Uitspraak 201209399/1/R1


Volledige tekst

201209399/1/R1.
Datum uitspraak: 15 januari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Zwolle,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Zwolle,
3. [appellant sub 3], wonend te Zwolle,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Zwolle,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadshagen I" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2013, waar [appellanten sub 1], bij monde van [appellant sub 1 B], en de raad, vertegenwoordigd door J. Heerspink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de vereniging TC Stadshagen ’91, vertegenwoordigd door J. de Haan en R.D. Schoonbeek, bestuursleden van de vereniging, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 19 juni 2013, in zaak nr. 201209399/1/T1/R1 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 9 juli 2012 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 10 oktober 2013 heeft de raad te kennen gegeven dat hij bij besluit van 30 september 2013 de gebreken in het besluit van 9 juli 2012 heeft hersteld.

[appellanten sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en TC Stadshagen ’91 zijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

[appellanten sub 1]

2. Gelet op overweging 4.1 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellanten sub 1], voor zover ingesteld door [appellant sub 1 B], met betrekking tot het besluit van 9 juli 2012 niet-ontvankelijk.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Gelet op deze bepaling is het beroep van [appellanten sub 1] van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 30 september 2013.

Omdat het ontvankelijkheidsgebrek uitsluitend is gerelateerd aan het inroepen van rechtsbescherming, is ook het van rechtswege ontstane beroep van [appellanten sub 1], voor zover ingesteld door [appellant sub 1 B], tegen het besluit van 30 september 2013 niet-ontvankelijk. De Afdeling verwijst op dit punt naar haar uitspraak van 3 oktober 2012 in zaken nrs. 201110156/1/R4 en 201102331/1/R4, onder 3.2.

3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bouw van een woning op het perceel van [appellante sub 1 A] aan de Frankhuisweg, kadastraal bekend als sectie […], perceelnummer […], waaraan in het plan de bestemming "Tuin" was toegekend, niet mogelijk is. De raad heeft in de stukken noch ter zitting kunnen toelichten waarom het niet redelijk zou zijn van de nabijgelegen bedrijven te verlangen dat zij, na eerder maatregelen te hebben getroffen, opnieuw maatregelen treffen om woningbouw op het perceel van [appellante sub 1 A] mogelijk te maken. Ter zitting is gebleken dat de raad niet heeft onderzocht welke maatregelen dat zouden moeten zijn. Bovendien heeft de raad niet onderzocht of met maatregelen aan de gewenste woning zelf, bijvoorbeeld door de aanleg van een dove gevel, een aanvaardbaar geluidniveau kan worden bereikt. Voorts was van andere redenen waarom de raad een woning niet mogelijk wil maken, niet gebleken. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak in zoverre genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

In de tussenuitspraak is de raad opgedragen binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 9 juli 2012 te herstellen door met inachtneming van hetgeen in overweging 7.4 van de tussenuitspraak is overwogen alsnog te onderzoeken welke maatregelen zouden kunnen worden getroffen om woningbouw op het perceel van [appellante sub 1 A] mogelijk te maken en op grond van de uitkomsten van dat onderzoek het besluit met inachtneming van alle betrokken belangen alsnog toereikend te motiveren dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.

4. Bij besluit van 30 september 2013 heeft de raad het plan "Stadshagen I" in zijn geheel gewijzigd vastgesteld en onder meer een nadere motivering opgenomen met betrekking tot de beantwoording van de zienswijze van [appellante sub 1 A].

Hierin staat dat de raad in 2007 de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (hierna: de beleidsregel) heeft vastgesteld. Als gevolg daarvan worden alleen hogere waarden industrielawaai vastgesteld voor geluidsgevoelige bestemmingen indien deze ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid of indien de woningen ter plaatse gesitueerd worden ter vervanging van bestaande woningen. De door [appellante sub 1 A] gewenste woning valt niet in een van deze twee categorieën, zodat op basis van de beleidsregel geen hogere waarden vanwege industrielawaai vastgesteld kunnen worden. Volgens de raad is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval van de beleidsregel zou moeten worden afgeweken.

