Uitspraak 201309744/1/A3


Volledige tekst

201309744/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2013 in zaak nr. 13/1110 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpsbeheerder politieregio Zuid-Holland-Zuid (thans: de korpschef van politie).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2012 heeft de korpschef beslist op een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob-verzoek).

Bij brief van 29 september 2012 heeft [appellant] de korpschef in gebreke gesteld vanwege het niet beslissen op het door hem tegen het besluit van 6 juli 2012 ingediende bezwaarschrift.

Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de korpschef de ingebrekestelling aangemerkt als gericht tegen het niet beslissen op het Wob-verzoek en heeft hij geconcludeerd dat de ingebrekestelling ten onrechte is geschied en dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd.

Bij besluit van 11 januari 2013 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dit gericht is op het niet toekennen van een dwangsom, dat besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de korpschef als gevolg van het niet tijdig beslissen op bezwaar een dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, heeft verbeurd van in totaal € 1.260,00, de korpschef veroordeeld tot betaling van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de verbeurde dwangsom vanaf 22 januari 2013 tot de dag van algehele voldoening, de korpschef veroordeelt in de proceskosten tot een bedrag van € 354,00, te betalen aan [appellant], en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan voordat het op het bezwaar beslist belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, voor zover thans van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Ingevolge het vierde lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), voor zover thans van belang, kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. t/m f. (…).

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het bedrag ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, bij het besluit op het bezwaar vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.

Volgens onderdeel A4, sub 2, van de bijlage wordt één punt toegekend voor het verschijnen bij een hoorzitting.

Volgens onderdeel B2, sub 2, bedraagt de vergoeding voor dit punt € 487,00.

2. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van wegingsfactor "zeer licht" (0,25) bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten in beroep. Er heeft een materiële beoordeling van het geschil plaatsgevonden en om deze reden diende de wegingsfactor "gemiddeld" (1) in plaats van de factor "zeer licht" (0,25) bij de toekenning van de omvang van de vergoeding in de proceskosten te worden gehanteerd, aldus [appellant]. In dat verband wijst [appellant] onder meer op de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013 in zaak nr. 2012054131/1/A3. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de telefonische hoorzitting op 12 december 2012 dient te worden gelijkgesteld met het bijwonen van een hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4, sub 2, van de bijlage van het Bpb, en dat hem daarom ook een vergoeding van de kosten daarvan toekomt.

3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht wegingsfactor "zeer licht' (0,25) gehanteerd bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten in beroep. Anders dan [appellant] betoogt, was de zaak, voor zover die is uitgemond in het vernietigen van het bestreden besluit door de rechtbank, van een zeer licht gewicht, nu in zoverre geen materiële beoordeling van het geschil behoefde plaats te vinden. Dit geeft op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, gelezen in verbinding met de daarbij behorende bijlage, aanleiding tot toepassing van wegingsfactor "zeer licht" (0,25) bij de vaststelling van de hoogte van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Afdeling wijst in dit verband naar haar uitspraak van 27 maart 2013 in zaak nr. 201113344/1/A3. Het betoog faalt. Op 12 december 2012 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de korpschef niet heeft veroordeeld in vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten in verband met het horen. Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201109143/1/A3 heeft geoordeeld, dient de hier gevolgde wijze van horen gelijkgesteld te worden met het bijwonen van een hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4, sub 2, van de bijlage. Gelet op het vorengaande zal de Afdeling 1 procespunt toekennen voor het horen in bezwaar met een wegingsfactor "zeer licht" (0,25). Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de korpschef te veroordelen in vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten in verband met het horen in bezwaar. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, vernietigt de Afdeling het besluit van 11 januari 2013 voor zover is nagelaten een proceskostenveroordeling uit te spreken in verband met het horen in bezwaar en bepaalt de Afdeling dat de korpschef aan [appellant] een bedrag van € 121,75 dient te vergoeden voor in verband met het horen in bezwaar gemaakte kosten. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 11 januari 2013. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

5. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2013 in zaak nr. 13/1110, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de korpschef van politie te veroordelen in vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten in verband met het horen in bezwaar;

III. vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 11 januari 2013, voor zover is nagelaten een proceskostenveroordeling uit te spreken in verband met het horen in bezwaar;

IV. bepaalt dat de korpschef van politie aan [appellant] een bedrag van € 121,75 (zegge: honderdeenentwintig euro en vijfenzeventig cent) dient te vergoeden voor in verband met het horen in bezwaar opgekomen proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het besluit van 11 januari 2013;

VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VII. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Verheij w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014

195.