Uitspraak 201209542/1/A2


Volledige tekst

201209542/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 23 augustus 2012 in zaak nr. 12/3193 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien op nihil gesteld.

Bij besluit van 7 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 23 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht, en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3˚. de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

2. Bij besluit van 13 december 2011, gehandhaafd bij besluit van 7 maart 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien op nihil gesteld, omdat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2009. De bankafschriften die zij heeft overgelegd beslaan slechts een deel van de kosten die zij voor kinderopvang heeft gehad, aldus de Belastingdienst/Toeslagen, zodat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft betaald.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het voorschot herzien op nihil heeft gesteld. Zij stelt in dat verband dat uit, in hoger beroep overgelegde, bankafschriften van de gastouder en haarzelf, alsmede een drietal kwitanties, blijkt dat zij een bedrag van € 26.969,00 aan kosten heeft betaald, hetgeen wordt gestaafd door de voorlopige aanslag inkomstenbelasting van de gastouder over 2009. Ter zitting bij de Afdeling heeft zij voorts betoogd dat de Belastingdienst/Toeslagen, in plaats van het op nihil stellen van de kinderopvangtoeslag, deze dient vast te stellen tot het bedrag aan kosten waarvan is aangetoond dat zij daadwerkelijk zijn gemaakt.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 mei 2012, in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte is van deze kosten.

[appellante] heeft over 2009 twee jaaropgaven overgelegd. Uit de meest recente jaaropgave, van 8 maart 2010, tevens de jaaropgave met de laagste opvangkosten, volgt dat [appellante] € 27.010,80 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2009 de kosten van kinderopvang heeft betaald. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit de voorlopige aanslag inkomstenbelasting van de gastouder niet blijkt dat [appellante] kosten heeft betaald. Aan de door haar overgelegde kwitanties kan evenmin het gewicht worden gehecht dat zij daaraan gehecht wenst te zien, nu deze kwitanties niet worden gestaafd met enig ander bewijs. Ook indien aannemelijk zou worden geacht dat met de overgelegde bankafschriften een bedrag van € 25.569,00 daadwerkelijk zou zijn betaald, is niet aangetoond dat [appellante] de kosten voor kinderopvang volgens de jaaropgave heeft betaald. Dat [appellante] voorts kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2009 wel heeft voldaan, wat daar ook van zij, betekent, anders dan zij betoogt, niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen evenwel te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.

[appellante] heeft in reactie op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 31 augustus 2010 de gegevens, waaronder de jaaropgave, verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu, zoals hiervoor is overwogen, het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens deze gegevens verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag terecht op nihil heeft gesteld.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014

85-729.