Voorts heeft de raad in de Nota zienswijzen een toelichting gegeven op de mogelijkheid van het treffen van maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen. Om de 50 dB(A)-zone industrielawaai terug te leggen tot aan het perceel van [appellante sub 1 A] zou volgens de raad een investering van de bedrijven moeten worden gevraagd die niet in verhouding staat tot het doel, te weten het mogelijk maken van de bouw van één woning. De raad heeft in dat verband te kennen gegeven dat de kosten daarvoor hoger zullen zijn dan de kosten van de investeringen die de bedrijven eerder hebben moeten maken in het kader van het door het college van gedeputeerde staten vastgestelde saneringsprogramma van 412.000 gulden. Verder heeft de raad toegelicht dat het treffen van maatregelen in het overdrachtsgebied niet mogelijk is, omdat de geluidsbronnen van de bedrijven op een hoogte van ongeveer 40 m liggen en derhalve niet eenvoudig afgeschermd kunnen worden. Voorts heeft de raad toegelicht dat het uit het oogpunt van volksgezondheid wordt afgeraden om bij de door [appellante sub 1 A] gewenste woning een dove gevel toe te passen. Bij een dove gevel is mechanische ventilatie noodzakelijk, waarbij het risico op schimmelvorming relatief groot is, hetgeen de raad niet wenselijk acht.

5. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep voor zover ingesteld door [appellante sub 1 A] tegen het besluit van 9 juli 2012 gegrond en dient dit besluit, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Tuin" aan de Frankhuisweg, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.

6. [appellante sub 1 A] heeft naar aanleiding van het nieuwe besluit geen zienswijze naar voren gebracht en geen gronden aangevoerd. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren heeft tegen dat besluit. Haar van rechtswege ontstane beroep tegen dat besluit is daarom ongegrond.

[appellant sub 3] en [appellant sub 2] en anderen

7. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling vastgesteld dat het besluit van de raad om al dan niet jaarrond een blaashal op het tennispark van TC Stadshagen ’91 aan de Oude Wetering 43 (hierna: het tennispark) of een tennishal in de vorm van een gebouw mogelijk te maken niet op een deugdelijke motivering berust. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad in de stukken en ter zitting onvoldoende heeft toegelicht waarom deze bebouwingsmogelijkheden geen inbreuk vormen op de Weteringzone. Het standpunt van de raad dat de Weteringzone een groter gebied omvat dan het tennispark, zodat de Weteringzone niet volledig bebouwd zal worden, acht de Afdeling onvoldoende, omdat uit de plantoelichting volgt dat de Weteringzone wordt gekenmerkt door de bebouwde terpen en daartussen de open groene delen, waarvan het tennispark deel uitmaakt. Voorts is met het standpunt van de raad niets gezegd over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de maximale bouwhoogte ter plaatse. Gelet hierop is de Afdeling in de tussenuitspraak van oordeel dat het besluit van de raad om voormelde bouwmogelijkheid in het plan op te nemen niet op een deugdelijke motivering berust. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat niet is gebleken dat behoefte bestaat aan een blaashal waarin jaarrond kan worden getennist of aan een indoor-tennismogelijkheid in de vorm van een gebouw met een hoogte van 10 m. Het plan voorziet in zoverre zonder noodzaak in te ruime bouwmogelijkheden. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

In de tussenuitspraak is de raad opgedragen binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 9 juli 2012 te herstellen door met inachtneming van hetgeen in overwegingen 13.3 en 14.3 van de tussenuitspraak is overwogen het besluit in zoverre alsnog toereikend te motiveren, dan wel het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.

8. Bij besluit van 30 september 2013 heeft de raad de verbeelding bij het plan "Stadshagen I" gewijzigd vastgesteld om tegemoet te komen aan de wens van TC Stadshagen ’91 om in de periode oktober tot en met maart gebruik te kunnen maken van een blaashal. In vergelijking met de verbeelding bij het besluit van 9 juli 2012 is het tennispark, wat betreft het bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 2.590 m², voorzien van de aanduiding "tennisbaan".

