Uitspraak 201405033/2/A1 en 67 andere zaaknummers


Volledige tekst

201405033/2/A1, 201405034/2/A1, 201405035/2/A1, 201405036/2/A1, 201405037/2/A1, 201405050/2/A1, 201405051/2/A1, 201405052/2/A1, 201405129/2/A1, 201405199/2/A1, 201405207/2/A1, 201405210/2/A1, 201405212/2/A1, 201405215/2/A1, 201405220/2/A1, 201405224/2/A1, 201405226/2/A1, 201405229/2/A1, 201405230/2/A1, 201405234/2/A1, 201405511/2/A1, 201405514/2/A1, 201405515/2/A1, 201405531/2/A1, 201405536/2/A1, 201405538/2/A1, 201405546/2/A1, 201405547/2/A1, 201405550/2/A1, 201405552/2/A1, 201405563/2/A1, 201405564/2/A1, 201405566/2/A1, 201405567/2/A1, 201405576/2/A1, 201405577/2/A1, 201405582/2/A1, 201405593/2/A1, 201405596/2/A1, 201405597/2/A1, 201405608/2/A1, 201405609/2/A1, 201405611/2/A1, 201405613/2/A1, 201405614/2/A1, 201405618/2/A1, 201405619/2/A1, 201405620/2/A1, 201405630/2/A1, 201405631/2/A1, 201405633/2/A1, 201405636/2/A1, 201405638/2/A1, 201405641/2/A1, 201405657/2/A1, 201405658/2/A1, 201405659/2/A1, 201405660/2/A1, 201405678/2/A1, 201405679/2/A1, 201405680/2/A1, 201405681/2/A1, 201405682/2/A1, 201405683/2/A1, 201405684/2/A1, 201405717/2/A1, 201405718/2/A1, 201405855/2/A1.

Datum uitspraak: 24 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verzoeker,

tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2014 in zaken nrs. 13/6360, 13/6361, 13/6362, 13/6202, 13/6246, 14/930, 14/931, 14/927, 14/928, 13/6247, 13/6254, 13/3902, 13/4891, 13/3958, 13/3959, 13/4841, 13/4842, 13/6243, 13/6244, 13/6251, 13/6252, 13/6211, 13/6225, 13/6263, 14/912, 14/913, 13/6236, 13/6237, 13/6304, 13/6305, 14/924, 14/925, 13/4896, 13/6226, 13/6229, 13/6306, 13/6307, 14/587, 14/588, 14/918, 14/969, 13/3827, 13/3830, 13/4892, 13/4893, 14/585, 14/586, 14/934, 14/935, 13/3829, 13/3831, 13/4851, 13/4552, 14/584, 14/926, 13/6264, 13/6332, 13/6368, 13/6302, 14/914, 14/929, 13/6210, 13/4867, 13/6355, 13/4850, 14/978, 13/6317, 14/993, 14/923, 14/919,
14/982, 13/4848, 14/987, 14/988, 13/4882, 13/4883, 13/4884, 13/4885, 13/6324, 13/6327, 13/6329, 13/6349, 13/6350, 13/6352, 13/6353, 13/6370, 13/6371, 13/6372, 13/4864, 13/4865, 13/4866, 14/920, 14/921, 14/922, 14/968, 14/910, 14/911, 14/932, 14/933, 14/985, 14/986, 13/6299, 13/6300, 13/6301, 13/6278, 13/6319, 13/6321, 13/6323, 13/6318, 13/6354, 14/989, 14/990, 14/991, 14/992, 13/4844, 13/4845, 13/4839, 13/4840, 13/4887, 13/4888, 13/4855, 13/4856, 13/4846, 13/4847, 13/4853, 13/4854, 13/6315, 13/6316, 13/6308, 13/6311, 13/6256, 13/6257, 13/6363, 13/6369, 13/6336, 13/6337, 13/6366, 13/6367, 13/6293, 13/6297, 13/6157, 13/6421, 13/6262, 13/6260, 13/6220, 13/6223, 13/6224, 13/6205, 13/6209, 13/6212, 13/6511, 13/6512, 14/976, 14/977, 13/6236, 13/6237, 13/5615, 13/6364 en 13/6365 in de gedingen tussen:

1. de in die uitspraken vermelde bewoners van een recreatiewoning op het recreatiepark "Parc Patersven" te Wernhout, gemeente Zundert, en/of,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Wernhout, gemeente Zundert,

en

het college.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 28 mei 2013, 17 september 2013, 15 oktober 2013 en 30 december 2013 heeft het college de hiervoor bedoelde bewoners van het recreatiepark "Parc Patersven" (hierna: het park) gelast om binnen tien jaar het gebruik van een recreatiewoning op het park anders dan voor verblijfsrecreatie te staken en gestaakt te houden, een en ander onder oplegging van een eenmalige dwangsom van € 25.000,00.

Bij afzonderlijke uitspraken van 15 mei 2014 heeft de rechtbank, samengevat, de door de desbetreffende bewoners daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard, het door [verzoeker sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de afzonderlijke besluiten van 28 mei 2013, 17 september 2013, 15 oktober 2013 en 30 december 2013 vernietigd, voor zover daarbij de aan de desbetreffende bewoners geboden begunstigingstermijn is gesteld op een periode van 10 jaar na de verzending van die besluiten, en de termijn waarbinnen zij het gebruik van een recreatiewoning anders dan voor verblijfsrecreatie moeten hebben gestaakt, gesteld op 6 maanden te rekenen vanaf de dag van verzending van de uitspraak.

Tegen deze uitspraken heeft het college hoger beroep ingesteld. Daarnaast heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.

