Uitspraak 201404465/2/R3


Volledige tekst

201404465/2/R3.
Datum uitspraak: 10 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Hapert, gemeente Bladel,
3. de vereniging Vereniging Motorcrossclub de Kempen, gevestigd te Eersel,
4. [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b], beiden wonend te Hoogeloon, gemeente Bladel,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Bladel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer het college, [verzoeker sub 2], de Vereniging en [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b] beroep ingesteld.
Tevens hebben het college, [verzoeker sub 2], de Vereniging en [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 september 2014, waar het college, vertegenwoordigd door J.D.F. Verboom, de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, [verzoeker sub 4a], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis en de raad, vertegenwoordigd door P.A.M. Stappaerts en ing. T.A.J. van Rijssel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbenden].

Overwegingen

Algemeen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het verzoek van het college

2. Het college heeft bij besluit van 17 juni 2014, na de bekendmaking van het plan, een reactieve aanwijzing gegeven ten aanzien van een onderdeel van het plan. Het betreft het meest westelijke gedeelte van het perceel [locatie 1] te Bladel. De reactieve aanwijzing heeft tot doel dat dit plandeel geen deel blijft uitmaken van het plan zoals dat is vastgesteld. Het college vreest dat dit plandeel desondanks in werking zal treden indien geen voorlopige voorziening wordt getroffen nu hij door het ontbreken van correcte planbestanden niet in staat was binnen de termijn van zes weken na de vaststelling van het plan een reactieve aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Het college heeft voorts gesteld dat een rechtsonzekere situatie is ontstaan doordat de hem aangeboden digitale versie van het vastgestelde plan ten aanzien van het perceel [locatie 1] afwijkt van de versie zoals deze op de website www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar is gesteld.

2.1. Ingevolge artikel 3.8, vierde lid, van de Wro wordt in afwijking van het derde lid het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door het college van gedeputeerde staten een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van het college van gedeputeerde staten. In zodanig geval zendt het college van burgemeester en wethouders na de vaststelling onverwijld langs elektronische weg het raadsbesluit aan het college van gedeputeerde staten.

Ingevolge het vijfde lid, treedt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, behoudens voor zover het zesde lid van toepassing is.

Ingevolge het zesde lid, kan het college van gedeputeerde staten indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het plan zoals dat is vastgesteld. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt alsdan met uitsluiting van dat onderdeel, samen met het aanwijzingsbesluit en op gelijke wijze door het college van burgemeester en wethouders bekendgemaakt.

2.2. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is op 23 april 2014 bekendgemaakt. Hiertegen is door het college tijdig beroep ingesteld en gedurende de beroepstermijn is een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Daarnaast is door het college op 17 juni 2014 een reactieve aanwijzing gegeven die betrekking heeft op het betreffende gedeelte van het perceel [locatie 1]. Deze reactieve aanwijzing is op 2 juli 2014 bekendgemaakt.

In verband hiermee ziet de voorzitter zich voor de vraag gesteld of het plan, voor zover dat betrekking heeft op het betreffende gedeelte van het perceel [locatie 1], ondanks de gegeven aanwijzing in werking zou kunnen treden. Daarbij is de vraag wat het rechtsgevolg is van een reactieve aanwijzing die pas is gegeven na de bekendmaking van het vastgestelde plan. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van deze vraag. Teneinde te voorkomen dat dit plandeel mogelijk wel in werking zal treden ziet de voorzitter, mede gelet op de betrokken belangen, ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek van [verzoeker sub 2]

3. Bij het bestreden besluit heeft de raad besloten in beginsel in te stemmen met een verblijfsrecreatief project op het perceel [locatie 2] te Hapert en daaraan planologische medewerking te verlenen door middel van het in procedure brengen van een ontwerpbestemmingsplan, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Met zijn verzoek beoogt [verzoeker sub 2] te voorkomen dat verblijfsrecreatieve ontwikkelingen op het perceel [locatie 2] te Hapert in gang worden gezet en dat aan de toezegging tot medewerking verdere betekenis toe zal komen.

Niet in geschil is dat het plan evenbedoelde ontwikkelingen niet mogelijk maakt en dat voor die ontwikkelingen een apart bestemmingsplan nodig is. Eerst na de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, kunnen onomkeerbare gevolgen ontstaan. De rechtspositie van [verzoeker sub 2] in een eventueel daarop te volgen procedure wordt niet geraakt door de bij het bestreden besluit uitgesproken beginselinstemming en beginselvoornemen. In dit verband laat de voorzitter nog daar in hoeverre een en ander kan worden aangemerkt als een besluit waartegen onder de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beroep openstaat.

Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Het verzoek van de Vereniging

4. De vereniging is gebruikster van het motorcrossterrein "De Ketelberg". Rond dit terrein ligt een geluidzone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), die deels binnen de gemeente Eersel en deels binnen de gemeente Bladel valt. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad de in het ontwerpplan opgenomen geluidzone voor het plangebied en de daarop betrekking hebbende ontwerpplanregels laten vervallen.

