Uitspraak 201205461/1/A3


Volledige tekst

201205461/1/A3.
Datum uitspraak: 13 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 mei 2012 in zaak nr. 12/288 in het geding tussen:

[appellante]

en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Procesverloop

Bij brief van 20 september 2011 heeft het Uwv naar aanleiding van een verzoek van [appellante] aan haar medegedeeld dat de brochure ‘De indicatie voor de Sociale Werkvoorziening’, versie januari 2010, verkrijgbaar is bij het dichtstbijzijnde UWV Werkbedrijf en via de website www.werk.nl.

Bij uitspraak van 9 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 23 januari 2013.

Overwegingen

1. Bij email van 19 september 2011 heeft [appellante] het Uwv verzocht om haar de brochure ‘De indicatie voor de Sociale Werkvoorziening’ te verstrekken, zoals deze gold ten tijde van een door haar gedane aanvraag in het kader van de Wet sociale werkvoorziening. Het Uwv heeft haar in reactie daarop bij brief van 20 september 2011 verwezen naar het dichtstbijzijnde UWV Werkbedrijf en de website www.werk.nl.

Bij email van 21 oktober 2011 heeft [appellante] haar verzoek herhaald, omdat de brochure volgens haar niet meer verkrijgbaar is bij het UWV Werkbedrijf en evenmin via de website. Wegens het uitblijven van een reactie van het Uwv, heeft [appellante] vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarbij heeft zij tevens de rechtbank verzocht om de verschuldigdheid van een dwangsom vast te stellen en de hoogte daarvan.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door haar gedane verzoek geen verzoek is in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) en dat de brief van 20 september 2011 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) behelst. Zij voert daartoe aan dat de door haar gevraagde brochure weliswaar openbaar is, maar dat deze niet daadwerkelijk toegankelijk en verkrijgbaar is. Het was derhalve aan het Uwv om deze aan haar op grond van de Wob te verstrekken. Volgens [appellante] heeft het Uwv met de brief van 20 september 2011 geweigerd om dat te doen, hetgeen een handeling is die gericht is op rechtsgevolg, zodat wel degelijk sprake is van een besluit in de zin van de Awb.

2.1. De door [appellante] gevraagde brochure is een algemene brochure die behoort tot het informatiemateriaal van het Uwv over het werken in een sociale werkvoorziening en is voor een ieder toegankelijk en verkrijgbaar. Deze brochure is derhalve openbaar. Dat [appellante] heeft verzocht om een versie van de brochure van januari 2010, die ten tijde van het verzoek feitelijk verminderd verkrijgbaar was, betekent niet dat de brochure niet langer als openbaar kan worden beschouwd. Het verzoek van [appellante] om toezending van de brochure, waarbij zij geen beroep op de Wob heeft gedaan, kan niet anders worden gezien dan als een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling. De beslissing op een dergelijk verzoek is niet gericht op rechtsgevolg en derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Reeds gelet hierop heeft de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013

434-721.