Ingevolge artikel 15, lid 15.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor een blaashal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "tennishal".

Ingevolge lid 15.2.2 gelden voor het bouwen van een blaashal de volgende regels:

a. alleen ter plaatse van de aanduiding "tennishal" mag een blaashal worden opgericht in de periode oktober tot en met maart;

b. de bouwhoogte van een blaashal mag niet meer dan 10 m bedragen.

De Afdeling begrijpt de wijziging op de verbeelding, gelet op artikel 15, lid 15.1, van de planregels, aldus dat de aanduiding "tennisbaan" moet worden gelezen als "tennishal". Uit diezelfde bepaling in samenhang gelezen met lid 15.2.2 volgt dat het plan, anders dan met het besluit van 9 juli 2012, een blaashal die jaarrond aanwezig is of een indoor-tennismogelijkheid in de vorm van een bouwwerk niet mogelijk maakt.

9. Voorts heeft de raad bij besluit van 30 september 2013 de Nota zienswijzen bij het plan "Stadshagen I" gewijzigd vastgesteld door een nadere motivering op te nemen met betrekking tot de beantwoording van de zienswijzen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en anderen. Hierin licht de raad toe dat de bouwhoogte van de voorziene blaashal van 10 m niet veel verschilt van de hoogte van de aanwezige bebouwing in de Weteringzone. Verder geeft de raad te kennen dat de Weteringzone is gericht op maatschappelijke doeleinden en de blaashal daarom als voorziening op het tennispark geen afbreuk doet aan de opzet van het ruimtelijk beeld van de Weteringzone. Voorts heeft de raad in de Nota zienswijzen toegelicht dat de bebouwing langs de Oude Wetering is geclusterd met een bepaalde korrelgrootte en de blaashal ook bij die korrelgrootte past. Verder is de aanwezigheid van een doorzicht naar het groen in de Weteringzone maatgevend voor de situering van de bebouwing, waarbij openheid aan ten minste één zijde van de Oude Wetering van belang wordt geacht. Ook met dat uitgangspunt is rekening gehouden, nu de blaashal ten noorden van de kantine is gesitueerd en daardoor de openheid aan één zijde van de Weteringzone gegarandeerd blijft.

10. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 9 juli 2012 gegrond en dient dit besluit, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Sport", wat betreft het perceel Oude Wetering 43, voor zover een bouwvlak groter dan 620 m² is toegekend en voor zover ter plaatse ingevolge de planregeling een hogere maximale bouwhoogte geldt dan 7 m, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.

11. Het besluit van 30 september 2013 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en anderen hebben naar aanleiding van het nieuwe besluit geen zienswijze naar voren gebracht en geen gronden aangevoerd. Hun van rechtswege ontstane beroepen tegen dat besluit zijn daarom ongegrond.

Proceskosten

12. Ten aanzien van [appellant sub 3] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] en anderen is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1], voor zover ingesteld door [appellant sub 1 B], tegen de besluiten van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stadshagen I" en van 30 september 2013 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Stadshagen I" niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], voor zover ingesteld door [appellante sub 1 A], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] tegen het besluit van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stadshagen I" gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zwolle van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stadshagen I" wat betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Tuin" wat betreft het perceel aan de Frankhuisweg, kadastraal bekend als sectie […], perceelnummer […];

b. het plandeel met de bestemming "Sport" wat betreft het perceel Oude Wetering 43, voor zover een bouwvlak groter dan 620 m² is toegekend en voor zover ter plaatse ingevolge de planregeling een hogere maximale bouwhoogte geldt dan 7 m;

IV. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], voor zover ingesteld door [appellante sub 1 A], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] tegen het besluit van 30 september 2013 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Stadshagen I" ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Zwolle tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Zwolle aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellanten sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3].

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014

533-668.