Eerder werd, voor zover het gaat om het huidige plangebied, de geluidzone bepaald door het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Vervolgens werd bij besluit van 28 maart 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Geluidszone Motorcrossterrein De Ketelberg" ter aanvulling op het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" een aangepaste, kleinere zone vastgelegd. Bij uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2014, in zaak nr. 201305676/1/R3, is het raadsbesluit van 28 maart 2013 vernietigd.

Met het verzoek beoogt de Vereniging de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" vervatte geluidzone en de daarbij behorende regels voor het huidige plangebied te laten gelden totdat de Afdeling in de bodemprocedure heeft beslist.

4.1. Ingevolge artikel 41, tweede lid van de Wgh kan een wijziging van een geluidzone er niet toe strekken dat enig gebied waarbinnen met inachtneming van de al verleende omgevingsvergunningen voor activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daaraan verbonden voorschriften een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, optreedt dan 50 dB(A), ophoudt van de geluidzone deel uit te maken.

4.2. Het plan voorziet niet in een geluidzone waar het bestemmingsplan "Geluidszone Motorcrossterrein De Ketelberg" nog voorzag in een - zij het kleinere - zone. Nu blijkens de uitspraak van 13 augustus 2014 met betrekking tot dat plan door de raad is verklaard dat die geluidzone onjuist is vastgesteld en deze had moeten worden vastgesteld met inachtneming van de aan de Vereniging verleende omgevingsvergunning en de op grond daarvan toegestane geluidbelasting bestaat gerede twijfel of het geheel schrappen van de geluidzone door de Afdeling in stand zal worden gelaten.

Gelet hierop bestaat aanleiding het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" te schorsen voor zover dat plan betrekking heeft op gronden waaraan onder de werking van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" de aanduiding "geluidzone - motorcrossterrein" is toegekend. Nu eerder het aanvullende bestemmingsplan "Geluidszone Motorcrossterrein De Ketelberg" is vernietigd, betekent dit dat voor die gronden de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" vastgelegde geluidzone met de bijbehorende planregels gelden totdat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan.

Het verzoek van [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b]

5. [verzoeker sub 4a] is eigenaar van een perceel grond tegenover een paardensportaccomodatie die zich bevindt op het adres [locatie 3] te Hoogeloon. Op zijn perceel zijn de restanten van een langgevelboerderij aanwezig. [verzoeker sub 4a] wenst deze langgevelboerderij te herbouwen.

In het voorheen geldende bestemmingsplan was het perceel van [verzoeker sub 4a] voorzien van een bouwvlak dat was gekoppeld aan het bouwvlak van de tegenovergelegen paardensportaccomodatie van [verzoeker sub 4b]. Bij het plan is deze koppeling vervallen en is het bouwvlak van het perceel van [verzoeker sub 4a] verwijderd.

[verzoeker sub 4a] heeft een omgevingsvergunning voor bouwen aangevraagd, maar deze is geweigerd. Ook is handhaving aangezegd voor de reeds verrichte bouwwerkzaamheden. Met hun verzoek beogen [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b] te voorkomen dat het bestemmingsplan in werking treedt en uit dien hoofde invloed zal hebben op de procedures met betrekking tot de geweigerde omgevingsvergunning en de aangezegde handhaving.

5.1. Ter zitting is gebleken dat nader onderzoek wordt verricht ter beantwoording van de vraag of in de nog resterende delen van de langgevelboerderij cultuur-historische waarden aanwezig zijn. Mocht blijken dat dat zo is, dan is niet uitgesloten dat de langgevelboerderij mag worden herbouwd als woning, los van de paardensportaccomodatie. In dit kader heeft de raad ter zitting toegezegd dat van gemeentewege niet handhavend zal worden opgetreden tegen hetgeen reeds is gebouwd totdat de Afdeling in de bodemzaak heeft beslist. In zoverre is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid.

Voor zover [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b] met hun verzoek om voorlopige voorziening beogen te bereiken dat aan het vorige bestemmingsplan moet worden getoetst in de procedure die bij de rechtbank aanhangig is over de status van de geweigerde omgevingsvergunning overweegt de voorzitter dat, nog daargelaten de vraag of een te treffen voorlopige voorziening in dit geval enige invloed op die procedure kan hebben, thans nog onduidelijk is of en zo ja in welke vorm de door [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b] gewenste bouw uiteindelijk doorgang zal kunnen vinden. Onder die omstandigheden is het treffen van een voorlopige voorziening te verstrekkend.

Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

6. De raad dient ten aanzien van de Vereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van proceskosten van het college die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b] bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 13 maart 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014", voor zover dat plan betrekking heeft op gronden waaraan onder de werking van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" de aanduiding "geluidzone - Motorcrossterrein" is toegekend;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 13 maart 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014", voor zover dat plan betrekking heeft op het meest westelijke gedeelte van het perceel [locatie 1] te Bladel;

III. wijst de verzoeken van [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 4a] en [verzoeker sub 4b], af;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Bladel tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Motorcrossclub de Kempen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Bladel aan de vereniging Vereniging Motorcrossclub de Kempen het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Bladel aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Matulewicz
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2014

45.