Er is iets mis met uw aanvraag paspoort', aldus het college. Volgens het college heeft [appellant] zijn handtekening opnieuw moeten plaatsen, omdat het op 26 oktober 2009 om een nieuwe aanvraag ging. Het college heeft voorts de Verordening (EG) Nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (hierna: de Verordening), Verordening (EG) Nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van de Verordening (hierna: de Wijzigingsverordening), en vijf uitdraaien afkomstig van de website www.paspoorten.nl verstrekt.

Aan het besluit van 28 juli 2010 heeft het college ten grondslag gelegd dat het [appellant] bij verschillende brieven toelichting heeft gegeven op verschillende procedures inzake het aanvragen van paspoorten en rijbewijzen. Het college stelt zich op het standpunt dat zo voldoende is tegemoetgekomen aan de vragen van [appellant]. Het heeft zijn bezwaren dan ook ongegrond verklaard.

2.5. [appellant] stelt onder meer dat hij heeft verzocht om informatie over alles wat mis is gegaan bij de behandeling van zijn aanvraag van zijn paspoort. Volgens [appellant] heeft de rechtbank in dit verband miskend dat - kort en zakelijk weergegeven - het college ten onrechte geen informatie heeft verstrekt over de technische betrouwbaarheid van de gebruikte apparatuur, over ander computermateriaal, over bepaalde werkafspraken en andere activiteiten van het college. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank zijn bezwaarschrift ten onrechte niet per ommegaande heeft doorgezonden naar het college, dat de rechtbank heeft miskend dat de Adviescommissie bezwaarschriften brieven bij haar advies heeft betrokken waarvan hij betwist dat deze onder de commissie berusten, en dat hij tijdens een telefonisch onderhoud met een medewerker van de rechtbank onheus is bejegend. Tot slot verzoekt hij om schadevergoeding.

2.5.1. [appellant] heeft in zijn brieven die hebben geleid tot het besluit van het college van 28 juli 2010, verzocht om informatie over de feitelijke gang van zaken en de wijze van bejegening van [appellant] bij de behandeling van de aanvraag van zijn pasoort. Zo heeft hij vragen gesteld over de wijze van afname van zijn vingerafdrukken en over de feitelijke gang van zaken tijdens en na zijn bezoeken aan het stadskantoor van Breda. Verder heeft [appellant] verzocht om informatie over alles wat van betekenis is in verband met de aanvraag van zijn paspoort.

2.5.2. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of in deze zaak de Wob van toepassing is.

Voor zover de verzoeken van [appellant] betrekking hebben op informatie omtrent de feitelijke gang van zaken en de wijze van bejegening van [appellant] bij de behandeling van de aanvraag van zijn paspoort, hebben deze geen betrekking op openbaarmaking van informatie neergelegd in documenten, zodat het geen verzoeken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob betreft.

Het verzoek van [appellant] om informatie over alles wat van betekenis is in verband met de aanvraag van zijn paspoort is door het college opgevat als een verzoek om informatie naar de specifieke kenmerken van het nieuwe paspoort naar Europees model met biometrische gegevens. Voor zover [appellant] in hoger beroep heeft gespecificeerd op welke documenten dit verzoek om informatie mede betrekking had, is de Afdeling van oordeel dat er voor het college ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit geen aanleiding had moeten bestaan het verzoek van [appellant] zo ruim op te vatten dat het mede was gericht op kennisneming van de thans door [appellant] geduide documenten. Het had op de weg van [appellant] gelegen deze specificatie reeds in een eerdere fase van de procedure bij het college kenbaar te maken.

In reactie op dit verzoek heeft het college in zijn brief van 2 december 2009 toelichting gegeven op de procedure bij de aanvraag van een paspoort, uitleg gegeven over de afname van vingerafdrukken, en de Verordening, Wijzigingsverordening en vijf uitdraaien van de website www.paspoorten.nl verstrekt. Omdat deze algemene informatie over de aanvraag van een paspoort reeds openbaar is, is het verstrekken daarvan een feitelijke handeling. Dat geldt ook voor het verstrekken van de Verordening, Wijzigingsverordening en de vijf uitdraaien van de website www.paspoorten.nl. Het geven van uitleg over afname van vingerafdrukken kan niet worden aangemerkt als openbaarmaking van informatie neergelegd in documenten. Het voorgaande betekent dat ook op het verzoek van [appellant] om informatie over alles wat van betekenis is in verband met de aanvraag van zijn paspoort en de reacties daarop van het college de Wob niet van toepassing is.

2.5.3. Aangezien het verstrekken van algemene informatie, toelichting en uitleg een feitelijke handeling betreft, is de brief van het college van 2 december 2009 geen besluit. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Voor zover [appellant] klachten heeft over de wijze waarop hij is behandeld door het college, de Adviescommissie bezwaarschriften of de rechtbank, heeft [appellant] de mogelijkheid aldaar een klacht in te dienen. Met betrekking tot zijn verzoek om schadevergoeding heeft [appellant] niet gesteld waarin zijn schade is gelegen. Hetgeen [appellant] voor het overige naar voren heeft gebracht behoeft geen bespreking.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 28 juli 2010 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 maart 2011 in zaak nr. 10/3195;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 28 juli 2010, kenmerk 1.2010.0042.001;

V. verklaart het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. wijst het verzoek om schadevergoeding af;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012

312-671.