2. Het college heeft onder verwijzing naar de uitspraken van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 juli 2014, in zaak nrs. 201404846/2/A1 en 201404828/2/A1 verzocht om de aan de orde zijnde uitspraken van de rechtbank van 15 mei 2014 te schorsen, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.

3. De voorzitter stelt vast dat door vier bewoners van het park, [namen 4 bewoners], reeds een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend tegen twee afzonderlijke uitspraken van de rechtbank van 15 mei 2014. Daarin waren gelijkluidende lasten onder dwangsom aan de orde als in dit geval, namelijk om het gebruik van een recreatiewoning op het park anders dan voor verblijfsrecreatie binnen tien jaar te staken en gestaakt te houden. De rechtbank heeft in die uitspraken, net als in de uitspraken waarop het verzoek van het college betrekking heeft, overwogen dat zij evenals in de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2013 zelf in de zaak voorziet, maar dat zij van die uitspraken afwijkt en de aan de lasten verbonden begunstigingstermijn in plaats van op 1 jaar, vaststelt op 6 maanden na verzending van de uitspraak.

Deze verzoeken hebben geleid tot de onder 2 genoemde uitspraken van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 juli 2014. Daarin heeft de voorzitter overwogen dat op voorhand twijfel bestaat of de motivering die de rechtbank aan deze verschillende begunstigingstermijnen, van 6 maanden in de onderhavige zaken en 1 jaar in de bedoelde zaken van 21 november 2013, ten grondslag heeft gelegd, te weten dat de marktpositie van de bewoners is verbeterd doordat inmiddels een deel van de aangeschreven bewoners de permanente bewoning in het park heeft beëindigd, zodat het aantal personen dat gelijktijdig op zoek is naar vervangende woonruimte is afgenomen, voldoende draagkrachtig is. De beoordeling van de vraag of de rechtbank de begunstigingstermijn terecht heeft vastgesteld op 6 maanden leende zich naar het oordeel van de voorzitter niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningsprocedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden.

4. Nu in de uitspraken van de rechtbank van 15 mei 2014, waarop het verzoek betrekking heeft, gelijkluidende lasten onder dwangsom aan de orde zijn, en de rechtbank tevens dezelfde motivering aan haar oordeel om de aan de lasten verbonden begunstigingstermijn vast te stellen op 6 maanden na haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor een andere beslissing dan die in de uitspraken van 4 juli 2014 is neergelegd.

Gelet op hetgeen in die uitspraken is overwogen en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding tot het treffen van de voorlopige voorziening dat de uitspraken van de rechtbank van 15 mei 2014, waarop het verzoek betrekking heeft, worden geschorst, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Niet is gebleken van zwaarwegende belangen die zich tegen het treffen van deze voorlopige voorziening verzetten.

5. Ter voorlichting van partijen wijst de voorzitter erop dat van de door de rechtbank bepaalde begunstigingstermijn van 6 maanden na de verzending van haar uitspraak, op de dag van verzending van deze uitspraak op 24 juli 2014 10 weken zijn verstreken. De vermelde voorlopige voorziening brengt met zich dat, indien de Afdeling in de bodemprocedure de aangevallen uitspraken bevestigd, van de begunstigingstermijn nog 6 maanden minus 10 weken resteert, gerekend vanaf de dag van verzending van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2014, in zaken nrs. 13/6360, 13/6361, 13/6362, 13/6202, 13/6246, 14/930, 14/931, 14/927, 14/928, 13/6247, 13/6254, 13/3902, 13/4891, 13/3958, 13/3959, 13/4841, 13/4842, 13/6243, 13/6244, 13/6251, 13/6252, 13/6211, 13/6225, 13/6263, 14/912, 14/913, 13/6236, 13/6237, 13/6304, 13/6305, 14/924, 14/925, 13/4896, 13/6226, 13/6229, 13/6306, 13/6307, 14/587, 14/588, 14/918, 14/969, 13/3827, 13/3830, 13/4892, 13/4893, 14/585, 14/586, 14/934, 14/935, 13/3829, 13/3831, 13/4851, 13/4552, 14/584, 14/926, 13/6264, 13/6332, 13/6368, 13/6302, 14/914, 14/929, 13/6210, 13/4867, 13/6355, 13/4850, 14/978, 13/6317, 14/993, 14/923, 14/919, 14/982, 13/4848, 14/987, 14/988, 13/4882, 13/4883, 3/4884, 13/4885, 13/6324, 13/6327, 13/6329, 13/6349, 13/6350, 13/6352, 13/6353, 13/6370, 13/6371, 13/6372, 13/4864, 13/4865, 13/4866, 14/920, 14/921, 14/922, 14/968, 14/910, 14/911, 14/932, 14/933, 14/985, 14/986, 13/6299, 13/6300, 13/6301, 13/6278, 13/6319, 13/6321, 13/6323, 13/6318, 13/6354, 14/989, 14/990, 14/991, 14/992, 13/4844, 13/4845, 13/4839, 13/4840, 13/4887, 13/4888, 13/4855, 13/4856, 13/4846, 13/4847, 13/4853, 13/4854, 13/6315, 13/6316, 13/6308, 13/6311, 13/6256, 13/6257, 13/6363, 13/6369, 13/6336, 13/6337, 13/6366, 13/6367, 13/6293, 13/6297, 13/6157, 13/6421, 13/6262, 13/6260, 13/6220, 13/6223, 13/6224, 13/6205, 13/6209, 13/6212, 13/6511, 13/6512, 14/976, 14/977, 13/6236, 13/6237, 13/5615, 13/6364 en 13/6365, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure;

II. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan het college van burgemeester en wethouders van Zundert het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2014

651.